Geen traditionele zondagspreken hier, maar elke maandag een actuele preek, gegeven in de kapel van Huize Glorieux te Eindhoven.
Jezus speelt een gevaarlijk spel in de synagoge op sabbat. Daar is een man met een verschrompelde hand – ik denk de linkerhand – en de schriftgeleerden en farizeeën letten op hem of hij iets gaat doen dat op sabbat niet mag. Er is kennelijk al een verwachtingspatroon ten aanzien van Jezus’ tegendraads gedrag. Sabbat voor de joden, zondag voor de christenen. Sinds de invoering van de koopzondag is onze zondag verschrompeld tot een dag als alle andere; zou iemand dit nog kunnen genezen? De synagoge waar Lucas over spreekt is een plaats van samenkomst voor schriftlezing en schriftuitleg, maar ook voor gesprek, voor interactie en communicatie dus. Waarom de christelijke kerk dit model niet heeft overgenomen weet ik niet, misschien komt dat nog ooit. Op sabbat – zo veel weten wij wel van het joodse leven – mag je een heleboel dingen niet doen, maar mag je op sabbat wel goed doen? Met die vraag doorbreekt Jezus de vanzelfsprekendheden, de ingesleten gewoontes, de dingen waarover je niet meer nadenkt. Mag je goed doen of kwaad doen? Kwaad doen is natuurlijk absurd. God kan de sabbat nooit ingesteld hebben om kwaad te doen. Blijft over goed. Tenzij je nog een derde mogelijkheid openhoudt: niets doen. Maar niets doen is ethisch nog niet zo onschuldig. Niets doen en aan de kant blijven staan als iemand in de gracht verdrinkt? De synagogers zijn nog niet uitgedacht over goed en kwaad op sabbat of Jezus scherpt zijn vraag nog aan: mag je een leven redden of verloren laten gaan? Lijkt me een mooie vraag voor Netanyahu. Om de terroristen van Hamas te vernietigen heeft hij al 40.000 onschuldige Gazanen gedood; hij laat liever de Israëli-gegijzelden aan hun lot over in plaats van ze te redden door een bestand overeen te komen. Terug naar Jezus. Hij ziet af van de mogelijkheid tot niets doen en geneest de verschrompelde hand op sabbat.
Waarom denk ik dat die verschrompelde hand de linkerhand is? Dat denk ik vanwege de politieke actualiteit. Rechts tot extreem-rechts is in opmars, de PVV van Wilders is de grootste partij in Nederland, de AfD van neonazi Björn Höcke is de grootste geworden in Sacksen en Thüringen volgend jaar mogelijk in heel Duitsland. In grote delen van Europa is die ruk naar rechts te zien. Links met het redelijke midden erbij verschrompelt omdat het niet “levert”, de problemen van “gewone mensen” niet oplost, de vluchtelingen niet tegenhoudt, niet genoeg betaalbare woningen bouwt, de kosten voor het levensonderhoud niet in de greep heeft. De mensen zijn boos dat er zo veel verandert, ze zijn onzeker over hun toekomst, en ze geloven de extreem-rechtse populisten dat het allemaal de schuld is van asielzoekers en vluchtelingen. Populisten proberen de mensen wijs te maken dat zij de problemen kunnen oplossen. We zullen zien, zei de blinde. We gaan het meemaken zijn de man met de verschrompelde hand, zou de rechterhand werkelijk de problemen aan kunnen? Pieter Omtzigt, de man die als een soort nieuwe messias de Nederlandse politiek binnenkwam met zijn evangelie: Een nieuw sociaal contract, schilderde onlangs een doembeeld omdat de Nederlandse vrouw te weinig kinderen krijgt. “In Ethiopië worden dit jaar meer kinderen geboren dan in alle zevenentwintig lidstaten van de Europese Unie samen. Hetzelfde geldt voor Congo. Voor Nigeria is dat twee keer zo veel … Ik laat u raden wat dat betekent over twintig, dertig jaar.” Carolina Trujillo noemde dit voortplantingsracisme (NRC 6 september 2024). Ze sloot haar column af met: “Birth strikers, geboortestakers of baarweigeraars zetten geen kinderen op een planeet die onleefbaar wordt gemaakt voor mensen. Niet in Nederland en naar zich laat raden over twintig, dertig jaar ook niet meer in Nigeria.” O o o, hoe moet ik hier als pastorale optimist mee om gaan, welke hogere wijsheid moet ik hier te hulp roepen? Welnu, natuurlijk die van Jezus, Jezus redt. Met de rechterhand alleen zal de mensheid regelrecht de afgrond in koersen – weet u nog van vorige week, toen men Jezus in de afgrond wilden gooien? Met een genezen linkerhand in samenwerking met de rechterhand, met twee gezonde handen dus, is er misschien nog grond voor hoop dat – met Gods hulp – het nog goed komt met de mensheid …
De goede burgers van Nazareth gaan niet bepaald zachtzinnig om met de verloren zoon die naar hun stad is teruggekeerd. Eerst ziet het er nog niet zo slecht uit: er is wel verbazing over die zoon van Jozef, dat hadden ze van hem niet verwacht, maar ook bijval want hij leest een mooie passage voor uit Jesaja. Woorden van genade die uit zijn mond vloeien! Maar dan laat hij zich van een andere kant zien, een kritische kant, woorden van ongenade geplukt uit andere passages van de profetische boeken. En dat valt verkeerd. Opeens ziet het er heel slecht uit voor hem – nergens in de perikoop valt zijn naam Jezus – en de boze burgers sleuren hem de stad uit en drijven hem tot aan de rand van de berg om hem in een afgrond te duwen. Wat je in grote woede niet doet. Zoals het gebod vergeten: Gij zult niet doden, om maar iets te noemen. Goed, ze willen Jezus in de afgrond gooien. Dat ze hem juist in de afgrond willen gooien vind ik heel ironisch, want Jezus heeft afgrondelijke woorden gesproken – waar hij juist bijval voor gekregen had – namelijk die woorden uit Jesaja: voor armen goed nieuws, voor gevangenen vrijlating, voor blinden het zicht, voor onderdrukten vrijheid. Prachtige woorden, prachtige visioenen, iets voor lalaland? Maar het afgrondelijke van Jezus is dat hij zegt: vandaag is het in vervulling gegaan. Dat “vandaag” betekent hier een dichtheid van de tijd waarin verleden en toekomst zijn weggevallen en alles is samengebald tot vandaag, heden, nu. De eeuwigheid in het ogenblik. Dat is duizelingwekkend, dat is afgrondelijk.
Sta er eens even bij stil en zie dat veel van Jezus’ woorden afgrondelijk zijn, als ze het niet allemaal zijn. Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Wie mij ziet ziet de Vader. Dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed, gezegd van een stuk brood en een beker wijn. Zijn er buiten Jezus nog andere mensen die afgrondelijke woorden spreken? Maria als ze zegt: zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar uw woord. Wij zelf als we huwelijksbeloften uitspreken of kloostergeloften. Ik hou van jou. Godallemachtig, wat zeg je dan? Weten we wel wat we dan zeggen? Of het verantwoord is? Of we het kunnen waarmaken? Is dat niet springen in de afgrond?
Paulus weet dat ook. In ons fragment uit 1Korintiërs reflecteert hij over zijn pastoraat onder de Korintiërs, zijn missionaire arbeid. Broeders en zusters, gemeente van God, zo zegt hij, ik kwam kennis brengen over Jezus Christus, de gekruisigde. Ik beschikte niet over uitzonderlijke welsprekendheid of wijsheid, ik was zwak, angstig en onzeker, maar één ding wist ik wel: als ik geloof kon losweken, dan zou dat niet bewerkt worden door (mijn) menselijke wijsheid, maar door de kracht van de Geest, de kracht van God.
Buiten het fragment van vandaag gaat hij daar op door; ik wil het hier aanhalen, want dan komen we ook nog bij die afgrond uit. “Waar wij over spreken is Gods verborgen en geheime wijsheid: vóór alle tijden heeft God besloten dat wij door haar zouden delen in zijn luister. ( ) Het is zoals geschreven staat: ‘Wat het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie Hem liefheeft.’ Aan ons heeft God dit geopenbaard, door de Geest, want de Geest doorgrondt alles, ook de diepten van God.”
Terug naar Lucas, naar Jezus en Jesaja: de afgrondelijke woorden, de sprong in het diepe, hebben de diepten van God. De burgers van Nazareth die Jezus in de afgrond willen duwen beseffen niet dat ze Jezus in God willen laten vallen. Maar daar was hij al, en daarom kan Lucas zeggen dat hij midden tussen hen door liep en vertrok …
Uit onze perikoop vandaag kun je opmaken dat Jezus geen liefhebber is van het woord “zweren”. Zweer niet. Ik tel in de luttele verzen maar liefst tien keer het woord. Ik geloof niet dat wij het vaak gebruiken, wat dat betreft gaan wij wel met Jezus mee. Ik had een overbuurman die van zijn broer beweerde dat hij niet zweerde, maar dat betekende dat zijn broer geen zweren kreeg, een medische mirakel dus, en dat is iets heel anders. Je hoort zweren wel veel in de straattaal, bij jongens met de pet achterstevoren en hun lijf vol tatoeages die hun woorden geloofwaardig willen maken door te zeggen: ik zweer het je, meestal uitgesproken als “sweer”, ik sweer het je, jongen. Ze gebruiken dat natuurlijk omdat ze niet gestikt zijn in hun eerste leugen: zijzelf en zijn kameraden weten dat natuurlijk ook. Daarom zweren ze zo vaak. Maar daarmee verliest het weer zijn kracht. Ik heb de indruk dat dit al in Jezus’ tijd het geval was. Er is nauwelijks nog besef dat je met zweren in de buurt komt van God, zo waarlijk helpe mij God almachtig. En dat je de Naam van God niet ijdel mag gebruiken, en als je de Naam gebruikt het je verplicht. Tot wat?
Daar geeft 2Tessalonicenzen antwoord op: tot een steeds groter wordende liefde van u allen voor elkaar. En dat die liefde blijft bestaan ook onder vervolging en verdrukking. En dat al je goede voornemens tot volkomenheid gebracht worden. Die laatste vind ik weer komisch, u weet dat ik vooral de komische kant van het geloof probeer te zien. Want wat gebeurt er doorgaans met goede voornemens? Juist, er komt niets van terecht, en nu bezweert Paulus de Tessalonicenzen dat ze met Gods hulp die voornemens gewoon eens nakomen. Hij zegt het plechtiger: dat die voornemens tot volkomenheid gebracht worden. Gods hulp is wel nodig, God wordt hier gezien als de opvoedende vader/moeder, God als pedagoog. Ik dacht terug aan de lezing uit het Morgengebed van de maandag van de derde week, die lezing komt uit Judit 8, 25-26a.27. Ik geef die tekst die u al zo vaak gehoord hebt:
“Danken we de Heer onze God, dat Hij ons beproeft zoals Hij met onze voorvaderen gedaan heeft. Herinnert u hoe Hij met Abraham gehandeld heeft en Isaak op de proef heeft gesteld en al wat Jakob overkomen is. Want zoals Hij hen zwaar beproefd heeft om hun hart te keuren, zo tuchtigt Hij ook ons, niet om ons te straffen; want degenen die zich tot Hem richten tuchtigt de Heer uit zorg voor hun welzijn.”
Hier hebben we het: de pedagogisch tik wordt uitgedeeld uit zorg voor ons welzijn. Wel vraag ik me af of dit nog zo beleefd wordt. Wie ziet de talrijke crises die we beleven als pedagogische tikken van God? Neem de zogenaamde vluchtelingencrisis. Stuurt God die niet op ons dak om ons er aan te herinneren dat we ooit allemaal vluchtelingen waren? Mijn vader was een dolende Arameeër. Het godsvolk is gevlucht uit Egypte. Wie zijn genenpotje onderzoekt ontdekt dat hij/zij overal vandaan komt, en maar voor een heel klein stukje uit de eigen Heimat.
Ik weet niet of PVV-minister Marjolein Faber gezworen heeft “zo waarlijk help mij God almachtig” toen zij haar ministeriële ambt aanvaardde, of de alternatieve, godloze formule “dat verklaar en beloof ik.” Dat zij nu die 11-jarige Mikael ons land uit wil zetten naar Armenië, een jongen die hier geboren en getogen is, en die geen woord Armeens spreekt, noem ik godgeklaagd. Als zij de eed heeft gezworen dan vind ik deze uitzetting een sacrilege, als ze de belofte heeft gedaan dan vraag ik me af of zij nog menselijkheid voor ogen heeft die zij als minister hoort te dienen …
De perikoop uit Matteüs vandaag hangt tussen de woorden krijgen en geven. Wat moet ik doen om het eeuwige leven te krijgen enerzijds en je bezit aan de armen geven anderzijds. Misschien gaat het om uitersten. Eeuwig leven is wel veel gevraagd voor ons sterfelijken, en alles geven is dat ook, want je wil toch altijd wel iets voor jezelf houden. Of de uitersten onhaalbaar zijn is vers twee. Augustinus zou zeggen (ik lees zijn Belijdenissen* momenteel dus ik heb wat van zijn kronkels paraat) dat is helemaal aan God of je alles kunt geven; en hetzelfde geldt voor het eeuwige leven krijgen. En dan zijn we ook weer terug bij Jezus en zijn korzelige reactie op de vraag: wat voor goeds moet ik doen om het eeuwig leven te krijgen. Jezus haakt in op het woord goed en merkt op dat er maar één goed is en dat is natuurlijk God, hij zegt het zelfs niet eens. In hedendaagse woorden zouden we misschien vragen naar wat je moet doen om te deugen. Jezus zou dan kunnen zeggen: één is er die deugt en als je zelf ook wil deugen blijf dan een beetje in de buurt van het archetype van deugen: God. Hou je aan de dingen die je tegenwoordig wel/niet moet doen: eet geen vlees, vlieg niet, scheid het afval, haal de stoeptegels uit je tuin, geef aan goede doelen; naast natuurlijk het onderhouden van de tien geboden en je naaste liefhebben als je zelf. Over de vijf geboden van de kerk hebben we het allang niet meer.
Nu naar Ezechiël. Volgens de indeling die ik u vorige week heb gegeven, de metafoor van portaal, schip, kruisbeuk en koor, bevinden we ons met hoofdstuk 24 nog net in het schip, het lage donkere gedeelte met orakels tegen het godsvolk, met als hoofdthema de val van Jeruzalem. Ezechiël moet het volk iets diets maken en dat gebeurt door het overlijden van zijn vrouw en vervolgens door zijn negeren van de gebruiken die rond een overlijden zich afspelen tot en met rouwen toe. Daarmee trekt hij de aandacht en ze vragen hem: wat wil je ons zeggen, waarom doe je dit? Als je de aandacht hebt kun je binnen komen, en Ezechiël zegt: dit gaat niet over mijn vrouw, dit gaat over Jeruzalem, jullie oogappel, de verkwikking van je ziel, de burcht waar je trots op bent. Jeruzalem gaat er aan, je zonen en dochters zullen omkomen door het zwaard. Maar je mag niet rouwen en je mag niet de gebruiken en de rituelen inzetten om het te verwerken. Het is niet te verwerken, kwijn maar weg, klaag onderling maar over je leed. Nou, nou, hoe kan de HEER God zoiets doen, hoe kan hij zijn volk dit aandoen? Het antwoord is in dezelfde tekst te vinden, met een simpel woord: vanwege uw zonde. Zonde is niet zo maar het overtreden van de Wet, maar je verwijderen van de God die een liefdesrelatie heeft met zijn volk. Zonde is in de Bijbel andere goden achternalopen, ontrouw worden aan de God van Abraham, Izaak en Jakob, de God die met Mozes het Verbond sloot waarop door het hele volk amen werd gezegd. En zonde is nog steeds andere goden achternalopen, stervoetballers, popmusici, influencers, het geld, de macht, de consumptie, de genietingen van onze zintuigen, onze lusten en verkeerde verlangens (ha, hier hebben we Augustinus weer).
Om terug te keren naar de KWESTIE: al die andere goden, de afleidingen en dwaalwegen, leiden niet naar het eeuwige leven, dat zal iedereen toch wel aanvoelen of je gelooft of niet. Eeuwig leven moet met het goede leven te maken hebben, moet met God van doen hebben en het leven dat Hij schept in zes dagen en zevenmaal bevestigt dat het goed is. De zevende dag is de rustdag, God zegent en heiligt die zevende dag, maar zegt niet dat die dag goed is. Zijn die zeven dagen het eeuwige leven? De mens zal wel altijd met dat vraagteken moeten leven …
* Aurelius Augustines, Belijdenissen [ Confessiones ]
Ingeleid, vertaald en van aantekeningen voorzien door Wim Sleddens O.S.A., Damon, Budel; 2009 eerste druk, 2024 zesde druk.
De eerste lezing komt uit het begin van het boek Ezechiël, naast Jesaja en Jeremia een van de grote profeten. Ezechiël is in allerlei opzichten een fantastisch boek, zoals een kathedraal een fantastisch bouwwerk is. Het loont de moeite om in de Willibrordvertaling (1995) de inleiding op het boek te lezen. Daar wordt het boek vergeleken met een kathedraal. Het indrukwekkende openingsvisioen (1, 1 – 3, 15) fungeert als voorportaal. Daarna volgen drie grote delen die men kan vergelijken met het schip, de kruisbeuk en het koor. Het schip is laag en donker. Er spreekt dreiging uit. Het bestaat uit een verzameling orakels tegen het godsvolk. Men vindt ze in de hoofdstukken 4 tot 24. Het hoofdthema is de aankondiging van de val van Jeruzalem in 587. Haaks daarop, in de hoofdstukken 25 tot 32, staat de kruisbeuk, die een verzameling spreuken bevat tegen de vijanden van Juda. Verderop in de hoofdstukken 33 tot 48, komen we in het koor. Hier straalt veel meer licht. Het is een bundel heilsorakels aan het adres van Juda. Dit deel culmineert in een breed uitgewerkt visioen over de nieuwe tempel in een ideale eindtijd (40 – 48). Zo krijgen we inzicht in de structuur van het lange boek Ezechiël, zodat we er niet in verdwalen. Met de tekst van vandaag bevinden we ons dus in het voorportaal met het openingsvisioen. Een grote wolkenmassa waarin vuur opflitst en die omgeven is door een gloed. Zo’n visioen hebben wij af en toe toch ook wel? Maar misschien zien wij dan niet dat in de wolken zich vier gestaltes aftekenen die op levende wezens lijken, mensen met gezichten en vleugels.
Kijken we naar het evangelie van Matteüs. Het verhaal waar Jezus over weinig liquide middelen lijkt te beschikken. Om de tempelbelasting te betalen moet er een vis gevangen worden die een stater in zijn bek heeft die kennelijk geaccepteerd wordt als betaalmiddel. Het is een kolderiek verhaal. Het is alsof Jezus een en ander niet helemaal serieus neemt, en dat is ook weer goed voorstelbaar. De perikoop begint met dat Jezus in kleine kring vertelt wat er gebeuren gaat: hij zal in de handen van mensen vallen die hem zullen doden. De leerlingen worden weliswaar buitengewoon verdrietig, maar even later hebben ze het weer over belasting betalen, dat moet ook doorgaan waar of niet. Ik moet bij deze passage denken aan het gesprek van Joris Luyendijk met Zomergast Sakir Khader (Vlaardingen, 1990), een Palestijns-Nederlandse documentair fotograaf en journalist die veel rondtrekt op de gevaarlijkste plaats op aarde: Gaza en de Westbank. Veel neven en nichten, vrienden, collega-journalisten en fotografen zijn sinds 7 oktober 2023 vermoord en hij veronderstelde met een ijzingwekkende kalmte dat hij over een jaar, over een paar maanden, of misschien zelfs over een paar weken er ook niet meer is. Als op de Westbank – Palestijns gebied dat gaandeweg wordt ingepikt door Israëli kolonisten – een Israëlische soldaat mij neerschiet, zo zei hij, kraait er geen haan naar. Joris Luyendijk probeerde hem te laten zien (tegen beter weten in?) dat er ook een andere kant van de medaille is: de noodzaak voor Joden een staat te hebben waarin ze veilig kunnen wonen na 2000 jaar mishandeld te zijn. En de noodzaak voor een journalist om enige afstand in acht te nemen en objectief te zijn. Hij kreeg geen vat op Sakir, we zagen bij Luyendijk “een fascinerend ongemak” (NRC) omdat hij ook wel zag dat de man alle recht van spreken had en hij Joris, met zijn zeven vinkjes, veilig aan de kant stond.
Voor een uitweg uit het Palestijns-Joods conflict hebben we een visioen van Ezechiëlse allure nodig. Donkere wolken, bliksem en vuurgloed zien we al, maar die vier mensen met een gezicht en vleugels: die zien we nog niet. Als dat nu eens joden, christenen, moslims en atheïsten zouden zijn die samen in één land leven, verbonden en omhoog getild op de vleugels van de menselijkheid … zo zou het toch moeten zijn, godsspraak van de HEER. Amen.
De tamtam werkt goed in het verhaal dat Matteüs ons vandaag vertelt, het lijkt wel of ze Whatsapp hebben. Jezus hoort van het gruwelijke levenseinde van Johannes de Doper, en wijkt dan per boot uit naar een eenzame plaats. Ik neem aan dat hij dat uitwijken een beetje voor zich gehouden heeft, hij zoekt immers eenzaamheid. Toen de mensen dat hoorden, volgden ze hem te voet vanuit de steden. Ziet u, je kunt ook niets voor jezelf houden, het wordt toch wel bekend, daar gaat je verlangen naar een eenzame plaats. Hij had daar ongetwijfeld willen rouwen en treuren over de dood van zijn neef Johannes, die ruige woestijnprofeet die hem gedoopt had in de Jordaan, die nederig man die zich zelf als voorloper zag. Voorloper van wat? Ziet Jezus de bui al hangen? Je zult maar profeet zijn bij dit volk dat profeten ombrengt, vooral als ze een onheilstijdingen moeten brengen, zoals dat bij Jeremia het geval is. Maar Jezus heeft weinig tijd om in eenzaamheid daarover te zitten broeden. Daar staat die grote menigte, daar staat het volk in al zijn schamelheid en nood en hij heeft met ze te doen, hij heeft zeer met hen te doen. Ze zijn ziek en ze hebben niets te eten. Bij Jezus is daarmee het programma gegeven: hij gaat ze genezen en hij geeft ze te eten. Van vijf broden en twee vissen maakt hij een voedzame maaltijd, met nog twaalf korven brokken die over zijn. Bij Matteüs moet dit wel betekenen dat de twaalf stammen van Israël op een wijze bediend worden die sinds Mozes niet meer was vertoond. Jezus is een profeet die geen onheilstijding brengt, maar een tijding van heil: blijde boodschap, evangelie, het woord én de daad. Waarom is toch ook deze profeet vermoord?
In de eerste lezing hebben we weer gehoord over Jeremia, Jeremia en Chananja. Jeremia preekt onheil, Chananja heil, ze pretenderen beiden namens de HEER te spreken. Wie moet je nu geloven? Is er een toetssteen? Die wordt wel gegeven: kondigt een profeet heil aan, dan kan hij pas als de gezondene van de HEER erkend worden, als zijn woord in vervulling is gegaan. Ik zou zeggen: het omgekeerde geldt dan ook: kondigt een profeet onheil aan, dan kan hij als gezondene van de HEER erkend worden, als ook dit woord in vervulling is gegaan. We weten de uitkomst: Chananja sterft binnen het jaar, wat Jeremia verkondigd heeft wordt bewaarheid.
Is het criterium ook op Jezus van toepassing? Dat is een pikante vraag. Het antwoord hangt af van hoe je er naar kijkt. Jezus profeteert heil en hij zegt: vandaag is het aangebroken. Maar binnen een jaar sterft hij aan het kruis. En kijk om je heen: waar is dan dat heil? Je kunt je voorstellen dat joden zo naar Jezus kijken. Jezus is een mislukte profeet, hij is de messias niet, die wordt nog steeds verwacht. Maar christenen kijken – in principe – anders: Jezus is een gelukte profeet, hij sprak het woord van God. Hij is de messias, want hij overwon de dood, God heeft hem uit de dood doen opstaan, hij zetelt aan zijn rechterhand. Hij is de weg, de waarheid en het leven. Dat is mooi, en als je dit kunt geloven ben je een gelukkig mens. Maar waar is dat heil, dat messiaanse heil dat in de visioenen van Jesaja zo prachtig werd opgeroepen? En dan raken christenen in verlegenheid en komen ze met een verlegenheidsoplossing van de spanning tussen het alreeds en nog niet. Christus is gekomen, maar het wachten is op zijn wederkomst. Wait and see …
En alweer hebben we een feest met namen zonder nadere aanduiding in het directorium. Marta, Maria en Lazarus zijn natuurlijk nooit officieel door de kerk heilig verklaard, dus wat moet je er mee kerkelijk gezien? Uit de kleine lettertjes blijkt echter dat de cisterciënzers, trappisten en de congregatie scj – subculturen in de Kerk – Marta, Maria en Lazarus een speciaal plekje geven in hun particuliere kalender van feestdagen en zij hebben geen moeite met een aanduiding, namelijk “vrienden des Heren” en me lijkt dat daarmee te leven is. Overigens heb ik ook nog even gekeken in mijn oude missaal, ik vertelde u daar vorige week over weet u nog? In het missaal 1956 staat op 29 juli de feestdag vermeld van Martha, maagd, zonder Maria en Lazarus dus. Hoe de kerk destijds de maagdelijkheid van Martha kon bevestigen mag Joost weten, het lijkt me vroom giswerk.
Uit de evangelieverhalen blijkt dat Marta, Maria en Lazarus intieme vrienden van Jezus waren. We hebben het verhaal van Maria die aan de voeten van Jezus gaat zitten als hij in huis is en haar zus het werk laat doen. Het leidt tot huiselijk gekibbel en een bon mot van Jezus waarin hij hoofdschuddend Marta, Marta zegt, wat een drukte, je mag wel wat meer van de rustige Maria hebben. Over broer Lazarus gaat het daar niet, alsof het een quantité négligable is. In Johannes is die broer gestorven, tot immens verdriet van zijn zussen. En dan blijkt dat deze menage op een heel diep niveau verbonden is met Jezus. Als je hier was geweest was mijn broer niet gestorven, zegt Marta. Het is een ongehoorde uitspraak. Maar ook nu nog zal God je geven wat je Hem vraagt. Heeft Marta dat een keer meegemaakt, vraagt men zich af. Jezus “levert” meteen: Je broer zal opstaan. Marta is ad rem: ja, bij de opstanding op de laatste dag, subtekst maar daar hebben we op dit moment niet veel aan. En dan komt Jezus weer met een ongehoorde uitspraak: Ik ben de opstanding en het leven. Wie in mij gelooft mag dan wel sterven, toch zal hij leven. Geloof je dat? En Marta gelooft het! Deze bezige bij gelooft onvoorwaardelijk, zoals ook de beschouwende Maria en de bleke Lazarus, vrienden des Heren.
Ik heb hierboven het woord intiem gebruikt. Dat woord gebruik ik vanwege Jeremia. In de tekst wordt het woord lendendoek gebruikt, een woord dat wij niet meer kennen. Wij zouden het eerder hebben over lingerie. De HEER, de God van Israël, laat Jeremia in symbolische beeldtaal spelen met de lendendoek, in gewone omgangstaal: de onderbroek, om de nauwe relatie aan te duiden van zijn volk met Hem: zo vast als een lendendoek om het middel van een man zit, zo vast had Ik heel Israël en heel Juda aan Mij gehecht – godsspraak van de HEER. Augustinus zal van God zeggen: interior intimo meo et superior summo meo: dieper dan mijn diepste binnenste en hoger dan mijn hoogste hoogte. Dat is heel diep en verheven gezegd, maar het legt het af bij Jeremia die in zijn platvloersheid een pakkender beeld geeft van Gods nabijheid: hij is zo nabij als je onderbroek. Nu we bij dit intrigerende beeld stil staan nog dit over de kleur van de onderbroek. Weten we daar iets van? Ja zeker! Die was niet wit of zwart zoals bij ons maar veelkleurig. Jeremia was een priester; in Ezechiël 44 en in Exodus 39 worden voorschriften gegeven over materiaal (linnen) en kleur (blauwpurper, roodpurper en karmozijn rood) van diens lingerie: dezelfde kleuren als de gordijnen van het tabernakel. Daar is dus over nagedacht … en aan u de uitnodiging daar verder op door te denken.
Maria Magdalena is de heilige van vandaag, maar ze moet het doen zonder nadere aanduiding. Tamelijk uniek, want bij alle andere heiligen horen we of zij maagd en/of martelares is, en als het een hij is: bisschop of kerkleraar, priester of apostel, of wat dies meer zij. Het is alsof het directorium van de liturgie tegen ons zegt: Maria Magdalena ...je weet wel. Ik geloof dat ik me er al eens vrolijk over heb gemaakt, dat ben ik vergeten en u ongetwijfeld ook. Misschien heb ik toen suggesties gedaan voor een aanduiding: Maria Magdalena, Liefje van Jezus, Eerste Vrouw bij het Lege Graf, of Eerste Getuige van Pasen.
In het dagmissaal dat mijn ouders me gaven bij gelegenheid van mijn plechtige communie (door hen ondertekend met pa en ma op 28 juli 1957) heb ik nog eens opgezocht hoe het in dat missaal werd gedaan, uitgegeven in Tongerlo in 1956 door Desclée de Brouwer. Welnu, daar staat H. Maria Magdalena, Boeteling. In piepkleine tekst wordt de volgende informatie verstrekt aan de 12-jarige plechtige communicant die toen al geïnteresseerd was in de kleine lettertjes: “Maria Magdalena, een openbare zondares en boetelinge, wordt vandaag door de Kerk gevierd als een van de heerlijkste vruchten van het verlossingswerk van Christus. Zij, die door iedereen werd nagewezen (evangelie), mocht met de maagdelijke moeder van Jezus staan onder het kruis; zij mocht de eerste getuige zijn van de verrijzenis van Jezus, die haar zond om dit aan de apostelen bekend te maken. Reeds Tertulianus meende Maria Magdalena te mogen vereenzelvigen met de zuster van Martha en Lazarus, zoals dat ook in het gebed van de mis geschiedt.”
In dat misformulier werd als evangelie gelezen uit Lucas 7, 36 – 50 die vertelt van een anonieme vrouw die in de stad een zondig leven leidde. Zij besproeit Jezus’ voeten met haar tranen en droogt die af met haar haren, ze drukt haar lippen op zijn voeten en giet er balsem overheen. Simon de farizeeër zegt dan: Als deze een profeet was, zou Hij weten, wie en wat voor vrouw het is, die Hem aanraakt, dat zij een zondares is. In het misformulier van vandaag hebben we de tekst uit het evangelie van Johannes waarin Maria Magdalena wordt neergezet als de eerste die bij het lege graf staat, als de vrouw die als geen ander van Jezus hield, en die inderdaad de opdracht krijgt hem niet langer aan te raken maar naar de jongens te gaan om hen op de hoogte te stellen. De eerste lezing uit het missaal 1956 komt zogenaamd uit het Boek der Wijsheid, maar tussen haakjes cursief staat de verwijzing naar de verzen uit Hooglied 3, 2 – 5 en 8, 6 – 7 die in de lezing ook gegeven worden. Raar allemaal. Enfin.
Ook vandaag het Hooglied, het enige boek in de bijbel waar de godsnaam niet voorkomt – herstel, waar in hoofdstuk 8 vers 6 het halve tetragrammaton voorkomt (JHWH), dus toch nog een beetje God in het Hooglied. Dit lied wordt door rabbijnen gezien als de ultieme expressie van Gods liefde voor zijn bruid, het volk Israël, en door christelijke theologen als de ultieme expressie van Gods liefde voor zijn bruid, de Kerk. Jonathan Sacks (Deuteronomium blz. 281) zegt: “Wanneer taal naar het transcendente reikt en de ziel ernaar verlangt zich te bevrijden van de zwaartekracht van de aarde, verandert zij in een lied. De rabbijnen telde tien liederen op sleutelmomenten in het bestaan van de natie. Rabbi Akiva zei over het Hooglied: ‘Alle liederen zijn heilig maar het lied der liederen is het allerheiligst’ (Misjna Jadajiem 3:5). Tien liederen, maar het tiende lied is nog niet gezongen, dat is het lied van de Messias.”
Het lied van de Messias wordt in de christelijk visie het Victimae paschali laudes. Maria Magdalena wordt in dat lied gevraagd wat zij gezien heeft en zij geeft antwoord. Het lied gaat zo: Laten de christenen lof brengen aan het offerdier van Pasen. Het lam kocht de schapen vrij; Christus, onschuldig, heeft de zondaars met de Vader verzoend. Dood en leven streden een wonderbare strijd; de leider van het leven, die gestorven was, regeert levend. Zeg ons, Maria, wat heb je onderweg gezien? Ik zag het graf van de levende Christus en de heerlijkheid van de verrezene, engelen als getuigen, de zweetdoek en de gewaden. Christus, mijn hoop, is verrezen; Hij gaat de zijnen voor naar Galilea. Wij weten dat Christus echt uit de doden is verrezen. U, overwinnaar Koning, ontferm u over ons. Amen. Alleluja.
Ons weten is gebaseerd op de liefde van deze Maria Magdalena voor Jezus, een liefde sterk als de dood, een liefde die in het Hooglied subliem tot uitdrukking is gebracht:
Laat hij mij kussen,
laat zijn mond mij kussen!
Jouw liefde is zoeter dan wijn,
zoet is de geur van je huid,
je naam is een kostbaar parfum
Daarom houden de meisjes van jou.
Neem mij met je mee. Laten we rennen!
Zo begint het Hooglied. En laten we nog eens luisteren naar de verzen van vandaag in NBV21-vertaling:
‘s Nachts in mijn slaap zoek ik mijn lief.
Ik zoek hem maar ik vind hem niet.
Laat ik opstaan, rondgaan in de stad,
laat ik in de straten, op de pleinen,
zoeken naar mijn allerliefste.
Ik zoek hem, maar ik vind hem niet.
De wachters vinden mij
op hun ronde door de stad.
‘Hebben jullie mijn lief ook gezien?’
Nog maar nauwelijks ben ik hun voorbij
of ik vind mijn lief.
Ik grijp hem vast en laat hem niet meer los
tot ik hem gebracht heb in mijn moeders huis,
in de kamer van haar die mij baarde.
In het Johannesevangelie zal Jezus tegen zijn geliefde zeggen: ‘Houd me niet vast’ en geeft er een reden bij: ‘Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar mijn broeders en zeg tegen hen dat Ik opstijg naar mijn vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God die ook jullie God is.’
Hooglied 8, 6 geeft gelovig en emotioneel het godsbeeld dat liefde is:
“Draag mij als een zegel op je hart,
als een zegel op je arm.
Sterk als de dood is de liefde,
beklemmend als het dodenrijk de hartstocht.
De liefde is een vlammend vuur,
een vuurgloed van de HEER.”
Tot slot wil ik nog wijzen op 2 Korintiërs 5, 14 – 17, woorden van Paulus die Maria Magdalena als het ware volledig rehabiliteren (sinds 1969 niet langer “boetvaardige zondares”). Vers 14: wat ons drijft is de liefde van Christus. Vers 16: daarom beoordelen we vanaf nu niemand meer volgens de maatstaven van deze wereld. Vers 17: daarom ook is iemand die één met Christus is, een nieuwe schepping. Het oude is voorbij, het nieuwe is gekomen … De huidige aanduiding van Maria Magdalena die haar recht doet is “apostel der apostelen”. Weten de makers van het directorium dat niet ??? Wij weten het wel!!!
“Denk niet dat Ik op aarde vrede ben komen brengen. Ik ben geen vrede komen brengen, maar een zwaard.”
Had ik al eens verteld over zingen voor de vrede? In Tilburg wordt eens in de maand op een donderdagavond buiten voor de Heuvelse kerk zo’n 45 minuten gezongen, het ene vredeslied na het andere. Het is een initiatief van de Raad van Kerken. Het idee is: dan doe je in je machteloosheid toch iets, want iedereen wil vrede en niemand wil het zwaard. Zingen maar. In geen van die teksten ben ik het vers tegengekomen waarmee de perikoop van vandaag begint, Matteüs hoofdstuk 10 vers 34. Het is een bekend en een berucht vers. Je hebt mensen die weinig of niets van de bijbel weten, maar dit vers wel. Je hebt mensen die weinig of niets met Jezus op hebben, maar tegen Jezusmensen halen ze dit vers van stal: die Jezus van jullie is helemaal niet zo vredelievend. En dan komt het vers: “Denk niet dat Ik op aarde vrede ben komen brengen. Ik ben geen vrede komen brengen, maar een zwaard.” Tja, er is niets aan te doen, het staat er en het moet uitgelegd worden. De beste uitleg is om het geheel van het evangelie te lezen en vandaar uit het vers te begrijpen.
Je hoort wel eens dat je woorden niet uit hun verband moet rukken. Dat deed bijvoorbeeld de nieuwbakken vicepremier Fleur Agema, toen ze een retweet postte van burgemeester Femke Halsema van jaren geleden waarin ze negatief leek te zijn over mensen die een hoofddoek dragen. Daarmee maakte Agema een chaos van de zogenaamde eenheid van het regeringsbeleid, geen vrede maar een zwaard, want de even nieuwbakken minister-president Schoof had juist vredelievend Esmah Lahlah in de ogen gekeken en de opzienbarende verklaring afgelegd dat hij haar als mens accepteerde. O, o in wat voor tijd leven we?
Goed, woorden niet uit hun verband. Als je het geheel van het evangelie van Matteüs beziet, maar evengoed dat van Marcus, Lukas en Johannes, dan kun je toch werkelijk niet zeggen dat Jezus een oproerkraaier is, een opstandeling, iemand die gewapenderhand dat koninkrijk van God aan het vestigen is? Tegen de doldrieste Petrus die de knecht van de hogepriester een oor afhakt, zegt hij: “Steek je zwaard weer op zijn plaats. Want allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen.” Jezus kruisigt niemand, hij wordt gekruisigd. Gezien de teneur van het hele verhaal moet vers 34 dus uitgelegd worden. Waarom heeft Jezus daar toch het woord zwaard in de mond genomen? Waarom zegt hij dat er een wig gedreven zal worden tussen zoon en vader, dochter en moeder etc. etc. en dat huisgenoten vijanden worden? Ik leg het uit als een protest tegen gezapigheid en conformisme, tegen wegkijken en goedpraten, tegen alles bedekken met de mantel der liefde, geen standpunt innemen tegen onrecht. Het is een protest tegen old-time religion van hosanna en wierook, vrome praatjes en nostalgische deuntjes. Is er steunbewijs voor deze opvatting? Ik zou zeggen van wel.
Kijk naar Jesaja, naar de lezing van Jesaja: het liegt er niet om, het laat aan duidelijkheid niets te wensen over. “Wat heb ik aan uw offers, zegt de HEER. Breng mij toch niet langer nutteloze offers, uw wierook is een gruwel voor Mij. Uit mijn ogen met uw misdaden! Houd op met kwaad doen! Leer liever het goede te doen, betracht rechtvaardigheid, help de verdrukten, verschaf recht aan de wezen, verdedig de weduwen.” Deze verzen van Jesaja zijn bepaald niet uit hun verband gerukt. Het hele Oude Testament is doordrongen van de gedachte dat mensen te dealen hebben met een liefdevolle, rechtvaardige God. Als je geschapen bent naar zijn beeld en gelijkenis moet je liefdevol en rechtvaardig zijn “… en een andere religie geen”. Maar dit is geen gemakkelijke opdracht, het is een opdracht die als een zwaard door je neigingen klieft, het kan een zwaard zijn dat je vredig leventje om zeep brengt en zo ook je familiebanden. Het woord van Jezus: “Denk niet dat Ik op aarde vrede ben komen brengen. Ik ben geen vrede komen brengen, maar een zwaard” is wel een woord om over na te denken …
Vorige week beweerde ik dat Gods voorliefde voor zijn uitverkoren volk best beschreven kan worden als verliefdheid. Bij verliefdheid horen verleidingstechnieken zoals u weet en vandaag zien we bij Hosea hoe God dat aanpakt. Hij lokt zijn weerspannige beminde naar zich toe, zorgt er voor dat ze een date hebben in de woestijn, en daar spreekt Hij tot haar hart. Het kan niet anders of zij zal antwoorden zoals in de dagen van haar jeugd, toen zij optrok uit Egypte en God zijn beminde 40 jaar voor zich alleen had in de woestijn. De teerbeminde begint al wel op leeftijd te komen, maar zoals we weten telt voor God tijd niet: jong, middelbaar of oud maakt niet uit. In Hosea lukt de verleidingstechniek wonderwel, “want op die dag – godsspraak van de HEER – zal zij roepen : ‘Mijn man!’ En God van zijn kant: ‘Ik neem u als mijn bruid, voor altijd, als mijn bruid, in recht en gerechtigheid, in goedheid en meedogen, als mijn bruid in trouw.’”
Goedheid en meedogen zien we ook bij Jezus in het sandwich-verhaal dat Matteüs ons geeft. Een aanzienlijk man, Matteüs zegt het wel twee keer, alsof dat belangrijk is voor Jezus. Kom toch, mijn dochter is zojuist gestorven. Leg haar de hand op. Dan zal ze leven. Het is van de hoogste urgentie. Daarom is het interessant – we weten natuurlijk dat het een literaire techniek is, ook Marcus is daar een meester in – dat op weg naar het spoedgeval Jezus zich laat ophouden door een vrouw die al twaalf jaar aan vloeiingen lijdt. Twaalf doet ons denken aan de twaalf stammen van Israël, die vloeiingen doen ons denken aan het onrein zijn van het volk, het wordt de hoogste tijd dat hier genezing komt en dat komt er ook voor deze dappere vrouw; het verhaal binnen de sandwich is het verhaal waarom het eigenlijk gaat. Maar dan gaat het verhaal verder met het urgente geval, de dochter van de aanzienlijke man. Het is loos alarm: de dochter is helemaal niet gestorven maar slaapt. Bezorgde ouders die in paniek zijn. In dit jonge meisje zie ik de bruid die God van haar jeugd af liefhad, natuurlijk kan die niet gestorven zijn, dat zou godsonmogelijk zijn, gezien Hosea die God citeert als: mijn bruid voor altijd, in recht en gerechtigheid. Jezus hoeft alleen maar de onzin aan de kant te schuiven, de lawaaimakers het zwijgen op te leggen, het meisje bij de hand te nemen om haar te doen opstaan. Jezus is de opstandingsspecialist bij uitstek. Dat kun je rustig aan hem overlaten. Dat is wat Matteüs wil vertellen, dat is het verhaal van alle vier evangelisten. Maar nu ik toch allerlei dubbele bodems zie: waar kan die “aanzienlijk man” voor staan, achter de oppervlakkige lezing die er bezorgde ouders in ziet? Ik denk dat het om God zelf gaat, als er iemand aanzienlijk is, dan is Hij dat toch, niet waar? Hoe mooi is ons geloof in deze bezorgde aanzienlijk/onaanzienlijke – ook als we tegenwoordig van mening zijn dat Hij zich niet meer met ons hoeft te bemoeien? Hoe mooi dat geloof in zijn Zoon die ons komt genezen en ons redden van de schijndood? Waarom moest hij aan het kruis? Het blijft een onbeantwoorde vraag. Het is als onbeantwoorde liefde ….
Het woord dat uit Amos in het oog springt is “en toch”. Het is de taak van de profeet om te zeggen wat waar is. En wat is waar? Dat het volk Israël er een klerezooi van maakt. Er is geloof ik geen profeet die het niet doet: het volk inpeperen dat ze fout zitten in hun relatie met de Heer God. Ze houden zich niet aan de geboden, ze lopen andere goden achterna, ze hoereren er op los. Amos geeft ons een treffend beeld vandaag: een zoon en zijn vader komen bij hetzelfde meisje en ontwijden zo Mijn heilige naam. En toch. Ik denk dat je zo de hele profetische literatuur kunt samenvatten. Ondanks de ontrouw van het volk blijft God trouw, en toch blijft hij Israël liefhebben. Zoals we weten heeft God alle volken lief, alle mensen. Maar één volk heeft hij bijzonder lief, het volk Israël met de aartsvaders Abraham, Izaak en Jakob, de aartsmoeders Sara, Rebekka en Rachel. Het volk dat een leider kreeg in Mozes, pas echt een volk werd nadat het dat verbond had gesloten met de Heer God. Er zijn lezers van het Oude Testament die zeggen: uit alles blijkt dat het gewoon verliefdheid is van de kant van God, niet zo maar een pure, hoogstaande, ethisch verantwoorde liefde, nee, een troebele, laag-bij-de-grondse, irrationele verliefdheid. De verliefdheid kan onbeantwoord blijven, ze kan teleurgesteld raken, gekwetst en dat kan weer leiden tot woede uitbarstingen, wraak, strenge straffen, dood en verderf tot en met de verwoesting van de tempel, de teloorgang van het land, duizend jaren ballingschap en holocaust, maar dat neemt niet weg dat van Gods kant die verliefdheid blijft, hij blijft houden van het volk dat zijn voorkeur heeft.
En uit dit volk komt Jezus voort van wie God zegt: dit is mijn geliefde zoon. Het is dus geen wonder dat Jezus er alles aan gelegen is om het volk en alle volken terug te brengen onder Gods liefdesheerschappij. Volg mij, is zijn oproep, en vanuit zijn perspectief is dat de meest praktische weg. Waarom heeft God zo weinig succes? Is hij een koele, slechte minnaar? Waarom gaat het fout? Jonathan Sacks geeft in zijn commentaar op het boek Deuteronomium een soort antwoord. Hij noemt de 13 geloofsbeginselen van Maimonides: 1. Gods bestaan, 2. Gods eenheid, 3. Gods onstoffelijkheid, 4. Gods bestaan voor en na de tijd, 5. Alleen God mag worden aanbeden, 6. Profetie, 7. De speciale aard van Mozes’ profetie, 8. Tora uit de hemel, 9. De eeuwigheid van de Tora, 10. Gods kennis, 11. Gods straf, 12 De Messias, 13. Opstanding. Al die beginselen hebben met God van doen. Maar er is een 14e beginsel en dat maakt het compleet tot een mooie 2 x 7, en dat is het beginsel van de menselijke vrijheid. Maimonides: “Elk mens heeft de gave van de vrije wil. Als iemand zijn leven wilt beteren en rechtvaardig wil zijn, heeft hij de kracht om dat te doen. Als iemand zich op het verkeerde pad wil begeven en slecht wil zijn, is hij vrij om dat te doen …. deze leer is een belangrijk beginsel, de pijler van de wet en het gebod. Als God had bepaald dat een mens ofwel rechtvaardig ofwel slecht was, hoeveel ruimte kom er dan nog overblijven voor het geheel van de Tora? Op basis van welke rechtvaardigheid of wet zou God de slechten kunnen straffen en de rechtvaardigen kunnen belonen?” In Deuteronomium 30, 19 zegt Mozes: ‘Ik roep vandaag hemel en aarde als getuigen op: u staat voor de keuze tussen leven en dood, tussen zegen en vloek. Kies voor het leven, voor uw eigen toekomst en die van uw nakomelingen.” En Jonathan Sacks concludeert: Het jodendom is een religie van vrijheid en verantwoordelijkheid. Tegen alle determinismen in de geschiedenis van het denken – astrologisch, filosofisch, spinozistisch, marxistisch, freudiaans, neodarwinistisch – benadrukt het dat we ons lot in eigen hand kunnen nemen. We zijn niet geprogrammeerd of voorbestemd. We kunnen kiezen. Dat is het veertiende beginsel van het joodse geloof (blz. 256 – 257).
Dat zien we in het korte fragment uit Matteüs gebeuren. Die schriftgeleerde zegt: “Meester, ik zal U volgen waarheen U ook gaat.” Hij krijgt een raadselachtig antwoord: “De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon heeft geen plaats waar Hij zijn hoofd te ruste kan leggen.” Het is alsof Jezus wil zeggen: man klets niet, mij volgen. Je weet heel goed dat je je kostbare bibliotheek niet achter zult laten, je rustige regelmatige ritme van ora et labora, je luie stoel, je comfort, je genoeglijke leventje. Mij volgen is een hachelijk avontuur, je weet niet waar je vannacht zult slapen, je weet niet in welke situaties je terecht zult komen. Een van Jezus’ leerlingen wil hem ook volgen, maar vraagt toestemming eerst terug te gaan om zijn vader te begraven. Dat lijkt een redelijk verzoek, een nobel voornemen, hebben we trouwens niet het gebod om uw vader en moeder te eren? Begraven hoort daar zeker bij. Komt er weer een raadselachtig antwoord: “Volg Mij en laat de doden hun doden begraven.” Ik begrijp dit als de Mozaïsche oproep: kies voor het leven, verlos je van dood gewicht, laat het verleden met zijn zwarigheid los, heb geen angst voor de vrijheid. Een paar verzen later – maar dat hoort niet tot de tekst van vandaag – stappen de leerlingen met Jezus de boot in, en ja hoor, plotseling begint het meer te kolken zodat de boot bijna door de golven wordt verzwolgen. Zo gaat dat als je voor Jezus kiest …
Ha! We hebben weer een hoogfeest op maandag, ik hou daar wel van. De geboorte van Johannes de Doper wordt uitvoerig verteld door Lucas, hij begint zelfs zijn evangelie met te vertellen over Zacharias en Elisabet. Ze hebben geen kinderen, Elisabet is onvruchtbaar en beiden zijn al op leeftijd. In de bijbel zijn dit de ideale omstandigheden voor de geboorte van een bijzonder kind, een kind waar de hemel zich mee bemoeid heeft om zo te zeggen. Het verhaal wordt in twee afleveringen verteld, tussen de eerste en de tweede aflevering heeft Lucas de aankondiging van het meest bijzondere kind ooit geplaatst: Jezus. De bemoeienis van de hemel krijgt in beide gevallen gestalte in de engel Gabriël.
Lucas heeft voor mooie contrasten gezorgd. Elisabet is oud, Maria is jong. Elisabet is onvruchtbaar, Maria is waarschijnlijk net vruchtbaar, maar heeft nog geen omgang met een man. De overeenkomst van de aankondigingen is dat zowel de naam Johannes als de naam Jezus in de hemel bedacht zijn, ze zijn niet bepaald door de traditie. Bij Zacharias leidt dat nog tot een tijdelijke stomheid, Maria vindt het prima en hoewel ze zeer verbaasd is verliest ze niet haar stem of haar spraak.
Maar terug naar het verhaal over Johannes. Elisabet baart haar zoon, buren en familie zijn blij, God is voor haar barmhartig geweest, vinden zij. Ze vragen zich wel af wat er van dit kind zal worden, want het is onmiskenbaar dat de hand van de Heer op hem rust, vinden zij. En Zacharias, nadat hij zijn tong terug heeft gekregen, barst los in de lofzang die hier elke ochtend bij de Lauden gebeden wordt, beginnend met: Gezegend de Heer, de God van Israël, want Hij heeft zich het lot van zijn volk aangetrokken. Deze lofzang vormt een mooi duo met het lied van Maria, in hetzelfde rijke hoofdstuk 1 van Lucas, dat we als het Magnificat kennen. Het geboorteverhaal van Johannes sluit af met het efficiënte vers 80: de jongen groeide op en werd steeds sterker door de Geest; hij verbleef in eenzame streken tot de dag waarop hij zich aan Israël vertoonde.
In Handelingen zal Lucas nog een keer verwijzen naar Johannes (zie de tweede lezing van vandaag). Eerst heeft hij het over Jezus, een redder voor Israël. “Voor zijn komst had Johannes het hele volk van Israël opgeroepen om zich te laten dopen en een nieuw leven te beginnen. Toen zijn levenswerk ten einde liep, heeft Johannes gezegd: ‘Wie jullie denken dat ik ben, ben ik niet. Maar let op: na mij komt iemand anders, en ik ben het niet waard om zelfs maar zijn sandalen los te maken.’”
Ik ga nog even in op die woorden: “Wie jullie denken dat ik ben, ben ik niet.” Wat dachten ze? De gebeurtenissen rond zijn geboorte hadden geleid tot een verwachtingspatroon. Hoge verwachtingen die weer voorgevormd waren door de lezing van de Wet, de Profeten en de Geschriften. In de eerste lezing hebben we een stukje uit Jesaja 49 gelezen. “Al in de schoot van mijn moeder heeft de HEER mij geroepen, nog voor ze mij baarde noemde hij mijn naam.” Deze profetie gaat op voor zowel Johannes als Jezus. Wat in het slotvers van de perikoop geprofeteerd wordt lijkt meer op Jezus te slaan, althans zo hebben de christenen het uitgelegd: “Dat je mijn dienaar bent om de stammen van Jakob op te richten en de overlevenden van Israël terug te brengen, dat is nog maar het begin. Ik zal je maken tot een licht voor alle volken, opdat de redding die Ik brengen zal tot aan de einden der aarde reikt.”
De bijbel is een boek van verwachtingen, van blijde verwachtingen. Elk mensenkind dat geboren wordt is in potentie een licht voor alle volken. Ben ik dat zelf ook? Hoe invoelbaar zijn die woorden van Johannes de Doper: “Wie jullie denken dat ik ben, ben ik niet.” Sorry, ik heb die verwachtingen niet waar kunnen maken, ofwel omdat ik een roepende bleef in de woestijn, ofwel omdat mijn hoofd werd afgehakt op een decadent en frivool feest, ofwel – meer prozaïsch – omdat ik niet zo veel voorstelde, ik was niet eens geschikt de veters van iemands schoenen naar behoren te strikken. Maar die na mij komt! Het behoort ook weer tot ware grootheid die als nederigheid gekleed gaat als je kunt verwijzen naar de mensen die na je komen. Het hangt allemaal niet van mij af, ik ben niet onmisbaar, dat licht voor alle volken gaat wel schijnen in Gods eigen tijd. Daar zien we naar uit op het hoogfeest van Johannes de Doper, deze maandag 24 juni 2024, daar zien we naar uit met Kerstmis, Pasen en Pinksteren, daar zien we naar uit telkens als we de ander beschouwen met de ogen van het geloof …
“Een zaak niet uitvechten met iemand die je kwaad heeft gedaan. Geen oog om oog tand om tand.” Waren die aanbevelingen maar opgevolgd door de Israëlische regering na de aanval van Hamas op 7 oktober 2023. Maar naar Jezus luisteren zou voor de regering onder leiding van Benjamin Netanyahu absurd zijn. Toch heb ik kritische Israëliërs gelezen die precies dat bepleit hebben. Het zou onnoemelijk veel leed bespaard hebben, duizenden levens aan beide kanten, het zou de staat Israël een enorm moreel kapitaal opgeleverd hebben. Zelfs als het Mozaïsche “oog om oog” was toegepast, was er moreel krediet overgebleven, we noemen dat tegenwoordig “proportioneel”. Maar het tegengeweld van de Israël was disproportioneel en wie kon dit nog verdedigen? De Staat Israël heeft de afgelopen maanden veel vrienden verloren. Ik zag in Trouw van 7 juni een gedicht dat de Joodse protestzanger Sophie Straat (pseudoniem van Sophie Schwartz) heeft voorgelezen bij een spoeddebat van de Amsterdamse gemeenteraad.
“Dit is het brood van het lijden dat onze voorouders aten toen ze slaven waren in Egypte // Laat het ons herinneren aan mensen die arm zijn en honger hebben // Laat het ons herinneren aan mensen die vandaag de dag gevangen gehouden worden en geen vrijheid kennen // Laat ieder die honger heeft komen eten // Laat iedereen die tekort komt de hoop van Pesach met ons delen // Terwijl we hier feest vieren, voelen we ons één met mensen op andere plaatsen // Mogen volgend jaar om deze tijd alle mensen genieten van vrijheid, gerechtigheid en vrede // Want niemand van ons is vrij als niet iedereen dat is.”
Ik lees in Trouw dat de 29-jarige Straat opgroeide in een Joods gezin, ze ging elke zondag naar een Joodse school; ze identificeert zich met de cultuur en dat staat voor haar los van het geloof. Ja, mooi is dat: je kunt als geseculariseerd mens tegenwoordig niet zeggen dat je gelooft, of je nu joods bent of christen. Maar wat Sophie met dat gedicht tot uitdrukking brengt is precies het geloof van het Oude én Nieuwe Testament. Het enige is dat ze God er niet bij haalt. Maar volgens Huub Oosterhuis is de enige fatsoenlijke manier om God er bij te halen juist datgene te bevestigen wat in die protestsong wordt gezegd en “een andere religie geen”.
Moet ik nog iets zeggen over Nabot, de Jizreëliet, over de kinderachtige, misdadige koning Achab en zijn sluwe, nog misdadiger vrouw Izebel. Het ellendige verhaal van de moord met voorbedachte rade op deze eenvoudige, machteloze man die zijn voorouderlijk erfgoed niet wil verkopen aan de koning. Elk jaar komt dit ellendige verhaal in de selectie van lezingen voorbij, het is onderdeel van de heilige Schrift die over zeer onheilige zaken verhaalt. Er is een profeet als Elia voor nodig, een protestzanger avant la lettre, die de koning confronteert met zijn misdaad. Jij hebt een moord gepleegd, jij hebt je het bezit van een ander toegeëigend. Elia is het mondstuk van God, en zo hoort de koning: “Dit zegt de Heer: op de plaats waar de honden het bloed van Nabot hebben opgelikt, zullen ze ook jouw bloed oplikken.” Dit is nog eens het goede oude oog om oog tand om tand. Jezus kan dat wel overrulen, maar het voelt wel goed. En daar laat ik het maar bij voor vandaag.
De lezing uit 1Koningen 17, 1 – 6 wordt gekoppeld aan Matteüs 5, 1 – 12. Wat kan het verband zijn, welke associaties worden wij geacht te maken bij deze combinatie? In 1Koningen worden moeilijke tijden aangekondigd, tijden van grote droogte, geen regen en geen dauw. Dat betekent geen gewassen op het veld, geen voedsel, dus honger. Elia krijgt van de HEER de opdracht om zich uit de voeten te maken en een schuilplaats te zoeken aan de overkant van de Jordaan. Daar hebben de raven de opdracht gekregen om Elia ‘s ochtends en ‘s avonds van brood en vlees te voorzien, water drinkt hij uit de rivier. Interessant tussen haakjes dat vogels opdrachten krijgen van God en die naar behoren uitvoeren. Hoe die raven aan brood en vlees komen mag Joost weten, ik heb het vermoeden dat ze die vitale spijzen stelen van de rijken. Wij vinden dat moreel niet problematisch.
Vergun me een uitweiding. Eva Meijer, schrijver en filosoof, vindt onze behandeling van ratten moreel problematisch. Haar ingezonden brief in NRC van 5 juni is te mooi om hier niet te citeren. We leren er wonderlijke dingen over de rat. Komt de brief. “Ratten laten eten staan als ze weten dat een van hun groepsgenoten ervoor worden wordt gemarteld. Ze lachen als ze worden gekieteld. Ze bevrijden mederatten wanneer die vastzitten in een buis omdat ze met hen meeleven. Ze gebruiken gereedschap en kunnen wagentjes besturen. Omdat ze zulke rijke emotionele levens hebben pleiten wetenschappers ervoor ze dezelfde bescherming te geven als primaten in dieronderzoek. Het is moreel zeer problematisch om met sjeu en zonder enige ethische reflectie, kennis over hun innerlijke levens of medeleven over het vermoorden en verwonden van deze gevoelige en slimme dieren, te schrijven zoals in het artikel Ratten schieten in de manege (4/6). Als ik dit lees schaam ik me ervoor dat ik voor NRC schrijf.” Aldus Eva Meijer, schrijver en filosoof, die een mooie voornaam draagt, Eva: moeder van alle levenden.
In Matteüs gaat Jezus de berg op, ziet de mensenmassa, en spreekt dan de zogenaamde zaligsprekingen. Omdat zalig niemand meer wat zegt vertaalt NBV21 gelukkig: gelukkig wie nederig van hart zijn, gelukkig de treurenden, gelukkig de zachtmoedigen, gelukkig de barmhartigen, gelukkig wie zuiver van hart zijn, gelukkig de vredestichters, gelukkig wie vervolgd worden. Waarom zijn die mensen gelukkig? Er worden verschillende redenen gegeven, maar samenvattend zie ik er de behandeling die Elia ten deel valt in terug. God zal zorgen dat in alles wordt voorzien, zo nodig door middel van raven. Daar hebben we dus het verband tussen de eerste en tweede lezing, de associatie die ik maak.
Er is één zaligspreking die typografisch buiten de zaligsprekingen staat die als een soort hymne zijn afgedrukt. Deze zaligspreking is weer in de lopende tekst afgedrukt. Waarom dat is weet ik niet. Het is voor religieuzen een actuele zaligspreking. Ik weet niet of u naar de uitzendingen kijkt over De Goede Herder, die wereldwijde congregatie van zusters die problematische, uit huis geplaatste meisjes opvingen, te werk stelden en in hun keurslijf dwongen. Er zijn meisjes, oude vrouwen nu, die het een horrorperiode vonden, klachten indienen, en de zusters voor de rechter willen slepen. In Nederland gaat het om vier zeer oude zusters van de genoemde congregatie die van de prins geen kwaad weten, en een bestuurder die bij God niet weet wat hij met die klachten aan moet. Hier komt de tekst van die actuele zaligspreking: “Gelukkig wanneer ze je uitschelden, vervolgen en van allerlei kwaad betichten. Verheug je en juich, want je zult rijkelijk beloond worden in de hemel; zo immers vervolgden ze vóór jullie de profeten.”
Ik heb nog maar één deel van die serie gezien, maar ik weet nu al dat het een aanklacht is tegen het verleden. Het waren andere tijden en eigenlijk worden die andere tijden voor de rechter gesleept. Hetzelfde gebeurt met de slavernij, met de VOC, met Columbus die zogenaamd Amerika ontdekte, met de missionering. Ga zo nog maar een poosje door. Het staat buiten kijf dat er in het verleden verkeerde dingen zijn gebeurd, volgens normen van nu en zelfs van toen. Maar is het heden moreel superieur? Ik zou dat niet zo gauw durven beweren. Opvang voor problematische kinderen (“gevallen meisjes”) was destijds geen taak waarvoor de maatschappij of de staat zich verantwoordelijk stelden. Dat werd overgelaten aan het particulier initiatief, enter de actieve religieuze congregaties van paters, broeders en zusters. Vaak met weinig middelen, met weinig scholing werden zij de probleemeigenaar en deden ze zo goed en zo kwaad als het ging hun “liefdewerk”. Ik gebruik met opzet het woord “probleemeigenaar” want als we naar de huidige opvang van kinderen kijken, naar de hele jeugdhulpverlening of jeugdzorgindustrie inclusief voogdij, dan zien we schandaal na schandaal, ondanks de hoge graad van scholing, ondanks de bakken geld die naar de instellingen gaan. Hoe kan dit gebeuren, is dan de vertwijfelde vraag. En wat blijkt: er zijn soms tientallen organisatie betrokken bij “het geval” en niemand is de probleemeigenaar en zo is het kind alsnog aan de goden overgeleverd. Nee, deze tijd heeft weinig recht om zich moreel superieur te achten.
Nieuwsuur is het uur waarop avond op avond de misstanden van deze tijd worden onthuld …
“Ze waren bang voor de reactie van de menigte. Dus lieten ze Hem staan en gingen weg.” Jezus heeft zijn gelijkenis van de wijngaard verteld, een gelijkenis die er niet om liegt, want het is in notendop het verhaal van God met zijn uitverkoren volk. Het verhaal bevat te veel pijnlijke waarheden, de spiegel die hij hun voorhoudt reflecteert te veel de gezichten van mensen die niet willen deugen. Gevaarlijk om zoiets te doen. Maar het loopt met een sisser af. De geadresseerden worden in deze perikoop niet genoemd, maar in de onmiddellijk daaraan voorafgaande wel: de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten. Zij zullen Jezus’ versie van de geschiedenis uitstekend begrepen hebben, en wie hij bedoelt met die knechten die gemaltraiteerd worden. Het is ironisch dat de hoge heren precies willen handelen volgens de gelijkenis, dus door nog een misdaad toe te voegen aan de lange reeks misdaden die al gepleegd zijn. Maar zoals gezegd, het loopt met een sisser af. Deze keer wordt Jezus nog gered door het populisme, maar een volgende keer zal dat niet meer lukken. Dan gaat het volk mee met het “kruisig hem” van die zogenaamde leiders die weten hoe je het volk moet bespelen. Dan zal de geliefde zoon uit de gelijkenis, de erfgenaam van de geschiedenis van het volk Israël, gevangenen genomen worden, bespot, gegeseld, met doornen gekroond, gekruisigd totterdood. Nee, je doet er goed aan om je geen illusies te maken over het volk. Overal in de wereld zie je het gebeuren dat de mensen verkeerde leiders kiezen. In dictatoriale landen wordt die keuze gemanipuleerd of afgedwongen, maar in onze zogenaamd vrije landen – waar niemand toekijkt wat je in het stemhokje doet, en waar degene die telt in de openbaarheid moet tellen – is er eveneens een trend naar de verkeerde keuze. Ik heb het over de ruk naar rechts die overal in Europa gaande is. Hoe is dat toch mogelijk? Rutger Bregman, ik heb hem hier vaker bijgesleept, is de succesauteur van De meeste mensen deugen. Het is een boodschap die we graag horen, zijn boek werd dan ook een bestseller. Toevallig zocht ik iets over de Antwerpse dichter Leonard Nolens en toen vond ik de titel van een van zijn bundels uit 2011: Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen. Ik vermoed dat die bundel minder succes heeft gehad dan Bregmans boek.
De bittere gang van de heilsgeschiedenis wordt door Jezus samengevat met een vers uit psalm 118, 22 – 23. In Marcus 12 (NBV21) zegt Jezus: “De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden. Dankzij de Heer is dit gebeurd, wonderbaarlijk is het om te zien.” Alles komt dus uit Gods hand, zowel het goede als het kwade. In psalm 118, ook volgens NBV21, staat het iets anders: “De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden. Dit is het werk van de Heer, een wonder in onze ogen.” De teneur van die psalm, en ook trouwens van de afloop van Jezus’ leven (zie Pasen, Hemelvaart en Pinksteren) is dat de Heer goed is, eeuwig duurt zijn trouw. Deugen, deugen? Er is er maar één die deugt: God, de Heer.
Zo genoeg gepreekt, nu nog een toefje slagroom dat we vandaag halen bij 2Petrus 1, 1- 7 (oplettende lezers hebben gemerkt dat mijn commentaar vorige week niet uit 1Petrus 1 kwam, maar uit 1Petrus 3). Tussen neus en lippen door vermeldt 2Petrus waarom het altijd verkeerd gaat in de (heils)geschiedenis en waar het verderf dat de wereld beheerst vandaan komt: namelijk van de begeerte. Hallo Geert Wilders. Volgens 2Petrus heeft de goddelijke macht ons alles geschonken wat nodig is voor een vroom leven. Het geloof dienen we te verrijken met deugdzaamheid, de deugdzaamheid met kennis, kennis met zelfbeheersing, zelfbeheersing met volharding, volharding met vroomheid: en dan zijn we boven. Ziet u het is een trap. En als we geen trap meer kunnen lopen, is er nog altijd de traplift, zoals we uit de reclame weten. Het blijft hoe dan ook mogelijk om boven te komen ….
“Bij God is alles mogelijk”, zo sluit onze evangelieperikoop vandaag af, het is ook mogelijk om als rijke het koninkrijk van God binnen te gaan. Jezus doet zijn uitspraak om zijn leerlingen gerust te stellen, na dat verontrustende beeld van die kameel die door het oog van de naald moet gaan. De leerlingen herkennen zich wel in die rijke jongeling met zijn vraag: Wat moet ik doen om deel te krijgen te krijgen aan het eeuwig leven? We kennen het verhaal uit en te na: alles verkopen wat je hebt en de opbrengst verdelen onder de armen. Daarna terugkomen en Hem volgen. Hoe goed herkennen wij ons in de reactie van die jongeling: hij wordt somber en gaat terneergeslagen weg; hij had namelijk veel bezittingen. Kloosterlingen hebben zich altijd vrij comfortabel gevoeld bij dit verhaal en dat valt te begrijpen als je de gelofte van armoede hebt gedaan, een gelofte die inhoudt dat je alles weggeeft en leeft zonder bezit. Maar ik heb vaak genoeg vernomen dat deze gelofte de gemakkelijkste was, want je had niks toen je die gelofte deed. Daar werd dan besmuikt om gelachen. Maar goed, de doorsnee christen in het rijke Westen is rijk, heeft vele bezittingen en Marcus 10, 17 – 27 wordt ook door hem/haar gelezen. Ook door mij. In feite heb ik dit verhaal weggelegd op het plankje: onuitvoerbaar, onpraktisch, onverantwoordelijk. Hoe zou je immers je gezin kunnen huisvesten, de basale dingen die een mens nodig heeft verschaffen, wat wegleggen voor de oude dag, een beetje meedoen met wat normaal wordt geacht in onze maatschappij? In Goirle bestaat een gemeentelijke Meedoenregeling voor de armsten; de regeling bestaat erin dat ook de armsten naar het theater kunnen gaan, naar de Efteling, het zwembad of gewoon een terrasje pikken. De Meedoenregeling bestaat uit 150 euro per persoon vanaf 18 jaar per jaar. Een beetje meedoen, zou ik zeggen, voor 440 personen die bij de gemeente bekend zijn (geschat aantal minima 800). Maar ik dwaal af: onuitvoerbaar, onpraktisch, onverantwoordelijk. Zo heb ik voor mij dit verhaal kalt gestellt. Maar wie heeft niet het verlangen naar eeuwig leven? Kun je dat verlangen of die wens ook als een soort bezit zien? En kun je vervolgens dit verlangen of die wens weggeven, opgeven? Ga je dan alsnog als die kameel door het oog van de naald het koninkrijk van God binnen? Volgens de boeddhistische leraar Han de Wit (79) wel. Geef jezelf op, doe je mentale ballast weg, hecht geen waarde aan je zelfbeeld. Dat zegt hij in een interview in de NRC van dinsdag 21 mei 2024. In grote letters staat zijn boodschap boven het verhaal: OM ER TE ZIJN, HOEF JE NIET IEMAND TE ZIJN JE BENT ER AL. Om dat duidelijk te maken vertelt hij een korte episode uit het verhaal van Winnie de Poeh. Een beer en een varkentje wandelen door het groen. ‘Welke dag is het? vraagt Winnie de Poeh. ‘Het is vandaag’ piept Knorretje. ‘Mijn lievelingsdag’ zegt Winnie de Poeh. Juist. Einde verhaal. De vraag van de rijke jongeling is overbodig. Hij is te veel met zich zelf bezig. Hij wil wat doen. Hij maakt zich zorgen over morgen en overmorgen en de veronderstelde eindeloze tijd die daarna komt: het eeuwig leven. Wat moet ik doen? Niets! Leven. Nu. Hier. Jezus had kennelijk het een en ander opgestoken van Boeddha, want hij ging diezelfde richting uit: wat maak je je zorgen, kijk naar de bloemen, kijk naar de vogels. Maar ik denk dat hij een grotere psycholoog was dan Siddhartha Gautama Boeddha (480 – 400 voor Christus) want hij besefte ook wel dat dit “bij de mensen onmogelijk” is. Een mens maakt zich altijd zorgen om morgen, daar kan geen enkele preek, geen enkele wijsheidsleraar iets aan doen. Kunnen we nog iets opsteken uit 1Petrus 3, 3 – 9? Hoe vandaag eruit kan zien als je het hem vraagt? Nou, laten we dat eens achter elkaar zetten: 1. cultiveer een zacht en stil gemoed. 2. speciaal voor de mannen: ga verstandig om met je vrouw, behandel haar met respect. 3. speciaal voor de vrouwen: doe het goede, laat je geen angst aanjagen, stel je hoop op God en erken het gezag van je man. 4. voor iedereen: wees eensgezind, leef met elkaar mee, heb elkaar lief als broeders en zusters, wees barmhartigheid en bereid de minste te zijn. Ik zou zeggen: als zo je vandaag is, de lievelingsdag van Winnie de Poeh, zijn we toch waarachtig door het oog van de naald gegaan …
Voor sommigen is het gemakkelijk, maar voor de meeste mensen is het moeilijk: zeggen hoe je aan je geloof bent gekomen. Dat realiseerde ik me onlangs weer eens toen er in een klein gezelschap een vrouw plots begon te zeggen dat we allemaal bij de neus waren genomen. Op kerstmis was niet Jezus maar Maria Magdalena geboren. Jezus was op 8 januari geboren. Jezus en Maria Magdalena waren getrouwd en hadden kinderen. Wat in de evangelies staat is niet waar. Daarom gaat de kerk ten onder, omdat het allemaal niet waar is. Ik vroeg de vrouw hoe ze aan haar wetenschap kwam. Zonder blikken of blozen verklaarde ze: rechtstreeks via de engelen. Ze had dat contact altijd gehad, haar dochter had het ook. Ach so. Ik liet het daar maar bij en de anderen in het gezelschap gingen gauw op iets anders over. Naderhand dacht ik: hoe kun je zoiets weerleggen? En ook: waarop is mijn geloof gebaseerd? Als ik in een gezelschap dat vreemd is in Jeruzalem en Rome zou moeten uitleggen wat ik allemaal geloof, zouden die mensen dan niet ook denken: die is niet goed snik? Fair enough.
Die arme apostelen, hoe komen zij tot geloof? Ze trekken op met Jezus die meestal in raadselen spreekt. Je moet hun opluchting zien in Johannes 16, 29: “Toen zeiden de leerlingen: Ja, nu spreekt U rechtstreeks en niet in beelden. Nu begrijpen we dat U alles weet en dat niemand U iets hoeft te vragen, nu geloven we dat U van God bent gekomen.” Nogmaals: arme leerlingen, opeens is het zogenaamd duidelijk. En dan in Handelingen 19, waar Paulus leerlingen aantreft die bij hun doop niet de heilige geest ontvangen hebben, die zelfs niet weten wat de heilige geest is. Paulus zal ze snel bijpraten en dan geloven ze op de goede manier. Gelooft gij dat, zuster Innocentia?
Het is ook moeilijk, zo begon ik. Als ik na ga waarop ik zelf mijn geloof baseer, moet ik toch eerst denken aan mijn ouders. Ik heb het geloof van mijn ouders. Een kind vertrouwt zijn ouders, alles wat zij zeggen is waar. Bij uitbreiding is wat de zuster op de kleuterschool vertelt waar. De meester op de lagere school – dat grenst haast aan de absolute waarheid. En dan die goede pater rector, de paters in het klooster bij wie je de mis diende. Heel dat weefsel van invloedrijke personen in je jeugd bepaalt wat je gelooft, en vormt voor jou wat waar is, goed en mooi. Later ontdekte je dat zij in een traditie staan, in de katholieke traditie, om even een paar grote figuren te noemen: John Henri Newman, Thomas van Aquino, Augustinus en de kerkvaders. Je leerde dat die traditie ontstaan is uit het Oude Testament en het Nieuwe Testament, uit de verhalen rond Abraham, Mozes, Jesaja en Jezus. Je begreep dat die bronnen en de daaruit voortvloeiende traditie een cultuur hadden geschapen van drie millennia, een cultuur van kloosters en kathedralen, literatuur en gebed, schilderkunst en muziek. Op dit alles baseer ik mijn geloof; nee, ik heb het niet rechtstreeks van de engelen, al kan ik tegelijkertijd ook beamen dat veel mensen op mijn weg achteraf gezien wel iets van engelen hadden.
Het is een onopgeloste vraag hoe in onze dagen van ontkerkelijking en secularisatie dat oude geloof doorgegeven kan worden. De eerste laag van ouders en basisschool, de humuslaag, is weggevallen. Het bestuderen van de katholieke traditie is slechts weggelegd voor een handvol geïnteresseerden, studie van de bijbel voor nog minder mensen. Je kunt hedendaagse theologen lezen: Halik, Volf, Caputo, Borgman of het tijdschrift VolZin of het dagblad Trouw; dan blijf je misschien nog enigszins in de buurt. Maar hoe verder met het oude geloof? Misschien moeten we open staan voor een nieuw geloof; vandaag zeggen we dan als eerste geloofsartikel dat we heel dicht bij onszelf moeten blijven. Toch blijf ik zeggen dat we ook moeten uitzien naar de geest van het begin: Gods geest die over de wateren zweefde, de geest van Pinksteren, de non-binaire geest die vuur en liefde is, die volgens Jezus waait waar hij/zij/hen wil …
De evangelielezing vandaag loopt over het slot van hoofdstuk 15 heen en neemt nog een stukje van het begin van hoofdstuk 16 mee. Ook naar de inhoud loopt de tekst over een grens heen, namelijk over de dood van Jezus heen en wat hij na zijn dood zal doen: de pleitbezorger zenden, de Geest van waarheid, die van de Vader komt. Die pleitbezorger of helper is nodig, want Jezus ziet aankomen dat de leerlingen hun geloof verliezen, dat ze het zwaar krijgen omdat ze uit de synagoge worden gezet, ja zelfs gedood worden door mensen die denken daarmee een godewelgevallig werk te doen. Johannes kan Jezus dit allemaal laten voorspellen omdat hij vanuit een standpunt schrijft waarop dit inderdaad aan het gebeuren is of al gebeurd is. Zelf zal Jezus ook wel hebben aangevoeld dat het met zijn leerlingen niet veel anders zou gaan dan met de meester. Bovendien is hij vertrouwd met de Tenach, de Wet, de Profeten en de Geschriften, en weet hij dat geloofsverlies een constante is in het verhaal van God en de mensen. Hij is daar niet bitter over, nee, hij zal blijven troosten, helpen, pleiten bij God om de mens niet op te geven. Willem Jan Otten schrijft over de Japanner Shusaku Endo, in zijn ogen een van de diepzinnigste theologen van de twintigste eeuw, die zich echter niet bedient van theologische geloofstaal. Endo’s Christus vestigt, zegt hij, als het erop aankomt, een moederlijke blik op wie bezwijkt. Bijvoorbeeld in zijn roman Stilte waarin de jezuïeten-missionaris Rodrigo door een boeddhistische inquisiteur gefolterd wordt opdat hij zijn geloof afzweert. De foltering bestaat hierin dat hij volgelingen van Rodrigo op hun kop in gierputten hangt, dagenlang. Rodrigo wordt verhoord op hoorafstand van het gekreun. Als Rodrigo Christus afzweert zal hun marteling stoppen. Rodrigo bezwijkt. Om zijn loochening ‘waar te maken’ moet Rodrigo op de fumie staan, een soort icoon van Jezus. Het is alsof hij zijn voet op een levende geliefde zet. En dan hoort hij de stem van degene die het ontstellende antwoord is op de vraag van dit boek: ‘Trap maar. Trap maar. Ik ben er om door jullie vertrapt te worden’ (Willem Jan Otten, Wie zeggen de mensen dat ik ben, blz. 101 – 103).
Nu moet ik iets zeggen over Handelingen, over Paulus die in Troas scheep is gegaan naar Macedonië. In talkshows wordt er altijd gezocht naar “een bruggetje” om van het ene onderwerp naar het andere te gaan. Mijn bruggetje tussen de eerste en tweede lezing is het zelfbeeld van Paulus. Horen we via Endo Christus zeggen: “ik ben er om vertrapt te worden”, dan heeft Paulus als identiteit het uitschot aangenomen. Ik haal er 1Korintiërs 4, 11 – 13 even bij: “Tot op de dag van vandaag lijden we honger en dorst, hebben we nauwelijks kleren, worden we mishandeld, zijn we dakloos, zwoegen we voor ons eigen brood. Worden we bespot, dan zegenen we; worden we vervolgd dan verdragen we het; worden we beledigd, dan antwoorden we vriendelijk. Tot op dit ogenblik zijn wij het uitschot van de wereld, het uitvaagsel van de mensheid.” In zijn prachtige studie “Het uitschot van de geest, Paulus onder de filosofen”, geeft Gert-Jan van der Heiden commentaar op dit zelfbeeld en zegt: “Paulus identificeert zich in dit fragment dus uitdrukkelijk met mensen die niets zijn en die niets voorstellen in de ogen van de wereld. ( ) Paulus identificeert zich dus met de lijdende, vergankelijke, nietige onderkant van samenleving en schepping” (blz. 115 – 116). Daarmee is Paulus een waarachtige leerling van de messiaanse Jezus die vooral oog had voor de minsten. De messiaanse redding bestaat hierin dat – filosofische gesproken – het niet-zijnde tot zijn wordt geroepen, en – psychologisch gesproken – het nietswaardige toch zijn waardigheid krijgt. Maar laten we naar wat huiselijker omstandigheden afdalen: Paulus wordt in Filippi door Lydia bij haar thuis uitgenodigd, ongetwijfeld om aan tafel te komen, er moet ook gegeten worden anders houdt alles op. Die Lydia vind ik een mooie figuur, ze handelt in purperstoffen. Het is de kleur waarin de bisschoppen van de rkk zich zijn gaan hullen. Ik weet niet of zij dit doen ter herinnering aan Lydia die Paulus uitnodigde, aan Paulus die Jezus heeft uitgelegd aan de heidense wereld en aan ons …
Vorige week beweerde ik dat Jezus hartstikke onzeker was over zijn identiteit. Na afloop van de dienst kwam iemand naar me toe met de opmerking dat Jezus zelfs onzeker was over de vraag wie zijn moeder was (Matteüs 12, 46 – 50). Toen hij eens onderweg was kwam men hem zeggen: Meester, uw moeder vraagt naar u. Hij antwoordt: wie is mijn moeder, wie zijn mijn broers en zussen? Een mensenkind is nooit zeker van zijn vader (ik laat DNA-onderzoek even buiten beschouwing), maar weet toch altijd wel wie zijn moeder is (ik laat afstand na de geboorte en adoptie door ouders die het kind niets vertellen ook even buiten beschouwing). In het normale geval weet je wie je moeder is en als je dan toch vraagt: ‘wie is mijn moeder’ is dat kras. Jezus doet dat. Hij is onzeker over zijn identiteit, zijn afkomst, wie hij is.
Maar als we naar het evangelie van vandaag kijken moeten we dat deels terugnemen en het psychologische onzekerheid noemen. Religieus gezien was Jezus totaal niet onzeker. Er is een en al vertrouwelijkheid tussen Jezus en zijn hemelse vader, God. “Ja, Vader, zo heeft het U behaagd. Alles is Mij toevertrouwd door mijn Vader. Niemand kent de Zoon behalve de Vader, en niemand kent de Vader behalve de Zoon, en iedereen aan wie de Zoon het wil openbaren.” Enerzijds dus psychologische onzekerheid, anderzijds religieuze zekerheid. Ik vind dat prachtig. Het moet de redding betekenen van allen die belast en beladen zijn met twijfels en onzekerheden, narigheden en zwarigheden, en dat is precies wat de naam Jezus betekent: JHWH is redding. Aan het eind van onze perikoop zegt hij: “Kom allen bij Mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, Ik zal jullie rust geven. Neem mijn juk op je en leer van Mij: Ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden, want mijn juk is zacht en mijn last is licht.”
Goed, ik heb geprobeerd me in de psychologie van Jezus te verplaatsen, in zijn onzekerheid, maar kan ik me ook in zijn theologie verplaatsen, zijn zekerheid? Alles is Mij toevertrouwd: kan ik me daarin verplaatsen? Ja, op een bepaald niveau wel, al is het misschien vermetel om dit te zeggen in deze godvergeten tijd, in deze godverlaten wereld. Ieder mens bezit een oneindige waardigheid, zegt artikel 1 van Dignitas Infinita, onvervreemdbaar verankerd in zijn of haar wezen, verheven boven elke omstandigheid, toestand of situatie waarmee de persoon ooit te maken krijgt. Ik denk dat je dit met goddelijke zekerheid kunt stellen, zoals je ook met goddelijke zekerheid lbhtqia-discriminatie kunt verwerpen, ook als de paus wel discrimineert zoals de meeste religieuze leiders. Ook 1Johannes 2,2 kent die zekerheid omtrent God die licht is en liefde. Omtrent Jezus heeft hij diezelfde zekerheid: “Hij is het die verzoening brengt voor onze zonden, en niet alleen voor ons, maar voor de zonden van de hele wereld.”
Jezus zou genoeg moeten zijn. Toch is er na Jezus nog een andere profeet opgestaan die de islam heeft gesticht, de laatste profeet. Toch is er vanuit de islam nog een messias opgestaan in de persoon van Hazrat Mirza Ghulam Ahmad (1835 – 1908), de stichter van de Ahmadiyya Moslim Gemeenschap. Ik had laatst een lid van die gemeenschap thuis aan mijn tafel, een man gevlucht uit Pakistaan, met zijn dochter en zoon. Zijn hart zat vol met Ahmadiyya dus liep zijn mond daarvan over. De korte geloofsbelijdenis is: liefde voor iedereen, haat voor niemand. Wat geloven de Ahmadiyya? Ze geloven in:
1. De eenheid van God. Hij wordt Allah genoemd en is een Levende God, die ook nu en in de toekomst tot de mensen spreekt.
2. De engelen van God.
3. De geopenbaarde oorsprong van alle Heilige Schriften.
4. De waarachtigheid van alle profeten. Zij geloven dat Jezus als waarachtige profeet van God niet een vervloekingsdood aan het kruis is gestorven, maar dat hij van de dood aan het kruis werd gered.
5. Het geloof in het hiernamaals, met een tijdelijke hel en een eeuwig paradijs.
6. Het geloof in taqdier, hetgeen betekent: de maat der dingen, een wet die in de gehele schepping werkzaam is en waardoor elk ding zijn specifieke eigenschappen blijft tonen.
Ik vind het interessant dat Ahmadiyya geloven in alle heilige geschriften, van hindoes, boeddhisten, joden, christenen en uiteraard moslims die ze zelf zijn. Ze zijn zo tolerant dat ze de intolerantie oproepen van de hoofdstromen van de islam, soennisme en sjiïsme. Ze geloven in alle profeten van alle godsdiensten, en dus ook in Jezus. Net als alle moslims geloven ze niet dat Jezus de kruisdood is gestorven, dat achten ze onverenigbaar met de liefdevolle en barmhartige God. Ik vind dat wel sympathiek. Ze denken dat Jezus zoals Elia en Mohammed ten hemel is gevaren, ten hemel is opgenomen, zonder te sterven. Een tijdelijke hel vind ik ook sympathiek, engelen neem ik op de koop toe. Ik kan dus ver mee gaan met de Ahmadiyya, maar ik blijf toch liever in het huis waar mijn wiegje stond, het kruisbeeld aan de wand, het Mariabeeld op een console ...
Wie zeggen de mensen dat ik ben? Deze vraag hangt boven de evangelies van Matteüs (Mat. 16), Marcus (Marc. 8) en Lucas (Luc. 9). Willem Jan Otten heeft die vraag tot zijn boektitel gemaakt (Wie zeggen de mensen dat Ik ben, Skandalon/Halewijn, 2023); de inhoud van het boek bestaat uit 33 antwoorden. Het getal 33 moet wel verwijzen naar het aantal levensjaren van Jezus van Nazaret. Het zijn stuk voor stuk juweeltjes. Voor Willem Jan Otten duikt het antwoord op in de minst verwachte mensen en dieren, op de meest onverwachte plaatsen. Een antwoord wil ik u vandaag niet onthouden. “Onder de ontelbare gestaltes die Jezus aan kan nemen, neemt die van hem zittend op een ezel – in ‘amazonezit’, zoals vrouwen vroeger te paard gingen – een bijzondere plaats in.” Die ezel is belangrijk, legt Otten uit. “Op een of andere manier is het beeld van de ezel behulpzaam bij het levenslange proces dat geloven wordt genoemd – een proces dat niet zozeer lijkt op het beklimmen van een berg, of het bereiken van een doel, als wel op het geduldig doorlopen (of: doorstaan) van een passage. Als ik een antwoord op de vraag van deze rubriek zou geven: ‘de man van smarten gezeten op een ezelsveulen tijdens Palmpasen’, dan bedoel ik vooral: man plus lastdier. Het beeld is dat de gestalte van de verlosser versmelt met degene die hem draagt, ze zijn tezamen één creatuur, een soort armtierige centaur – en de drager, de ezel, wordt Christus” (blz. 97 – 98).
In het evangelie van Johannes stelt Jezus die vraag niet. Het lijkt erop alsof dit evangelie louter uit antwoorden bestaat. Neem de perikoop van vandaag: ik ben de deur door wie de schapen naar binnen gaan, ik ben de goede herder, ik ben de doorgang naar weidegrond, ik ben gekomen opdat de schapen leven mogen bezitten en wel in overvloed. Hier is geen twijfelaar aan het woord. Het Johannes-evangelie zorgde voor een tamelijk grote kop in Trouw van dinsdag 2 april 2024: ‘Johannes-evangelie is niet het jongste, maar het oudste van de vier evangeliën’. De Nederlandse theoloog Geurt Henk van Kooten, hoogleraar in Cambridge, is er van overtuigd dat het evangelie van Johannes veel ouder is dan werd gedacht, ouder dan de drie synoptische evangelies waarin Jezus de vraag stelt: Wie zeggen de mensen dat ik ben. Zijn argument is één zinnetje: ‘In Jeruzalem is bij de Schaapspoort een bad met vijf zuilengangen dat in het Hebreeuws Betzata heet’. De zin staat in de tegenwoordige tijd. Als Johannes pas geschreven is rond het eind van de eerste eeuw zou er nooit een tegenwoordige tijd geschreven zijn, want toen was die poort allang met de grond gelijk gemaakt bij de vernietiging van Jeruzalem in het jaar 70. Wat moeten we hier van denken? Op zijn minst knap opgemerkt, en al helemaal als Geurt Henk de exegeet is die deze tegenwoordige tijd als eerste heeft opgemerkt (wat ik me niet kan voorstellen). Maar het is wel een dun bewijs. Om een verhaal levendig te maken wordt voortdurend gebruik gemaakt van de tegenwoordige tijd, het is een literair trucje. Ik hou me, tot er beter bewijs is, vast aan de traditionele datering. Argument? Het evangelie van Johannes is tot stand gekomen na diep nadenken, vele jaren van meditatie op de berg Athos, en het tot wasdom komen van een poëtisch vermogen zoals Willen Jan Otten bijvoorbeeld ten toon spreidt.
Ik keer terug naar de vraag van Jezus: Wie zeggen de mensen dat Ik ben? Met onze huidige gevoeligheid voor gender en de zoektocht van de hedendaagse mens naar zijn identiteit, zie ik in die vraag een soort fundamentele onzekerheid van Jezus omtrent zijn eigen identiteit. En dat is toch invoelbaar gezien zijn afkomst: geboren uit een maagd, een nagenoeg afwezige vader, en dat fluister over een engel c.q. de heilige geest? Wat moet een gevoelige jongen daarmee? Daarom begrijp ik het laatste schrijfsel uit Rome niet: Dignitas Infinita (Oneindige waardigheid) waarin genderkeuze wordt afgekeurd en er weinig vriendelijks wordt gezegd over de mensen die zich ergens bevinden in lhbtiqa+ – diversiteit. Dignitas Infinita lijkt me een betreurenswaardig generatie dingetje: voor sommige dingen is de paus toch echt te oud. Je merkt dat hij geen omgang heeft met kinderen en kleinkinderen; hij zou empathischer zijn als hij die wel had. Maar als hij nu eens gewoon zou geloven: je ziet toch dat de Schepper vooral diversiteit heeft geschapen? Je ziet toch die vraag van Jezus: Wie zeggen de mensen dat Ik ben? Ook Jezus was hartstikke onzeker over zijn identiteit. Aanvullend “bewijs” voor mijn gedachte vind ik vandaag in Handelingen: het visioen van Petrus. Ze willen hem in de binaire positie persen, zoals de paus in Dignitas Infinita in feite ook doet: man of vrouw, hom of kuit, meer smaken zijn er niet. Petrus krijgt te horen: jood of heiden, besneden of onbesneden, rein voedsel of onrein. Maar de hemel pikt dat niet langer. Petrus krijgt een visioen, een visie zouden wij zeggen, van een groot linnen kleed dat uit de hemel wordt neergelaten aan de vier hoekpunten, en in dat kleed is het een gewemel van biodiversiteit. Als Petrus weigert om die biodiversiteit te erkennen, komt er nog een stem uit de hemel aan te pas: Wat God rein heeft verklaard, zul je niet als verwerpelijk beschouwen. En dat gebeurt drie keer, en zoals we weten driemaal is scheepsrecht. Nu wij nog, nu de paus nog …
Stefanus is de tragische held van Handelingen 6, hij staat bekend als de eerste martelaar van de jonge christelijke beweging. Hij deed grote wonderen en tekenen onder het volk, want door God rijk begunstigd met kracht was hij. Hoe komt de beweging rond Jezus, de Opgestane, van de grond? Wonderen en tekenen zijn kennelijk niet genoeg. De geest van wijsheid dan waarmee Stefanus sprak? Ook dat hielp hem weinig. Mensen worden geïnstrueerd om lastertaal te spreken, valse getuigenis af te leggen, belastende verklaringen. Het procedé is ons bekend van Poetin-Rusland: fake news, trollen, politici omkopen om propaganda te maken, verdeeldheid zaaien in de EU. Veel mensen willen dit graag geloven en gaan daarin mee. Het is al zo oud als Handelingen of nog ouder. Alle ogen waren op Stefanus gericht, zij zagen in zijn gezicht het gezicht van een engel. Hoe ziet dat eruit? Ieder zal daar een eigen beeld bij hebben: je moeder, je vrouw, je vriendin, je vader, je man, je vriend. Het hoeft niet het gezicht van een bekende te zijn, ook vreemden kunnen het gezicht van een engel hebben: de verpleegkundige aan je ziekenhuisbed, de onbekende onderweg die op eens veel betekenis voor je heeft. Zo’n gezicht had Stefanus, en nog werd hij een martelaar, of misschien wel juist daarom. Maar nu niet meer getreurd, kerkvader Tertullianus (160 – 220) zei al: het bloed van de martelaren is het zaad van de kerk.
Hoe moet het verder met de kerk? Wat is het zaad van de kerk van de toekomst? Dat zijn de synodale gesprekken. Vorige week hadden we hier in ons midden twee groepen die dat gesprek voerden. De gespreksleiders hebben een verslag gemaakt, dat sturen ze op naar de bisschop en die stuurt het weer door naar de paus. Arme paus. Het gesprek heeft de vorm van een dialoog, niet de vorm van een discussie. Er waren drie vragen: voel je je welkom in de kerk, heb je je wel eens niet welkom gevoeld, welke suggestie heb je voor de toekomst van de kerk. Eerst vijf minuten nadenken over de vragen, niet meteen losbranden. Dan naar iedereen luisteren, naar het antwoord dat hij of zij geeft. Dan weer vijf minuten nadenken welke reactie je wil geven of welke vraag je wil stellen aan de ander, en vervolgens dat ook doen. Een laatste ronde voor de suggesties. Deze werkwijze is tijdrovend, maar aanbevelenswaardig voor veel gesprekken. Straks krijgt de paus en de synode-deelnemers onder ogen wat er in Huize Glorieux geopperd is voor de toekomst van de kerk. Misschien zullen het zaadjes blijken voor het moois dat dan groeien gaat. Het is allemaal van een evangelische eenvoud: waar twee of drie in mijn naam bijeen zijn, daar is kerk, daar is Christus, daar is God. Waar we samen het Onzevader bidden, daar zijn we samen broeder en zuster. Er is geen discriminatie meer tussen mannen en vrouwen. Iemand die geschikt is om voor te gaan of anderszins de leiding op zich te nemen mag dat doen. Het oude patristische adagium: waar de bisschop is daar is de kerk wordt sterk gerelativeerd. Kerk is plaatselijke kerk, bij mensen die bijeen komen; zo wordt ook het doopsel gerelativeerd, dogma’s, leerstellingen en wetten. Hoe het met het instituut moet weten we ook niet, maar dat was ook niet de zorg van Jezus.
Komen we op Johannes 6, de evangelietekst van vandaag. Ik heb sterk het gevoel dat onze situatie niet veel anders is dan die van de menigte aan de oever van het meer. Ze hadden gezien dat er maar één boot was, en dat Jezus niet aan boord was gegaan maar dat zijn leerlingen alleen vertrokken waren. Tja, verwarrend dus, de opties lijken beperkt, maar één boot, en waar is Jezus? Ze vinden hem ten slotte toch aan de overkant van het meer. En daar zegt hij dat ze geen moeite moeten doen voor voedsel dat vergaat, maar voor voedsel dat blijft en eeuwig leven geeft. Kauw dáár maar eens op.
Ten slotte nog iets over de oproep van protestantse en katholieke theologen om weer samen één kerk te vormen. Gerard de Korte, de bisschop van Den Bosch, is één van de opstellers van het pamflet. Hij benadrukt dat er de afgelopen eeuw al heel veel toenadering tussen katholieken en protestanten is geweest. "Honderd jaar geleden noemden we elkaar ketters en papen, nu noemen we elkaar broeders en zusters. We benadrukken op dit moment vooral de overeenkomsten en vroeger benadrukten we de verschillen", zegt hij. De verklaring is te lezen op https://www.platform-romereformatie.nl/verklaring. Je kunt hem ook ondertekenen, wat ik gedaan heb ...
Veertien dagen na 25 maart de uitgestelde viering van Maria Boodschap. Uiteraard leest de kerk Lucas 1, 26 – 38, het meest wonderlijke verhaal ooit: een meisje dat (nog) geen omgang heeft met een man (en dat volgens de kerkelijke dogmatiek ook nooit zal hebben, “altijd maagd”) wordt zwanger van de heilige Geest, ze zal een zoon baren die ze Jezus moet noemen; hij zal een groot man worden en zoon van de Allerhoogste worden genoemd. God de Heer zal hem de troon van zijn vader David geven, aan zijn koningschap zal geen einde komen. Zegt dat meisje tegen de engel Gabriël, want dat is de boodschapper: ja ga fietsen, gekker moet het niet worden, ik geloof er geen snars van? Nee, dat zegt het meisje Maria niet. Ze zegt kom maar door, laat maar gebeuren. En het gebeurt ook zoals de engel gezegd heeft. Én zoals de profeet Jesaja eeuwen eerder (maar de tijdsrekening van God is zoals we weten even wonderlijk) gezegd heeft: “De jonge vrouw is zwanger, zij zal spoedig een zoon baren en hem Immanuel noemen.”
Ik heb al een paar keer laten merken dat ik in de mariologie ben. Vanuit mijn montfortaanse achtergrond was ik dat al lang, maar onlangs flakkerde het weer op door lezing van Arnold Huijgen, Maria, Icoon van genade (KokBoekencentrum Utrecht, 2021). Arnold Huijgen is hoogleraar systematische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Apeldoorn, daar kijken we van op, maar waarom zou daar geen Theologische Universiteit gehuisvest zijn? Nazaret was ook een nondescripte plaats waar niets goeds vandaag zou komen, gelegen in het Galilea van de heidenen. Goed, Huijgen is protestant en levert een machtig mooi boek af over Maria, de wonderen zijn de wereld niet uit. Hij vervalt uiteraard niet in de doldwaze Maria-idolatrie waar veel katholieken aan geleden hebben (of soms nog lijden), maar somt de pijnpunten op die blijven bestaan nadat hij veel, heel veel van de traditionele leer over Maria omarmd heeft. De dogma’s van Maria’s Onbevlekte Ontvangenis (1854) en Maria Tenhemelopneming (1950) trekt hij niet, want ze hebben geen schriftuurlijke verankering. Omdat de kerkelijke traditie op deze dogma’s aangedrongen heeft, is hij hoogstens bereid ze een lagere vorm van waarheid toe te kennen, vooropgesteld dat je een hiërarchie van waarheden accepteert. Verder heeft hij weinig op met devoties, processies, Mariaverschijningen. Ik vermoed dat hij ook weinig op zal hebben met een stukje uit het lichaam van Bernadette Soubirous, in 1879 op 35-jarige leeftijd als zuster van Liefde in het Franse Nevers overleden aan tuberculose. Dit reliek is op 1 april (geen grap) aangekomen in de basiliek van Onze Lieve Vrouw Sterre der Zee van Maastricht, en gaat op tournee langs veertien kerken in de zeven bisdommen van Nederland, waaronder de Sint Jan in Den Bosch. Het reliek moet de bedevaarten naar Lourdes weer op de kaart zetten. Marketing oude doos dus. Een protestant en een moderne katholiek schudden daarbij hun hoofd, of lachen daar wat mee in een postmoderne tolerantie. Je hier over druk maken zou belachelijk zijn.
Ik kan binnen dit format niet het rijke boek van Huijgen behandelen, maar één ding wil ik er nog uit halen in verband met de Europese verkiezingen van 6 juni 2024. Aan de Europese eenwording, na de verwoestende Tweede Wereldoorlog, ligt het verdrag van Rome ten grondslag; het werd gesloten op 25 maart 1957 …. op het feest van Maria Boodschap dus. Noch Rome, noch die feestdag van 25 maart waren toevallig. Citaat: “De wording van de Europese Unie is nauw verbonden aan Maria als symbool van christelijk Europa. Sleutelfiguren voor Europese samenwerking en eenwording als Robert Schuman, Alcide Degaspari en Konrad Adenauer waren overtuigde rooms-katholieken. Niet toevallig werd het verdrag tot oprichting van de Europese Economische gemeenschap (EEG), de voorloper van de Europese Unie, getekend in Rome, op het Capitool, en wel op 25 maart, de dag van Maria Boodschap. Ook de Europese vlag verwijst naar Maria. De vlag toont twaalf goudkleurige sterren tegen een hemelsblauwe achtergrond. De ontwerper ervan, Arsène Heitz, verwees daarmee naar de kleur van Maria. Hij liet zich inspireren door de vrouw uit Openbaring 12 en nam de kroon met twaalf sterren over in de vlag. Zelfs de constellatie waarin de sterren op de vlag staan komt overeen met afbeeldingen van Maria in de schilderkunst met de corona, de sterrenkroon, op het hoofd. Zo is de Europese vlag een symbool van Maria’s plaats in Europa en Europa’s aanhankelijkheid aan Maria. Die symboliek is niet zo expliciet, omdat ze anders onacceptabel zou zijn geweest voor niet-katholieke Europeanen. De betekenis van die symboliek moet dus ook niet worden overdreven. Toch wordt Maria als hemelkoningin gesymboliseerd door haar kroon op de Europese vlag.” Nee, de symboliek is niet erg expliciet, ik had het nooit eerder gehoord. Nu ik het wel weet krijgen de woorden uit het Magnificat nog meer diepte: alle geslachten zullen mij zalig prijzen …
Het is vandaag Maria Boodschap – officieel: het hoogfeest van de Aankondiging van de Heer. 25 maart is ijzersterk, zoals 25 december ijzersterk is, daartussen liggen precies negen maanden, de tijd die een bevruchte eicel nodig heeft om zich te ontwikkelen tot een voldragen kind dat tot geboorte aandringt. Maar vandaag viert de kerk dit feest toch niet want het is de dag na Palmzondag van het lijden van de Heer, we leven in de week die als Goede Week te boek staat en die uitloopt op Goede Vrijdag de dood van Jezus aan het Kruis en Stille Zaterdag die de adem inhoudt voor het grote gebeuren van de Paaszondag, de Verrijzenis van de Heer. In het prachtige Mariaboek van Arnold Huijgen heb ik de twee grenzen van Jezus’ leven beschreven gezien met de Engelse woorden die rijmen from womb till tomb, in het Nederlands (niet rijmend): van de baarmoeder tot het graf. Twee bijzondere beelden overspannen het leven van Jezus: de maagdelijkheid van Maria’s baarmoeder is een voorafspiegeling van het lege graf. Voor de liefhebber is dit genieten, het is zo jammer dat zo velen het allemaal van zich hebben afgeschud. Maar de kerk zet vandaag het feest on hold, het wordt verplaatst naar maandag na de tweede zondag van Pasen, maandag 8 april. Jezus wordt in 2024 dus twee weken te vroeg geboren, maar dat valt nog binnen de medisch verantwoorde limiet. Dáár hoeven we ons gelukkig geen zorgen over te maken.
Richten we onze aandacht vandaag op wat Johannes vertelt over een andere Maria, Maria van Bethanië, de zus van Lazarus, de man die als geen ander naar dood ruikt. Maria van Bethanië komt met een litra (d.i. een Romeinse pond, ongeveer 330 gram) echte, heel dure nardusbalsem, zalft daarmee Jezus’ voeten en droogt die met haar haren af. Het huis werd vervuld van de balsemgeur. Ik weet niet hoe genade ruikt, en ook niet of geuren kunnen rijmen, maar als dat wel zo is, dan zie ik geurenrijm tussen het Maria Boodschap-verhaal waarin de engel tegen Maria zegt dat zij genade heeft gevonden bij God (gratia plena, vol van genade, bidden wij in het Weesgegroet) en het balsem-verhaal met die andere Maria die Jezus zalft. Lucas heeft het verhaal merkwaardigerwijze niet, Marcus zet het op een andere plaats in zijn evangelie, Matteüs plaatst het – evenals Johannes dus - aan het einde van Jezus’ leven. Matteüs (26, 13) laat Jezus zeggen: “Ik verzeker jullie, waar ook ter wereld deze goede boodschap verkondigd wordt, daar zal ook ter herinnering aan haar verteld worden wat zij gedaan heeft.” In de rangorde van verhalen staat het verhaal over de Zalving op gelijke hoogte met het verhaal over de Aankondiging.
En waarom deze zalving, dit zeldzaam betoon van liefde voor Jezus? We kunnen het Maria van Bethanië niet vragen, maar ik denk dat we voor een antwoord goed terecht kunnen bij Jesaja, bij de tekst die we vandaag lezen/horen. God zelf is aan het woord, bij monde van zijn profeet: “Ziehier, mijn dienstknecht, die Ik ondersteun, mijn uitverkorene die Ik met genoegen gadesla. Ik heb mijn geest op hem gelegd, en hij maakt het recht bekend aan de volken. Hij roept niet en schreeuwt niet, hij laat zijn stem niet horen op straat. Het geknakte riet zal hij niet breken en de kwijnende vlaspit blaast hij niet uit. Werkelijk, hij zal recht brengen. Hij zal niet zwak worden en niet worden geknakt, maar hij vestigt het recht op aarde en de eilanden zullen naar zijn boodschap uitkijken.” De kerk heeft in de woorden van Jesaja Jezus herkend. Deze Jezus die door God is bestemd tot een verbond met het volk, tot een licht voor de naties mag wel aangekondigd worden door een engel, en gezalfd met de duurste olie die voor goud te kopen…
Zoals elk jaar in de veertigdagentijd worden de twee verhalen verteld, steeds aan elkaar gekoppeld in een zusterlijke saamhorigheid: Suzanna uit het boek Daniël en een overspelige vrouw uit Johannes. Ik heb er al vaak mijn zwakke licht op laten schijnen, er zijn altijd wel wat kanttekeningen te plaatsen omdat deze verhalen nooit verouderen, altijd actueel blijven. Dat komt omdat de verhalen gaan over de mens en hoe de mens in elkaar zit. De aard van het beestje verandert niet. Al naar gelang je stemming kun je je vrolijk maken over die verhalen, je kunt verontwaardigd zijn, maar evengoed cynisch; je kunt zelfs het register van de spotlust opentrekken. Fameus is natuurlijk de uitspraak van Jezus: wie zonder zonde is werpe de eerste steen. En dat prachtige tafereel waarin de hypocriete scherpslijpers, schriftgeleerden en farizeeën, na die woorden afdruipen, de een na de ander, te beginnen met de oudste. Op het laatst staat Jezus daar alleen met de vrouw. Heeft niemand u veroordeeld? Nee, Heer, niemand. Waarop Jezus zegt: Ik veroordeel u ook niet.
Voor kanttekeningen laat ik me dit jaar bijlichten door Patrick Chatelion Counet, voor velen van u een bekende naam, want van 2010 tot 2020 was hij secretaris en hoofd bureau van de KNR, de Konferentie van Nederlandse Religieuzen (tegenwoordig staat de afkorting voor Konferentie van in Nederland gevestigde Religieuzen). Hij heeft weer een boek geschreven, het heet: Het absurde universum – Hoe wetenschap stukloopt op de ongrijpbare werkelijkheid (KokBoekencentrum, 352 blz.). In VolZin van maart 2024 staat een interview met Patrick onder de pakkende kop ‘Ik geef God de appel terug’. De exegeet Counet wordt gevraagd hoe hij het scheppingsverhaal – of beter de verhalen – leest. Hij antwoordt:
“Het zijn inderdaad twee verhalen. Het bijzondere is dat ze elkaar tegenspreken. Volgens Genesis 1 schiep God de mens door het woord. Volgens Genesis 2 boetseerde God de mens uit aarde en klei. In Genesis 1 is de mens de laatste schepping ná de dieren, in Genesis 2 wordt hij gemaakt vóór de dieren. Het is alsof de Bijbelschrijvers met die elkaar tegensprekende verhalen willen zeggen: hoe God de wereld heeft gemaakt, weten we niet, maar dat hij de schepper is staat vast. Over het hoe vertellen de Bijbelschrijvers mijns inziens bewust tegenstrijdigheden. Het Jahwistische verhaal over de kleiende God weerspiegelt de wetenschap uit Mesopotamië die het leven zag ontstaan in de slijk- en modderpoelen van de Tigris en de Eufraat. Het Priesterverhaal, ‘Er zij licht’, sluit aan bij astronomische ontdekkingen uit Babylonië in de vijfde eeuw voor Christus. Met deze tegenstrijdige vertellingen waarschuwen de Bijbelschrijvers wetenschap niet heilig te verklaren. Het eten van de Boom van Kennis levert geen andere waarheid op, zegt Genesis 3, dan het inzicht dat je naakt bent – dat wil zeggen: niets weet. Zo moeten wij niet de fout maken hedendaagse ‘wetenschap’, de oerknal bijvoorbeeld, gelijk te stellen aan Gods scheppingsdaad. Uiteindelijk is het universum onverklaarbaar. Wat ik in mijn boek laat zien, is dat we – ondanks alle high tech – nog steeds niets weten. En dat we níet voorlopig nog niet weten, maar ik toon aan dat we het principieel niet kunnen weten en nooit zullen weten. Ik geeft God de appel terug.”
Hear, hear, Patrick Chatelion Counet – hij is gestopt met het vermelden van zijn professor doctor meester licentiaatstitels – geeft God de appel terug: zo kennen we hem, fier, vrij en opgericht. Maar nu ga ik even verder zonder hem, want ik moet naar de saamhorige zusterschap van Suzanna en een overspelige vrouw en het pikante gegeven dat Jezus ten slotte alleen blijft met die vrouw. De appel is traditioneel in verband gebracht met seksualiteit, vooral door Augustinus die ook de hele erfzondetheologie uit zijn duim heeft gezogen en verantwoordelijk is voor de negatieve betekenis van seksualiteit in de westerse Kerk. Goed, akkoord, door het eten van de Boom van Kennis ontdekt de mens dat hij/zij naakt is. In de interpretatie van Counet: dat hij niet weet. Dat is wel heel ironisch als je juist eet van een boom die kennis belooft. Maar ik wil naar een ander tafereel uit Genesis 3, waarin God de mens onderwerpt aan een soort kruisverhoor. Maar Hij moet eerst op zoek naar de mens en zijn vrouw, die zich verstopt hebben. God roept de mens en vraagt waar ben je? Kiekeboe, zegt de mens, ik heb me verstopt, want ik ben naakt. Hoe zo naakt? Heb je soms gegeten van de boom die ik verboden heb? De mens, de lafaard, verschuilt zich achter de vrouw die U mij als gezellin gegeven hebt. En dan staat God tegenover die arme vrouw en vraagt: Hoe heb je dat kunnen doen? Die vraag klinkt behoorlijk beschuldigend, zou ik denken. De veroordeling komt meteen: omdat je dit gedaan hebt ben je vervloekt etc. etc. God tegenover die vrouw die een paar verzen later door Adam Eva wordt genoemd. En Jezus alleen tegenover die anonieme vrouw die van overspel is beschuldigd. Heeft niemand u veroordeeld? Nee, Heer, niemand. Waarop Jezus zegt: Ik veroordeel u ook niet.
Patrick geeft God de appel terug. Jezus geeft God de veroordeling terug. De veroordeling en de vervloeking. Volgens mij is God het daar mee eens, want Jezus is zijn welbeminde Zoon; Hij en de Vader zijn één.
Nu heb ik nog één probleem met Patrick en zijn lezing van Genesis 2. Hij heeft het over de Boom van Kennis, en ik wil van hem aannemen dat we inzake kennis naakt staan, d.w.z. niets weten. Maar er staat de boom van de kennis van goed en kwaad, dat laat hij geheel buiten beschouwing. Volgens mij weten we wel degelijk iets van het onderscheid tussen goed en kwaad, het weten is daar geweten geworden. Of zou Patrick beweren dat we zelfs in goed en kwaad niets weten? Dat lijkt me kras, al lijkt het daar soms wel op …
Vorige week had ik het over godsbewijzen. In de Bijbel vind je nooit rationele bewijzen, bewijzen vanuit het verstand of vanuit logisch redeneren. Tenminste, ik heb er nog nooit een gevonden, ik hoor het wel als u ergens toch zo’n godsbewijs vindt. In de Bijbel gaat het eerder over het horen met het hart, de stem van het geweten die de stem van God is. Ik zal het me vandaag gemakkelijk maken: ik citeer Jonathan Sacks in het onlangs uitgekomen vijfde deel van zijn magistrale serie commentaren op Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, uit Deuteronomium dus.
“De kernvraag van het geloof is niet: ‘bestaat God?’ maar ‘Gegeven het bestaan van God, hoe kan de mens bestaan?’ De engelen hadden de redelijkheid aan hun kant. Als je tevoren weet hoe de menselijke geschiedenis zal verlopen en hoe oorlog regeert boven vrede, corruptie boven rechtvaardigheid en wreedheid boven mededogen, welke reden zou er dan kunnen zijn om zo’n eigenzinnig schepsel als de mens in het heelal te brengen?
Daarop heeft het jodendom een schitterend antwoord. God gelooft in de mens. Natuurlijk wordt dat geloof in hem vaak beschaamd, of zelfs verraden. Maar God heeft oneindig veel geduld. ‘Tot in je grijsheid zal ik je steunen.’ Hoewel mensen elkaar veel pijn doen, geeft God zijn schepping niet op. We zijn hier door een daad van de allergrootste liefde van de Schepper van het leven. Hoe verdorven we ook zijn, Hij geeft het geloof dat we zullen veranderen niet op. Hoe verloren we ook zijn, Hij blijft erin geloven dat we op een dag tot hem zullen terugkeren. Want in zijn Tora heeft Hij ons de plattegrond, de code, de gids en de weg getoond. Zelfs een handvol rechtvaardigen staaft zijn geloof in de mensheid. Een van de hardvochtigste misvattingen over het jodendom is de bewering dat het geen religie van liefde is. Het jodendom is doordrenkt van liefde: liefde voor God, liefde voor de naaste, en, meer dan eens, liefde voor de vreemdeling. Maar wat de liefde van de mens voor God oneindig overstijgt, is Gods liefde voor de mensheid, en daarom lijdt Hij (in noodzakelijkerwijs menselijke taal, de enige taal die we kennen) telkens als mensen elkaar kwaad doen. Toch is Hij liever bereid te lijden dan hun de unieke gave van vrijheid die Hij hun heeft geschonken te ontnemen, vrijheid die niets anders kan zijn dan de vrijheid om zowel het kwade als het goede te doen.
Volgens het jodendom draaien de klassieke vragen van de westerse theologie de volgorde volledig om, want de Tora is geen mensenboek over God, maar Gods boek over de mensheid. Meer dan wij naar God zoeken, zoekt God naar ons en vraagt Hij ons, zoals Hij Adam en Eva vroeg: ‘Waar ben je.’ (Jonathan Sacks, Deuteronomium, boek van de samenleving, blz. 294; Skandalon, maart 2024).
Lees na Jonathan Sacks Jesaja 65: ‘Ik herschep Jeruzalem in een jubelende stad en schenk haar bevolking vreugde.’ ‘Want de jaren van mijn volk zullen zijn als de jaren van een boom; mijn uitverkorenen zullen zelf genieten van het werk van hun handen. Zij zullen zich niet vergeefs afmatten en geen kinderen baren voor een verschrikkelijk lot.’ Enfin, u hebt de tekst gehoord. Als je deze Jesaja leest dan denk je: God houdt niet alleen van zijn volk, hij is er stapelverliefd op. Hetzelfde denk ik bij Jezus in het evangelie van Johannes. Zijn eerste teken doet hij in Kana, bij de bruiloft, waar hij water verandert in wijn. Een teken van een alles veranderende verliefdheid. Het tweede teken waarover we vandaag horen is is de genezing de zoon van de hoveling uit Kafarnaüm die op sterven ligt. Wat wil een vader nog meer horen dan de woorden: je zoon leeft? Jezus is de mensgeworden liefde van God. Jezus wás bereid om te lijden, hij wás bereid om te vergeven, hij was bereid om te sterven aan het kruis. Hij was alles wat de lijdende God zich gedroomd had. Zo jammer dat de joden dit niet hebben kunnen zien. Zo onbegrijpelijk dat de wijze rabbijn Jonathan Sacks dat niet vermocht te zien. Enfin …
Eeuwenlang waren godsbewijzen de topsport van theologen en filosofen. In de laatste (kritische) eeuwen kwamen die bewijzen in diskrediet, ze leden schipbreuk en je kon als gelovig én kritisch mens concluderen: God is niet te bewijzen, je kunt alleen in God geloven. Dat was op zich zelf ook weer aannemelijk als je bedacht dat God groter is dan het menselijk verstand of ook: dat God de totaal Andere is.
Maar denkers geven nooit op. Ik las in Trouw van woensdag 21 februari 2024 over het boek van Emanuel (!) Rutten, Datgene waarboven niets groters gedacht kan worden, Acht nieuwe argumenten voor het bestaan van God (KokBoekencentrum, 220 blz.). Marthe Kerkwijk die het boek bespreekt zegt dat ze het nauwelijks kan volgen, zo moeilijk, wiskundig en abstract is het; het is intellectuele gymnastiek, denksport in optima forma. Overigens bewijst Rutten ook niet het bestaan van God, hij geeft argumenten die aantonen dat een rationeel en intellectueel integer mens in God kan geloven, er zelfs heel goede redenen voor heeft, maar niet dat zo iemand in God moet geloven.
Goed, als wíj het niet kunnen bewijzen, zo heb ik nu bedacht, dan kan God zélf toch bewijzen dat Hij bestaat? En dat doet ie bijvoorbeeld in het verhaal uit 2Koningen 5, 1 – 15a dat we vandaag lezen. Naäman uit Damascus, heeft gehoord over een profeet in Israël die hem van zijn huidziekte kan genezen. Natuurlijk heeft hij alles al geprobeerd, zalfjes en huismiddeltjes, dermatologen en kwakzalvers, de eigen goden en priesters, maar: niets, nada, niente. Vooruit dan maar, naar de profeet in Israël, baat het niet dan schaadt het niet. In Israël komen we eerst bij de koning, maar dat sla ik over. Het gaat om Elisa, de man Gods, de profeet. Hij laat door een bode tegen Naäman zeggen dat ie zeven maal in de Jordaan moet baden, dan zal zijn huid genezen zijn. Dan volgt een hilarisch stukje godsdienstpsychologie van die arme patiënt uit Syrië die echter rijk is aan vooroordelen en eigendunk. Hij had zich voorgesteld dat de profeet zelf hem tegemoet zou treden, niet een of andere minkukel; hij had zich voorgesteld dat die profeet de naam van de HEER, zíjn God zou aanroepen; hij had zich voorgesteld dat die profeet met zijn hand over zijn huid zou strijken en zo de ziekte zou wegnemen. Dit is – zo denkt hij – fatsoenlijke religieuze geneeskunde en hij is niet bereid om afstand te nemen van zijn voorstellingen. Een knecht op hem afsturen! Met dat belachelijke verzoek om zich in de Jordaan te baden terwijl er in Damascus veel betere rivieren zijn! Wat denken ze in Israël wel niet? Naäman is al op de terugweg als zijn dienaren hem tegenhouden en hem voorhouden: doe nou toch wat er van je gevraagd wordt. Doe het, verbijt je trots, geef je voor een keer over.
Het is de kracht van de schrijver van 2Koningen (en van heel de bijbel eigenlijk) dat ie dienaren de rol geeft van wijze mensen: de dienaar van Elisa die geminacht wordt door Naäman, zoals hij ongetwijfeld ook een minachting heeft voor zijn eigen dienaren. “God verheft de nederigen, de machten haalt hij neer van hun hoge troon” (Lukas 1, 52). Het verhaal begint trouwens met een jong meisje dat tot slavin was gemaakt en dat diende bij de vrouw van Naäman. Zij was het die naar de profeet in Israël verwees. Door de profetische handeling, door het laten baden van Naäman in de Jordaan, voltrekt zich het wonder: zijn huid wordt weer gezond, zo gaaf als de huid van een kind. En zo bewijst God dat ie bestaat. Zonder ingewikkelde bewijzen, zonder “acht nieuwe argumenten”, maar in de vorm van een huid als een pasgeboren kind.
Lucas begint zijn verhaal ook met een jong meisje, de dienstmaagd des heren, ook met een kind met een gave huid, het kind van Bethlehem. Jezus kent volgens Lucas dat verhaal uit 2Koningen. Zijn toehoorders eveneens, zij kennen hun klassieken. In de tijd van de profeet Elisa waren er veel mensen in Israël met een huidziekte. Toch werd niemand van hen gereinigd, maar wel de Syriër Naäman. Als de mensen dit horen worden ze razend, ze zijn bereid om de profeet Jezus te vermoorden, zoals ze met terugwerkende kracht ook die Elisa willen vermoorden die alleen de (vijandige) vreemdeling Naäman genas en niet de mensen uit het eigen volk. Waarom deed Elisa dat trouwens niet, kunnen we dat tussen haakjes alsnog begrijpen? Waarom bewees God zich in zijn eigen land niet op die manier ook? Het antwoord is simpel: omdat hij zich al op talloze andere wijzen bewezen had: de bewijzen lagen opgestapeld op elke steen, onder elke eik, bij elke waterput, bovenop elke berg. Maar de mensen geloofden niet. Jezus zou het hebben over ogen die niet zien en oren die niet horen. Ook in zijn dagen verlangen ze een godsbewijs, meestal in de vorm van een “teken”. Het godsbewijs dat de nieuwtestamentische geschriften laten zien is Jezus zelf, het kind van Bethlehem die met een gave huid in een voederbak terecht komt, gewikkeld in doeken, maar die naakt op het kruis eindigt met een kapot geranselde huid. Het is niet bepaald een prettig bewijs, maar het leven van een mens is meestal niet prettig. Ook niet van Jezus Christus, van God die mens werd (Emanuel), geboren uit de maagd Maria, en opstond uit de dood. Wie had dit verhaal ooit kunnen bedenken, wat wel bewijst dat God echt anders is dan wij denken. Je kunt het geloven of niet …
Vanmorgen zijn we begonnen met onze driedaagse retraite, met als thema “wijsheid”. Voor de dienst van woord- en communie zouden we de lezingen kunnen aanpassen, teksten zoeken uit de wijsheidsliteratuur. Als we de Tenach aanhouden, de Hebreeuwse Bijbel, moeten we bij de Geschriften zijn. De grote driedeling van de Tenach is immers Wet, Profeten, Geschriften. De Geschriften bestaan uit de volgende boeken: Psalmen, Spreuken, Job, Hooglied, Ruth, Klaagliederen, Prediker, Ester, Daniël, Ezra, Nehemia, 1Kronieken, 2Kronieken. Zo, op dit punt maak ik sommigen misschien al wat wijzer. Maar ik pas de lezingen niet aan. Ik zoek géén speciaal hapje, ik ben er voor om te eten wat de pot schaft. Daniël 9 is wat de pot schaft. Volgens de christelijke indeling van de bijbel is Daniël een profetisch boek, volgens de Joodse indeling hoort het bij de Geschriften. Daniël 9, 4b – 10 geeft ons wel een brok wijsheid om op te kauwen, zo ook Lucas 6, 36 – 38.
Ik kijk eerst naar Lucas: “Wees barmhartig zoals jullie Vader barmhartig is.” Deze oproep doet heel sterk denken aan de oproep vorige week uit Leviticus: “Wees heilig, want Ik, de HEER, jullie God, ben heilig.” Barmhartigheid – zo overwogen we met de tekst van Matteüs 25 erbij – is de manier waarop heiligheid handen en voeten krijgt, concreet wordt, aards in plaats van de toch wat hemels aandoende term heilig. Barmhartig verdisconteert ook dat het mis is gegaan met de heiligheid – en dat laat Daniël goed zien in het gebed dat hij bidt: Ach Heer, grote en geduchte God, die het verbond nakomt en vol medelijden bent voor hen die U liefhebben: wij hebben gezondigd en kwaad gedaan, wij hebben goddeloos gehandeld, wij zijn afgeweken van uw geboden en wetten, wij hebben niet geluisterd naar uw dienaren de profeten. Kortom: wij komen het verbond NIET na, het project heiligheid, één volk onder de velen dat heilig zou zijn – is mislukt omdat het volk zich niet hield aan het verbond. Daniël geeft in zijn gebed een verbluffend eerlijke kenschets van de geschiedenis van God met zijn volk. Hij doet aan zelfreflectie, iets waartoe Wilders werd opgeroepen in het debat over het rapport van verkenner Plasterk, dat hem ontbrak volgens nagenoeg alle sprekers. Zelfreflectie hoort bij een wijze levenshouding. Wij moeten ons schamen, zegt Daniël, wij, onze koningen, onze hoogwaardigheidsbekleders en onze familiehoofden. En hij sluit zijn gebed af met te hopen: hopelijk is de Heer onze God barmhartig en vergevensgezind.
Waarom bidt hij om hoop? Omdat er eigenlijk geen reden is tot hoop én omdat God zich in nogal wat verhalen van het Oude Testament zich niet bepaald vergevingsgezind betoont. Hij is eerder van uitroeien, en wraak tot in het zoveelste geslacht, het land afnemen, de tempel laten vernietigen, het volk wegslepen in ballingschap, juist omdat ze zich niet aan het verbond gehouden hebben, omdat ze toch niet het heilige volk wilden zijn. Maar hoe moest het verder? Was dit het einde van de geschiedenis van God met zijn volk? Hulde God zich voortaan in een zwijgen en liet Hij verder niets meer van zich horen? Volgens Eep Talstra in zijn schitterend boek “De bijbel als biografie van God en mensen” veranderde God, hij deradicaliseerde. Hij besefte dat Hij als hij nog verder wilde met dit volk Hij barmhartig en vergevingsgezind zou moeten zijn. En dan laat de Tenach nog twee verschillende richtingen zien. Bij de Profeten is deutero-Jesaja de richting die zegt: God gaat iets nieuws beginnen, wacht maar, kijk maar, let goed op dat áls het gebeurt je het niet mist. In de wijsheidsboeken vind je de andere richting, daar valt Prediker op die niet gelooft dat God na die grandiose mislukking nog iets nieuws gaat beginnen. Hij herhaalt keer op keer: er is niets nieuws onder de zon, zoals het was zo zal het altijd zijn. Lucht en ledigheid, alleen maar narigheid. Talstra vat het ook zo samen: gaat onze geschiedenis met God ergens heen of gaat het nergens heen? Zeg het maar, deelnemers aan de retraite die over wijsheid gaat: welke wijsheid heeft u in uw lanhe leven vergaart om deze vraag te beantwoorden. Of is de grootste wijsheid hier: ik weet het niet. Of is wijsheid: hopen en vertrouwen?
Als je het spoor van deutero-Jesaja volgt is God wel iets nieuws begonnen. Naar christelijke overtuiging is Gods deradicalisering uitgemond in zijn menswording in Jezus. Jezus die (toch weer) radicaal vergevingsgezind is, radicaal barmhartig, zich zelf opoffert aan het kruis in plaats van dat hij anderen opoffert, straft, vernietigt. In het fragment van Lucas dat we gelezen hebben roept Jezus op om te geven. Het is een transactionele constructie: geef, dan zal je gegeven worden; een goede, stevig aangedrukte, goed geschudde en overvolle maat zal je worden toebedeeld. Ja, dat is de weg, de waarheid en het leven. Maar ergens nog klinkt Prediker die dit niet gelooft en ons de spiegel voorhoudt: ja maar, we geven niet; het hemd is nader dan de rok, we blijven toch eerst aan onszelf denken, eigen volk eerst, we zijn wel goed maar niet gek etc. etc. etc.
Er is geen tekst uit het Nieuwe Testament waarmee u zo vertrouwd bent als Matteüs 25, 31 – 46. De werken van barmhartigheid, het levensprogramma voor de religieuze man of vrouw die volgens dit programma broeder en zuster wil zijn. Ben ik mijn broeders/zusters hoeder? Jazeker, dat ben je. Zo heeft God vanaf het begin van de mens het bedoeld en uitgesproken. Met een kleine twist had hij de mens zo kunnen scheppen dat het bedoelde voor 100 % werkelijkheid was geworden, maar dat heeft God niet gedaan. Het Oude Testament vertelt op veel plaatsen dat God spijt heeft van de schepping van de mens. Een keer heeft hij er zo de pé in dat ie de mensheid uitroeit, dat is het verhaal van de zondvloed waaraan alleen Noach met zijn familie ontsnapt omdat Noach een rechtvaardige was. Hij deed, neem ik aan, de werken van barmhartigheid, Gode welgevallig. Na de zondvloed belooft God zich zelf en de mens dat ie zich voortaan zal beheersen, hij zal zijn spijt bedwingen, niet meer zo vreselijk kwaad zijn op de mens dat ie hem nog eens uitroeit. We hebben het hier over de oude geschiedenis van God en de mensen.
Niet dat na de zondvloed, na Noach, de mens zich veel anders ging gedragen, want de mens is onverbeterlijk slecht. Ho, dit moet ik nuanceren. De mens is vrij: de mens kan kiezen tussen goed en kwaad, en kan daarom verantwoordelijk worden gehouden voor zijn daden. Het is zo dat de mensen zich verenigd hebben in volken verspreid over heel de aarde. De zegen van God, d.w.z. de wens dat het hun goed gaat, is in principe voor alle volken van alle tijden. Maar het merkwaardige van de joods-christelijke geschiedenis is dat God één volk heeft uitgekozen waarmee hij een speciale relatie heeft. De God van Abraham, Izaak en Jakob kiest zich een volk dat zich mag verheugen over zijn bijzondere aandacht, een soort experiment in heiligheid. Laten alle volken er een knoeiboel van maken, zo stellen we ons het experiment van God voor, maar er moet toch één volk zijn dat het anders zal doen. Dit is het volk Israël, het heeft een bijzondere geschiedenis met God. Een voorlopig hoogtepunt is de redding van dit volk uit Egypte met behulp van Israëls grootste profeet, de mensch Mozes. Mozes mag het volk uit Egypte wegvoeren, Mozes mag het 40 jaren door de woestijn laten dolen. Je zou kunnen zeggen dat het een kwelling moet zijn geweest, en er waren zeker kortere wegen (zie bijvoorbeeld de grensovergang vanuit Egypte naar Gaza), maar die 40 jaren hadden een diepe bedoeling. In die jaren werd het volk pas echt een volk, in die jaren kwamen God en het volk met elkaar tot een Verbond, in die veertig jaren werden ze voorbereid om bezit te nemen van het land dat aan de aartsvaders beloofd was. De vijf boeken van de Tora vertellen dit verhaal: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Midden in de vijf boeken staat het belangrijkste boek: Leviticus, en vandaag lezen we de belangrijkste tekst uit Leviticus, namelijk hoofdstuk 19 de verzen 1 en 2. De HEER zei tegen Mozes: zeg tegen de gemeenschap van Israël: “Wees heilig, want Ik, de HEER, jullie God, ben heilig.” Hier hebben we het, het experiment van God, zijn speciale aandacht voor één volk uit de velen, zijn liefdesbaby: wees heilig, want Ik ben heilig. Hij wil potverdorie een heilig volk. Hij legt bij monde van Mozes uit wat heiligheid voor hem inhoudt. Dat is de sabbat in acht nemen, je vader en moeder eren, je niet met afgoden inlaten, niet stelen, bedriegen, valse eden afleggen, mensen afpersen, niemand vervloeken, goed zijn voor doven en blinden, rechtvaardig zijn, het leven van de ander niet in gevaar brengen, niet haatdragend zijn, geen wraakgevoelens koesteren, kortom, maar nog eens uitdrukkelijk zo verwoord en samengevat: je naaste liefhebben als jezelf. Een heilig volk. Als we het over de joods-christelijke traditie of cultuur hebben, hebben we het dus over die eis tot heiligheid. Ik heb de indruk dat dit wel eens uit het oog verloren wordt.
Zei ik joods-christelijk? Het tweede hoogtepunt uit de geschiedenis van God en de mensen speelt zich af binnen dit would be heilig volk in het would be heilig land. Na Mozes zien we nu Jezus optreden, in de opzet van Matteüs voorgesteld als een tweede Mozes. De boeken waarin geschreven wordt over Jezus is recente geschiedenis, ze vormen het zogenaamde Nieuwe Testament. Het is niet moeilijk om te zien dat Matteüs 25, 31 – 46 een herhaling is, een herlezing, een herbevestiging van Leviticus 19, 1 e.v. De heiligheid is hier wat moderner geformuleerd, maar de werken van barmhartigheid vormen nog steeds de inhoud van heiligheid.
Wat moeten we met heiligheid in de wereld van 2024, in het huidige Nederland met de PVV van Wilders als grootste partij, met de toestand in de wereld die beheerst wordt door Poetin, Xi, Kim en straks weer Trump? In Nederland worden verkenners op pad gestuurd, eerst Plasterk en nu Putters. Mozes deed dat ook op de vooravond van de inval in het Beloofde Land. Hij stuurde twaalf verkenners. Tien verkenners zeiden: het wordt niets, twee verkenners, Jozua en Kaleb zeiden: wir schaffen das. Waar ging die verkenning over? Over de vraag of de verkiezingsbeloften ingelost konden worden in het Beloofde Land. Of de Israëlieten in staat zouden zijn om de hoge muren van het eigenbelang om ver te halen, of ze de verlokkelijke vreemde goden en mooie vrouwen niet achterna zouden lopen, of ze een rechtvaardige natie zouden inrichten – en hier actualiseer ik maar voor onze eigen situatie – of er kansen waren op bestaanszekerheid voor allen, voldoende huizen, betere gezondheidszorg, eigen risico eruit, tandarts in het basispakket, minder vluchtelingen, fatsoenlijk bestuur en minstens 2 % van het bbp (bruto binnenlands product) voor defensie. Dat is het Beloofde Land waar Nederland op wacht, de nieuwe heiligheid als u wilt.
Of het wat wordt moeten we afwachten. Het laatste oordeel is niet aan ons. Volgens Matteüs kan het twee kanten op: deelname aan het koninkrijk dat al sinds de grondvesting van de wereld klaar ligt, of verdwijning in het eeuwige vuur ...
Over twee dagen is het Aswoensdag en dan klinkt weer het woord waaraan we - nu we zo oud geworden zijn – niet meer herinnerd hoeven te worden: stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren. Vandaag geeft Jakobus ons het beeld van het gras dat verdort en de bloem die afvalt. Gras … dat doet denken aan Gerard Reve. Hij noemde zijn landarbeidershuisje in het Friesche Greonterp Huize Het Gras, hij zal ongetwijfeld de brief van Jakobus in gedachten hebben gehad. Hoe zat het ook weer? Reve woonde daar van 1964 tot 1971. Het huis is nu uitgegroeid tot een bedevaartsoord voor Revianen. Die zien behalve de steen met de naam “Huize Het Gras” nog een plaquette met de tekst: “Hier was Reve, zeer korte tijd, bijna gelukkig.” Bijna gelukkig, dat is prachtig. Volkomen gelukkig is wat hoog gegrepen voor ons stervelingen. Ik vind op het web een opmerking van Jona Lendering die zich afvraagt of een fietstochtje naar Greonterp je dichter bij Reve brengt. Hij zegt: “Ik had het niet verwacht, maar het antwoord is ja. Het landschap is hier zo leeg, het heeft iets subliems. Ik denk dat een religieuze ziel als Reve hierin heeft kunnen zien dat God zich vertoonde in zijn gruwelijke majesteit. Het leverde in elk geval het volgens mij mooiste liefdesgedicht op uit de Nederlandse literatuur.
ALTIJD WAT
Omdat ik niet meer slapen kan, klim ik uit bed.
Het is half vier. De dag verheft zich,
en ik zie Uw gruwelijke Majesteit.
Wanneer ik dood ben, hoed dan Teigetje.
Bijna gelukkig, je kunt niet slapen en je denkt aan de geliefden die je overleven. Wanneer ik dood ben: hoed hen dan. Het is een gebed over het graf heen. In deze carnavalsdagen proberen velen helemaal gelukkig te zijn, uit hun dak te gaan. Ik heb me nooit over kunnen geven aan carnaval, ik vrees dat ik altijd een waarnemer aan de zijlijn ben geweest, een positie die me zelden tot jaloezie heeft verleid. Ik zag blijdschap die me onecht leek, ik zag gezichten verkrampt in een vertoon van gespeelde vrolijkheid. Ik dacht wel eens: geen wonder dat carnaval met maskers werkt. Opgelegd en verplicht vrolijk zijn is slopend. Kijk wat Jakobus weet: “Het moet ons tot grote blijdschap stemmen, broeders en zusters, als u allerlei beproevingen ondergaat.” Men zegt wel dat carnaval de wereld op zijn kop is, topsy-turvy, de dingen bekijkt vanuit een totaal ander perspectief. Welnu, lees dan Jakobus. In het tekstfragment staat nog een mooie omkering: “laat de onaanzienlijke gelovige trots zijn op zijn hoge waarde, en de rijke op zijn nederige staat, want hij zal vergaan als een bloem in het veld.” Voor elk mens, rijk en arm, keizer en admiraal, geldt: “Als de zon gaat branden en het gras door hitte verdort, valt de bloem af en is het gedaan met zijn schoonheid.”
Wat heeft Marcus voor ons op deze carnavalsmaandag? Is Jezus in carnavalsstemming? Hij is aan het discussiëren met de farizeeën, zij zijn begonnen. Met normale argumenten komen ze er niet uit, want ze verlangen van Jezus een teken uit de hemel. Marcus vertelt dan: “Jezus slaakte een diepe zucht en zei: ‘Waarom verlangt uw soort mensen een teken? Ik verzeker u : aan mensen als u zal zeker geen teken gegeven worden!’ Hij liet hen staan waar ze stonden, stapte weer in de boot en voer naar de overkant.” Tja, dat ziet er niet gezellig uit, geen alaaf en samen hossen of een polonaise. Het is ook niet erg vriendelijk om mensen onder te brengen in een “soort”: wat is dan het soortelijk gewicht van farizeeën? Even verder lezen we wat Jezus bedoelt (vers 18): het zijn mensen die ogen hebben maar niet zien, die oren hebben maar niet horen. Met zo’n soort mensen kun je discussiëren tot je een ons weegt, maar het haalt niets uit. Dan helpt alleen een zucht; en laat ze maar staan, ga de boot en en vaar over naar de andere kant. Die andere kant is ironisch. De farizeeën willen een teken uit de hemel, dat is de andere kant, precies de plek waar Jezus bij voorkeur naar over steekt, sterker: waar hij vandaan komt. Jezus ís het teken uit de hemel waar ze om vragen. Alleen, hun ogen zien het niet, de betekenis van Jezus’ woorden horen ze niet. Zucht …
Vanaf 1 februari is de kerk uit 1Koningen aan het lezen. Het is jammer dat het eerste hoofdstuk werd overgeslagen. Daar ging het nog over koning David die oud was en het niet meer warm kreeg in bed. Daarom werd het mooiste meisje van het land uitgezocht als een soort levende kruik. Je vraagt je af of een van de vele vrouwen van David zich niet aan die mooie taak kon wijden, maar deze vraag stelt de geïnspireerde schrijver niet. Ze kozen Abisag, een Sunammitische. “Het meisje was heel erg mooi. Zij verpleegde de koning en bediende hem, maar de koning had geen gemeenschap met haar” (vers 4). Ze behield dus haar maagdelijkheid. Ik haal het verhaal hier op ter ere van Agatha, maagd en martelares, wier feestdag we vandaag vieren.
In 1Koningen hoofdstuk 2 wordt verteld dat Adonia (een zoon van David, kroonpretendent ook) dat meisje Abisag wel wil hebben, en dat hij het probeert te regelen via Batseba, de moeder van Salomo. Dat had hij beter niet kunnen doen, want het kost hem zijn kop. David geeft opdracht om Adonia te doden. Overigens horen we ook nog wat over Simi, weet u nog: die psychiatrische, stenen gooiende en scheldende woesteling die in leven bleef omdat David met een ongelooflijke religieuze gevoeligheid er een stem van God in meende te bespeuren. Bij testamentaire beschikking laat David deze Simi alsnog doden, wat me weer doet aarzelen omtrent fijngevoeligheden van David, al dan niet religieuze.
Maar nu naar 1Koningen 8. Daar wordt verteld van de inwijding van de tempel. Koning Salomo heeft een schitterend paleis voor zich laten bouwen en vindt vervolgens dat de HEER, de God van Israël, maar pover behuisd is. De ark van het verbond verdient een massieve tempel in plaats van een draagbare tent, dus wordt er een tempel gebouwd voor de twee stenen tafelen die Mozes ontvangen heeft, de tafelen van het verbond dat de HEER gesloten had met de Israëlieten toen ze uit Egypte trokken. Dat verbond is het heiligste dat het volk heeft; de tien geboden, woorden, of richtingwijzers-voor-het-leven zijn in steen gegrift, onveranderlijk.
Marcus 6, 53 – 56 is een zogenaamde samenvatting waarin de snelle evangelist grossiert: Jezus en zijn leerlingen trekken rond in heel het gebied, overal brengen ze zieken naar hem toe. In zijn eerste hoofdstuk al had Marcus verteld dat Jezus’ faam als een lopend vuurtje rondging in heel Galilea. Geesten uitdrijven en zieken genezen werd daar in verband gebracht met zijn “spreken met gezag”, ja zelfs als “een nieuwe leer”. De Naardense Bijbel van Pieter Oussoren (in navolging van de Luthervertaling) heeft het over “spreken met volmacht” … de volmacht van Mozes, met een gezag dat gelijkstaat met de decaloog, de in stenen gehakte Wet van God. Dat enthousiasme van gewone mensen was levensgevaarlijk, want zo gauw de schriftgeleerden en farizeeën dit zien maken ze plannen om Jezus te doden. Wie zich de volmacht van God laat aanleunen, gaat zijn (bijbel)boekje ver te buiten en moet wel uit de weg geruimd worden. We mogen wel wat empathischer zijn richting schriftgeleerden en farizeeën. Jezus speelde met vuur en hij wist het. Maar ja, hij kan er ook niets aan doen, hij doet de wil van de Vader. De mensen hebben even het vermoeden gehad dat ze met hun zieken en gestoorden niet naar de tempel moesten, maar in de open velden van Galilea waar ze al gered werden door alleen maar de zoom van Jezus’ kleed aan te raken. Die zoom van dat kleed zie ik als de flappen van de oude verbondstent. Jezus is meer de man van het vrije veld, de open lucht, dan van gevestigde structuren, dogma’s en kathedralen …
Evenals vorige week zijn de eerste en de tweede lezing sterk op elkaar betrokken. Ik denk dat Marcus zich heeft laten inspireren door het verhaal over Simi. 2Samuël vertelt over David, de koning, Marcus vertelt over Jezus, Zoon van David, zoon van God. David én Jezus worden geconfronteerd met een psychiatrische patiënt – zouden we tegenwoordig zeggen – met een stenen gooiende woesteling. Het is nogal wat om stenen naar een koning te gooien, dat zou nergens en nooit geduld worden. In de entourage van David loopt een lijfwacht mee die voorstelt om die dode hond de kop af te hakken en tot zwijgen te brengen. Iedereen zou dat gebillijkt hebben. Maar David is niet iedereen, hij is uit ander hout gesneden. Laat hem vloeken, laat hem met stenen gooien, want misschien heeft de HEER het hem ingegeven, zegt hij. Davids denken is diepreligieus. God kan zich volgens hem ook openbaren in vloeken en stenen gooien. In een sterk afgezwakte vorm geloven wij dat ook als we zeggen dat dronken mensen, kinderen en gekken de waarheid spreken. We leren David in dit fragment kennen als iemand die kan relativeren, als een wijs man dus. Hij is op de vlucht voor Absalom, zijn bloedeigen zoon die hem wil doden; wat betekent dan het gescheld van Simi, zoon van Gera? Laat hem, er zijn wel ergere dingen.
Marcus heeft dit verhaal nieuw leven gegeven door het te verbinden met Jezus. Hij en zijn leerlingen komen aan in het land van de Gerasenen. Hé, we hebben net gehoord van Simi, zoon van Gera. Die Gera van eeuwen her moet wel de naamgever zijn van dat land aan de overkant van het meer; de huidige afstammeling van die Gera in het verhaal van Marcus is een aardje naar zijn vaartje, ook goed gek met de kracht van een gek, onbedwingbaar, oersterk, niet te houden. Op het eind van het verhaal blijkt dat het psychiatrisch vernuft van Jezus hem heelt tot een normaal mens. Het legioen onreine geesten is verplaatst naar een troep varkens, sowieso onreine dieren, de woesteling zit kalm en bij zijn volle verstand met Jezus te keuvelen als de verschrikte mensen uit de streek poolshoogte komen nemen.
Maar dat is toch nog niet het eind van het verhaal. De Gerasenen verzoeken Jezus vriendelijk de kuierlatten te nemen. Zo veel helende kracht kunnen ze niet aan. Ze houden liever hun varkens, en een mogelijke terugval van hun problematische streekgenoot nemen ze voor lief. Jezus vindt dat prima zo, hij wijst het verzoek van de genezen woesteling af om met hem mee te gaan. Blijf maar mooi thuis en beoefenen maar de innere Mision: verkondig in eigen kring wat de Heer voor je gedaan heeft.
Elders zegt Jezus tegen zijn leerlingen dat ze moeten uittrekken, op missie moeten gaan, tot in de uithoeken van de aarde. Hier zegt hij dat je beter thuis kunt blijven; dat is wel wat als boodschap voor deze tijd: als iedereen nu maar eens gewoon thuis zou blijven waren we van veel problemen verlost. En wist u dat 2024 het jaar van de Huismus (Passer domestica) is? Nee? Dan weet u het nu ….
2Samuël 5, 1 – 7 vertelt hoe alle stammen van Israël David tot koning zalven, in Hebron. David was dertig jaar toen hij koning werd en hij regeerde veertig jaar. Vanuit Hebron regeerde hij zeven jaar en zes maanden over Juda, en vanuit Jeruzalem regeerde hij drieëndertig jaar over heel Israël en Juda. Uit deze paar verzen kun je afleiden dat het nog zeven en zes maanden duurde voordat David regeerde over alle stammen van Israël, nadat de oudsten van al die stammen hem toch aanvankelijk eensgezind tot koning hadden gezalfd. Er moest dus nog heel wat water door de Jordaan stromen voordat er in vers 10 gezegd kan worden dat de HEER, de God van de hemelse machten hem ter zijde stond.
Wellicht denkt Marcus/Jezus hieraan als hij zegt dat een koninkrijk niet kan standhouden als het innerlijk verdeeld is. Dat was de bittere ervaring van het volk Israël. Onder David raakte het koninkrijk verenigd, onder zijn opvolger Salomo bleef die eenheid in stand, maar na zijn dood viel het rijk uiteen, langs de oude breuklijnen: de tien stammen van Israël in het Noordrijk en de twee stammen van Juda en Benjamin in het Zuidrijk. De verzwakte naties waren vervolgens een gemakkelijke prooi voor de grote imperiale machten Assyrië en Babylonië. De koninkrijken gingen ten onder en het volk werd weggesleept in ballingschap. Ten tijde van Jezus was dit allemaal al oude geschiedenis.
Jezus. Als er iets zijn identiteit bepaalt dan is het wel het besef dat de geest van God op hem rust; we hebben gezien hoe dat bij zijn doop in de Jordaan tot uitdrukking wordt gebracht. In de afstammingslijsten zit hij in de lijn van David die zijn voorvader is. Zoon van David, zo noemen sommige mensen hem in de evangelies. En deze Jezus wordt door de schriftgeleerden uit Jeruzalem “gedemoniseerd” wat Jezus lastertaal tegen de heilige Geest noemt. Hij is bepaald niet mild of vergevingsgezind tegen deze demonisering, integendeel: hij vindt het een onuitwisbare zonde waar in alle eeuwigheid geen vergeving voor bestaat.
In alle eeuwigheid! Wat moeten we ons erbij voorstellen? Is hier sprake van de zogenaamde semitische overdrijving? Voor zover die eeuwigheid zich afspeelt in het ondermaanse en in onze tijdelijkheid zal dat wel zo zijn. Het is hetzelfde als wanneer wij zeggen dat iets “eeuwig zonde” is. Die eeuwige zonde werd in beeld gebracht door duizenden paren kinderschoentjes op de Dam in Amsterdam, ze vertegenwoordigden allemaal de kinderen uit Gaza die omgekomen zijn in de wraakoorlog van Israël tegen Hamas, tegen de Palestijnen. Is dat een beeld dat ons kan verenigen in de roep om vrede? Dat had je gedacht. Ik las een ingezonden brief waarin de vraag gesteld wordt of er ook schoentjes bijstonden voor de Israëlische kinderen die vermoord waren bij de overval op 7 oktober door Hamas. Ook hier dringt de duivel zich er tussen, de kwaadaardige verdeler, die het symbool besmeurt en het politiek maakt. Zo is het met alles, zo kan alles in een kwaad daglicht gesteld worden, zo kan er voortdurend gelasterd worden tegen de heilige geest. Onvergeeflijk, eeuwig zonde. Hoe kan er ooit vrede zijn? Zou Stefan Paas het weten? Hij schreef een boek: Vrede op aarde – Over heil en redding in deze tijd. Daar moet ik het een volgende keer over hebben ….
Het tweede deel van vers 23 uit het fragment van 1Samuel 15 luidt: “u hebt de opdracht van de HEER verworpen; daarom verwerpt Hij u als koning.” Het gaat hier over Saul, de eerste koning van de Israëlieten. Hij verspeelt zijn koningschap door ongehoorzaamheid aan God. Wat was dan zijn opdracht? Wel, het vernietigen van de Amalekieten, tegen hen te strijden tot ze volledig waren uitgeroeid. Hij liet er een paar in leven, en hij hield wat van de buit voor zich zelf in plaats van alles in de fik te steken: dat was zijn ongehoorzaamheid. De boeken 1 en 2 Samuël hebben een aantal prachtige verhalen, maar in één opzicht lijken ze te veel op onze tijd om er echt van te genieten. Saul en zijn opvolger David voeren haast voortdurend oorlog tegen de naburige volken, volken die ze verdreven hebben, waar ze zich tussen hebben geperst. Onwaarschijnlijke grote hoeveelheden mannen en vrouwen en kinderen worden over de kling gejaagd, de vernietiging van mens, dier en ding is huiveringwekkend. Het doden gebeurt telkens in opdracht van God. Je vraagt je af waar in deze boeken het gebod Gij zult niet doden is gebleven. Nee, het is geen verheven lectuur, je moet eerder denken aan een boosaardige droom, een nachtmerrie. Alleen: als je wakker wordt blijkt het de werkelijkheid. Op een perverse manier ga je iets begrijpen van de oorlog van Israël tegen Hamas, tegen de Palestijnen, het doden van duizenden mannen en vrouwen en kinderen en ezels, de nagenoeg totale vernietiging van Gaza, een strookje land met een lengte van Goirle tot Eindhoven, en een breedte van de Geldropseweg in Eindhoven tot de Eindhovenseweg in Valkenswaard.
De korte tekst uit Marcus mag mijns inziens als een contrast gelezen worden. De leerlingen van Jezus nemen het ervan, ze zijn niet vies van een feestje. Kennelijk is dat opvallend, want er komt de vraag: vasten jullie niet? Dat doen de leerlingen van Johannes en de farizeeën wel! Waarom vasten jouw leerlingen niet, Jezus? Omdat het bruiloftsgasten zijn! Dat is natuurlijk een bezopen antwoord, er is geen bruiloft in zicht. Het is een staaltje van Jezus’ geestkracht dat hij zichzelf bruidegom noemt. Herinneren we ons nog dat de Geest als een duif op hem neerdaalde bij zijn doop? Welnu, daar geeft hij met dit woord blijk van. In de profetische en de Wijsheidsliteratuur verschijnt vaak het beeld van God als bruidegom, en het volk Israël als de bruid. God en zijn volk, dat is een huwelijk, for better and worse, in goede en slechte dagen. Jezus verwijst maar meteen naar de slechte dagen die komen gaan, er komt een dag dat de bruidegom bij hen wordt weggehaald … dan is het tijd om te vasten, om in zak en as te zitten, te treuren, te rouwen.
We zitten nog zo kort bij kerstmis dat we ons herinneren dat Jezus in de afstammingslijn van David zit. Hij is de nieuwe koning van Israël, een koning die – in tegenstelling tot zijn voorgangers – wel gehoorzaam is, gehoorzaam tot de dood aan het kruis. Dit is een koning die zijn tegenstanders niet om zeep brengt, die niet erop uittrekt om volken uit te roeien en om alles kapot te maken. Liever nog sterft hij zelf, aan het kruis, de meest vernederende dood.
Het is niet eenvoudig om volgeling te zijn van deze zoon van David. Maar paus Franciscus mag je toch wel een volgeling noemen? Hij wordt zelfs als plaatsbekleder gezien. Hij roept voortdurend op tot vrede, tot staakt het vuren. Er wordt niet naar hem geluisterd. Ik zag hem zijn kerstboodschap uitspreken, voorlezen. Hij had een stapeltje a-4tjes in zijn hand en toen hij er een paar had voorgelezen, bladerde hij even door om te zien hoeveel er nog kwamen. Het leek alsof hij twijfelde aan het nut van heel die voorlezing. Mogelijk was het ook walging dat hij moet spreken over zo veel oorlog en geweld. Ik dacht: God, wat is die man naturel! Jezus heeft het in het Marcusfragment over jonge wijn die in nieuwe zakken moet. Ondanks zijn hoge leeftijd vind ik Franciscus jonge wijn, jonge wijn die in nieuwe zakken hoort, niet in oude zakken. In ons kleine wereldje van het bisdom Den Bosch beschouw ik Cor Mennen en Rob Mutsaerts als oude zakken: ze beginnen meteen te scheuren als daar Franciscus in wordt gegoten …
Mijn laatste woordje hier was op maandag 18 december vorig jaar. Kerstmis én Nieuwjaar vielen op maandag: maandagen die gevierd werden als zondag, maandagen verblind door de stralende zon van de feestdag en verlicht door een andere predikant. Gisteren zondag 7 januari werd de Openbaring des Heren gevierd, vroeger zeiden we Driekoningen. Vandaag maandag 8 januari is het ook weer feest, namelijk de Doop van de Heer.
We lezen uit het evangelie van Marcus. De tekst heeft een hoog “na u-gehalte” waar cabaretiers van destijds wel eens een vrolijk nummer van maakten: na u, nee na u en niemand gaat de deur door. “Na mij komt iemand die krachtiger is dan ik; ik ben te min om mij te bukken en de riem van zijn sandalen los te maken.” Maakt Johannes zich niet kleiner dan nodig is? Wij vinden dat anno 2024 geen aanbevelenswaardige houding; al jarenlang leren wij dat je voor jezelf moet opkomen. Kiezen voor je zelf, dat is het overheersende ethos van onze dagen. Ik hoorde laatst iemand zeggen: ik moet er voor mezelf plezier uit kunnen halen. Johannes is dus anders. Ik las in het boekje “van Kribbe tot Kerststal” (blz.79) dat veel religieuzen zich herkennen in Johannes, in zijn nederige houding, de houding van: hij moet groter worden, ik kleiner. Zij zouden vaak zijn geboortedag 24 juni hebben gekozen als dag van hun professie. Intrigerend, om eerder Johannes dan Jezus als identificatiefiguur te kiezen. Ik heb wel eens betoogd dat de naam van Johannes als naamgever van een (parochie)kerk uiterst geschikt is, Johannes de voorloper, want er is wat voor te zeggen dat we aan Jezus Christus in ons christendom nauwelijks zijn toegekomen. Maar ik kom even terug op de observatie van zuster Katharina Michiels ocso dat veel professies plaats hebben gevonden op de geboortedag van Johannes de Doper. Dat mag zo zijn, het was mij niet bekend, maar ik vermoed toch dat het grootste deel van de professies hebben plaatsgevonden op Maria-feesten, die door heel het jaar heen verspreid zijn. Althans vrouwelijke religieuzen zullen zich het meest geïdentificeerd hebben met Maria, de moeder van Jezus die in het christendom weliswaar hoog verheven is, maar die in de evangelische verhalen een nederige rol heeft gespeeld. Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar uw woord.
Maar nu naar de doop van Jezus, daar gaat het vandaag om. Dat Jezus zich als dopeling meldt, passeert bij Marcus zonder commentaar. Matteüs doet het anders: daar protesteert Johannes. Hij zegt: wat! kom jij je laten dopen? ik zou door jou gedoopt moeten worden. Lucas vertelt de doop weer feitelijk: het hele volk liet zich dopen, zo ook Jezus. Bij de vierde evangelist is de doop van Jezus voor Johannes een soort eye-opener, hij heeft er heel wat woorden voor over. Eerst wordt verteld dat Johannes aan het dopen is, aan de overkant van de Jordaan. De mensen zien er een messiaanse symboolhandeling in en vragen Johannes of hij soms de Messias is. Dat ontkent hij, maar hij ruikt hem als het ware: hij staat al in uw midden, zonder dat u hem kent. En inderdaad, de volgende dag komt Jezus naar hem toe en dan ziet hij het: dat is het lam van God, hij is het! Ik wist het eerst niet, maar ik moest kennelijk doper worden voordat ik het kon zien. En wat ziet hij als hij Jezus doopt? Hoe de Geest als een duif uit de hemel op hem neerdaalt en op hem blijft rusten.
Het verhaal van de doop van Jezus bij de vier evangelisten roept een beeld op van iets heel gewoons en tegelijkertijd iets heel bijzonders. Dat is in ieder geval mijn beeld als ik rondstruin door de doop-verhalen van de vier evangelisten: gewoon én bijzonder. Hoe is het voor ons, hoe was het met onze doop? Voor ons was het heel gewoon. Vlak na je geboorte werd je gedoopt. Toen je opgroeide en de catechismus moest leren, leerde je (antwoord 236) dat je door de doop kind werd van God, lid van de Kerk, voorzien van een eeuwigdurend merkteken. Je leerde dus dat het heel gewone iets heel bijzonders was. Tegenwoordig is het heel bijzonder als een kind nog gedoopt wordt, bijzonder in de betekenis van zeldzaam, het gebeurt niet veel meer, ook niet in families die van huis uit katholiek waren. Tegelijkertijd heeft de theologie veel van het bijzondere eraf gehaald. Elk mensenkind is als schepsel Gods kind van God. Het is een geliefde uitspraak van paus Franciscus: tutti fratelli, wij mensen zijn broeders en zusters; tutti, omdat God de Vader is van allen. Een eeuwigdurend merkteken? Nee, ik geloof niet dat het nog ergens onderwezen wordt. Het lidmaatschap van de Kerk? Ook dat wordt sterkt gerelativeerd. Waar gaat het dan wel om? Welk plezier haal je voor jezelf uit het feest van Jezus’ doop? Dit: dat je je geliefd weet door God, dat je op een of andere manier die Stem hoort die jou zegt: je bent mijn beminde zoon, mijn beminde dochter. Dat dit besef je door het leven loodst en bij je blijft in leven en sterven. Het is trouwens deel 2 van het antwoord op de vraag: Wat krijgen wij in het heilig doopsel? Antwoord: genade van bijstand om een christelijk leven te leiden. In deze zin wens ik u allen een gezegend 2024 toe …
“De herkomst van Jezus was deze”, aldus in de Willibrordvertaling de eerste van de zes verzen die vertellen hoe het kind van Kerstmis ter wereld kwam. De NBV21 vertaalt aldus: “De afkomst van Jezus was als volgt.” In beide vertalingen bespeur ik wat ongemak, en dat is goed te begrijpen, want hoe vertel je dat dit hoog-theologisch verhaal over Jezus die als Gods menswording te boek moet staan? Maar kijken we naar het Grieks origineel, daar is geen ongemak, maar een woord dat we allemaal kennen: “genesis”! Pieter Oussoren in zijn Naardense Bijbel laat dat in zijn vertaling gewoon zo staan: “Van Jezus Christus is de genesis zó geweest.” Als het over u en mij gaat spreken we niet van genesis, maar van geboorte. De herkomst van mij is dat mijn vader en moeder in januari 1944 trouwden, en op 6 december 1944 werd ik geboren. Wie kan rekenen ziet dat dit geheel volgens het boekje is, alles normaal, niets bijzonders. Maar bij Jezus is het juist wel bijzonder, je kunt niet zeggen dat het normaal is wat Matteüs ons op de mouw speldt. Zo beweert hij dat Jozef geen gemeenschap had met zijn vrouw voordat zij een zoon baarde. Als u dit ook wil horen in de nieuwe vertaling: hij nam haar bij zich als vrouw, maar hij had geen gemeenschap met haar voordat ze haar zoon gebaard had. Volgens mijn onbescheiden mening overspeelt Matteüs hier zijn hand: dat kan hij niet weten, hij was er niet bij, hij zuigt het uit zijn duim. Wat echter wel geloofwaardig is: de herkomst of afkomst of genesis van Jezus is geheel volgens het boekje. Geheel volgens het boek van de Bijbel. Op allerlei plaatsen wordt de herkomst van een bijzonder kind, of moet ik zeggen de bijzondere herkomst van een kind omgeven met biologische onwaarschijnlijkheden. Sterker: zo’n beetje alle aartsvaders en andere grote gestaltes van Gods volk – zoals de onmiddellijk voorloper van Jezus, zijn neef Johannes de Doper – worden geboren als menselijkerwijs alle hoop is opgegeven: onvruchtbare vrouwen, zeer oude vrouwen baren een kind, zodat gezegd kan worden: voor God is niets onmogelijk. Vaak speelt een droom een bemiddelende rol, of anders wel een engel des Heren. In deze Geest, volgens dát boekje wordt ook de herkomst van Jezus beschreven. We moeten beseffen dat hier de wil van God leidend is, niet menselijke berekeningen en voorspelbaarheid, en al helemaal niet wat men fatsoenlijk vindt of wat de buren ervan zullen zeggen. Nee, hier gaat het om wat bij monde van de profeet gezegd is: “Zie de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en ze zullen hem de naam Immanuël geven, want betekent God met ons.” Nog een keer in NBV21: “Dit alles is gebeurd opdat in vervulling zou gaan wat bij monde van de profeet door de Heer is gezegd: ‘De maagd zal zwanger zijn en een zoon baren, en men zal hem de naam Immanuël geven, wat in onze taal betekent ‘God met ons’.” Oussoren wijkt hier niet noemenswaardig van af.
Kijken we naar de vier verzen uit Jeremia 23, 5 – 8. De jonge kerk, te beginnen bij de evangelisten, vandaag Matteüs, heeft de woorden van Jeremia op Jezus van toepassing geacht. Godspraak van de HEER: “Geloof Mij, de tijd komt dat Ik een wettige telg van David laat opstaan.” Matteüs en Lukas construeren geslachtslijsten waarin David als voorouder van Jezus wordt opgenomen, in beide gevallen merkwaardigerwijze toch langs de mannelijke lijn die uitkomt bij Jozef, de man van Maria zoals Lukas zegt. Hun evangelies mogen gelezen worden als de vervulling van Jeremias woorden: “Hij zal met bekwaamheid regeren en het land rechtvaardig en eerlijk besturen.” Het is weliswaar nogal een alternatief bestuur, maar in ieder geval wordt van Jezus’ optreden gezegd dat hij spreekt met gezag. Ik zou niet weten wie er ten onzent nog spreekt met gezag, ook al zit hij of zij in het landsbestuur. Maar dan? Jeremia voorspelt dat er een tijd zal komen dat men God niet meer ziet als de HEER die de Israëlieten uit Egypte heeft geleid, maar als de HEER die de nakomelingen van Israël heeft teruggebracht uit het noorden, uit alle landen waarheen Hij hen had verdreven. “Op hun eigen grond zullen zij wonen.” De laatste zin vind ik buitengewoon pijnlijk om anno 2023 te lezen. Ik kan me voorstellen dat een fundamentalistische jood er het huidige Israël in ziet. Rabbijn Jonathan Sacks, mijn zegsman tegenwoordig inzake judaïca, zegt dat de Tora voor de gelovige jood zijn “draagbare vaderland is”. Het eigen land kan overal zijn, want heel de aarde is van God, en overal waar zijn kinderen wonen geldt de wet van God. Voor christenen is dat niet anders …
Onlangs is er een biografie uitgekomen van Jan de Koning (1926 – 1994), politicus van ARP-huize die in het ontstaan van het CDA een grote rol heeft gespeeld. Een bekende uitspraak van hem is: als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan. Deze uitspraak is in congregationeel verband ook wel eens nuttig gebleken. Ik moet aan deze uitspraak denken bij de perikoop uit Lucas. Een lamme wil bij Jezus komen, maar het is zo druk dat het niet lukt. Dan gaan zijn begeleiders het dak op en laten hem door een opening van het tegeldak neerzakken voor de voeten van Jezus. Spectaculair, inventief, creatief. Misschien is er iemand die zich afvraagt of het daktechnisch wel verantwoord was, maar het schijnt dat we ons daarover in ieder geval géén zorgen hoeven te maken. Ik bespaar u de technische uitleg.
Wat moeten we met het verhaal van de lamme man die op inventieve wijze voor de voeten van Jezus wordt gelegd? Ik ga proberen inventief om te springen met de vraag hoe we die lamme man vandaag de dag kunnen duiden. Welnu, die lamme man is het zogenaamde vredesproces in het Heilig Land. Dat proces is al decennialang verlamd, er zit geen beweging in; zelfs na de Oslo-akkoorden van 1993 die uitzicht boden op vrede tussen Israël en Palestijnen, is er verlamming gebleven, geen uitzicht op beweging. Het lijkt dat na 7 oktober 2023, de vreselijke moordpartij van Hamas onder de festivalgangers en bewoners van nabijgelegen kibboetsen, alle stoppen bij de regeringsleiders van Israël zijn doorgeslagen en er een ongekende wraakactie op gang gekomen is die alle perken te buiten gaat, terwijl de Bijbel toch uitdrukkelijk zegt: oog om oog, tand om tand. Gematigde Israëliërs, Israëliërs die altijd oog hebben gehad voor de rechten van de Palestijnen en zich daarvoor ingespannen hebben door ook persoonlijke contacten te onderhouden, lijken niet meer in vrede te geloven, ook zij zijn lam geslagen. Het voortbestaan van Israël lijkt hun alleen nog mogelijk door ongebreideld wraak, de volkomen vernietiging van de tegenstander. Zie daar de lamme man.
Kan die lamme man, dat dode vredesproces door het dak zakken en voor de voeten van Jezus gelegd worden? Kan hij nog genezing bewerken en hoe moeten we ons dat voorstellen? Ik ben onlangs in de gelegenheid geweest daarover van gedachten te wisselen met mgr. Gerard de Korte, onze bisschop. De Kerk heeft weinig recht van spreken, elk spreken moet zich bewust zijn hoe gevoelig dat ligt, Israël de les lezen is niet aan de orde. Maar de Kerk van Christus verkondigt dat Jezus zelf aan geweld ten onder is gegaan. Aan het kruis vergaf hij zijn moordenaars, zijn ethiek was die van de andere wang toekeren als je geslagen wordt. Oog om oog, tand om tand, de oudtestamentische ethiek, was – zo weet mgr. De Korte – al een geweldige stap voorwaarts ten opzichte van ongebreidelde wraak. Jezus gaat nog verder, een stap die misschien onnavolgbaar is, onrealistisch, utopisch, absurd … maar die mogelijk de enige uitweg is, de enige gebaande weg, uit de cirkelgang van geweld naar geweld, haat naar haat, verwoesting naar verwoesting.
Luisteren we nog eens naar Jesaja 35, 1 – 10 naar die onrealistische, utopische, absurde woorden. Er is maar één woord dat uitgelegd moet worden: wraak (in vers 4). God komt met zijn wraak. Het is de wraak van de liefde, dat moet het wel zijn anders wordt het allemaal onzin. Hier komen de verzen in de vertaling van NBV21:
De woestijn zal zich verheugen, de dorre vlakte vrolijk zijn, de wildernis zal jubelen en bloeien, welig bloeien als een lelie, jubelen en juichen van vreugde.
De woestijn tooit zich met de luister van de Libanon, met de schoonheid van de Karmel en de Saron. Allen aanschouwen de luister van de HEER, de schoonheid van onze God.
Geef kracht aan trillende handen, maakt knikkende knieën sterk. Zeg tegen het moedeloze volk: ‘Wees sterk en vrees niet, want jullie God komt met zijn wraak. Gods vergelding zal komen, Hijzelf zal jullie bevrijden.’
Dan worden blinde ogen geopend, de oren van doven worden ontsloten. Verlamden zullen springen als herten, de mond van stommen zal jubelen: waterstromen zullen de woestijn splijten, beken de dorre vlakten doorsnijden. Het verzengde land wordt een waterplas, dorstige grond een bronrijk gebied; waar eenmaal jakhalzen huisden, maakt dor gras plaats voor riet en biezen.
Daar zal een gebaande weg lopen, die Heilige weg wordt genoemd, geen onreine zal die betreden. Hij is alleen voor het volk dat over de weg gaat. Dwazen dwalen er niet rond. Leeuwen zullen daar niet komen, een roofdier is er niet te vinden, ze blijven er allemaal weg, alleen die verlost zijn zullen daar gaan.
Wie door de HEER bevrijd zijn, keren terug. Jubelend komen zij naar Sion, gekroond met eeuwige vreugde. Blijdschap en vreugde komen hun tegemoet, gejammer en verdriet vluchten weg.
Gisteren is de Advent begonnen. Als u het goed vindt buig ik even terug op deze simpele zin. Want wat zeg ik als ik zeg dat gisteren de Advent begonnen is? Is het een mededeling van iets feitelijks, of is het een geloofsuitspraak, zeg ik iets dat we geloven en waar nog een opdracht aan verbonden is? Het is overduidelijk dat ik hier voor eigen parochie preek, de goede verstaander heeft maar een half woord nodig. Maar als ik nu eens niet voor eigen parochie zou preken, maar voor de heidenen? Dan moet ik de uitspraak: gisteren is de Advent begonnen uitleggen, en wel twee elementen. Dat moet ik vertellen dat de Advent een periode is van het kerkelijk jaar, de periode van vier weken voor Kerstmis. Kerstmis is iets dat ik zelfs aan de heidenen niet hoef uit te leggen. Een periode dus in het kerkelijk jaar én tegelijkertijd een periode in het liturgisch jaar. Het kerkelijk of liturgisch jaar wordt gekenmerkt door enkele grote feesten: Kerstmis, Pasen, Pinksteren en een heleboel kleinere feesten die met het leven van Maria te maken hebben of met de heiligen. “Liturgisch” moet ik misschien ook even uitleggen: dat zijn samenkomsten van de gelovigen in kerken, samenkomsten die verlopen volgens een vast ritueel (patroon). In die samenkomsten wordt gebeden, gezongen en geluisterd naar teksten uit de Bijbel, en worden symbolische handelingen verricht, zoals bijvoorbeeld het samen eten van een miezerig stukje brood. Het is een symbool (teken) van een maaltijd waarin alle volken der aarde in vrede en broederlijkheid/zusterlijkheid eten en verzadigd worden aan de tafel van God, de gever van alle goeds. Hallo, nu zijn we bij God aanbeland, terwijl ik het feitelijk probeerde te houden.
Gisteren is de Advent begonnen. Nu leg ik de tweede mogelijkheid van deze uitspraak uit. Het is een geloofsuitspraak die iets zegt wat we geloven en waar een opdracht aan verbonden is. Wat geloven we? Ja, dat weet ik natuurlijk niet, maar in ieder geval lezen we uit de Bijbel twee teksten, een uit de profeet Jesaja, en een uit de evangelist Matteüs. Misschien kunnen we uit die teksten iets aflezen wat Advent inhoudelijk is en welke opdracht er voor de gelovige aan vast zit. Welnu, Jesaja heeft het over het omsmeden van zwaarden tot ploegscharen, en speerpunten tot sikkels. We begrijpen die beelden toch wel? Advent heeft te maken met het staken van oorlogen, ophouden elkaar te bevechten, een einde te maken aan ruzie en gemenigheden. Jesaja roept ons echt niet op om smid te worden en massaal in smederijen te gaan werken. Hoe moeilijk de Bijbel soms ook kan zijn, dit beeld begrijpen we wel, of je nu gelooft of niet gelooft. Je zou ook bij je zelf kunnen nagaan of de wereld niet een betere plaats wordt als je serieus werk maakt van die opdracht. Matteüs vertelt over een honderdman: dat is een Romeinse officier die 100 man onder zich heeft om oorlog te voeren. Zij zijn inderdaad uitgerust met zwaarden en speerpunten. Zegt Jezus in het verlengde van Jesaja tegen die honderdman dat ie zijn zwaard en speer naar de smid moet brengen, zodat er een ploegschaar en een sikkel van gemaakt kan worden? Nee, dat niet. Hij parkeert dat even, want die krijgsheer blijkt onder zijn kuras een menselijk kloppend hart te hebben; hij maakt zich zorgen over zijn kind/knecht/dienaar die ernstig ziek is, verlamd en vreselijk veel pijn heeft. Spreek een woord Heer, en mijn kind zal beter worden. Het gedrag van deze ijzervreter ontwapent Jezus.
Gisteren is de Advent begonnen. Ik hoop dat mijn tweevoudige uitleg soelaas biedt, dat de preek voor eigen parochie en voor heidenen te vatten is. Zo niet dan heb ik nog een waarneming uit het leven gegrepen. Vorige week maandag, het was nog niet eens Advent, kwam er tijdens de koffie ’s morgens in het Verzorgingshuis bezoek voor een overgrootmoeder: dochter en kleindochter met haar baby van vijf maanden, een pracht van een kind dat verwonderd naar al die oude mensen keek en heel blij was dat ze veilig op de arm van haar moeder zat. Ik zag al die oude mensen smelten, de armen werden uitgestrekt naar die goddelijke baby. Hier zag je de bedoeling van Advent, de periode van vier weken voor Kerstmis, wanneer het goddelijke kind geboren wordt. Een kind moet geboren worden te midden van uitgestrekte handen, van een gemoed dat niets hards meer heeft, maar gesmolten is tot ootmoed en lieflijke vreugd. Een kind moet geboren worden in een wereld waarin het vrede is. Tijdens de Advent zorgen we ervoor dat de wereld klaar is om dat kind te ontvangen …
Twee muntjes, alles wat ze nodig had voor haar levensonderhoud, gooit de arme weduwe in de offerkist. Daarmee is haar bestaanszekerheid foetsie, ze kan nu alleen nog maar vertrouwen op God. Voor ons is dat onvoorstelbaar, zo iets zouden wij nooit doen. Toch worden wij tegenwoordig nogal eens geholpen met ons gebrekkige voorstellingsvermogen als we beelden zien uit de Gazastrip. Totaal berooide, wanhopige mensen die hun dierbaren kwijt zijn geraakt onder het puin, mensen op de vlucht naar het zuiden, te voet of op ezelskarren; als ze een microfoon voor hun mond krijgen en een camera op hun gericht … wat zeggen ze dan? Ze zeggen: we zijn alles kwijt, maar we vertrouwen op Allah. Ja, inderdaad, op wie anders zouden ze moeten vertrouwen? Niet op hun eigen leiders van Hamas die deze ellende over hun afgeroepen heeft, niet op de regering van Israël dat geen maat houdt in de wraak, niet op de internationale gemeenschap die machteloos toekijkt, en die trouwens ook geen gemeenschap is. “Aan de goden overgeleverd”, is een uitdrukking van cynisme of van hopeloosheid. Maar vertrouwen op Allah is toch iets anders: in die uitdrukking beluister ik een sprankje hoop dat nog niet alles is verloren. Ik denk dat Jezus dat ook bedoelt als hij met goedkeuring spreekt over die dwaze offerbereidheid van de arme weduwe. Hij herkent in haar iets wat ie zelf ook zal doen: zich zelf opofferen, niet alleen zijn levensonderhoud, maar heel zijn leven; sterven aan het kruis vanwege de zonden van de wereld. Zijn smartelijke stervensklacht: mijn God, waarom heb je mij verlaten? is ook geen breuk met God, hij blijft zich tot God richten en daarin schuilt hetzelfde sprankje hoop dat niet alles is verloren, dat God zijn leven zal onderhouden.
Een sprankje hoop legt veel gewicht in de schaal van de eeuwigheid, meer dan de cynische gaven – moeten we dan maar geloven – van de rijken waar ze zelf niet veel slechter van worden. Toen wij opkeken na de stembusdag zagen we dat de linkse partijen niet veel gewicht meer leggen in de schaal van de Nederlandse politiek. Die frisse Henri Bontenbal van het CDA die met slechts vijf zetels in de Tweede Kamer het christendemocratische ideaal wil blijven uitventen. De strijdlustige Lilian Marijnissen die met slechts vijf zetels het SP-verhaal van eerlijk delen blijft verkondigen. De stoere Mirjam Bikker van de CU die met slechts drie zetels haar bijbels georiënteerde politiek blijft preken. De dappere Esther Ouwehand die met drie zetels principieel de rechten van de dieren blijft promoten. Ach, hoe onbeduidend wordt idealisme in de Nederlandse politiek. Sprankjes idealisme, sprankjes hoop. Allemaal zaken die geminacht en veronachtzaamd worden door Wilders. Frans Timmermans legt wat meer gewicht in de schaal, maar hij is niet de grootste geworden, hij is niet in staat om premier te worden en een linkse coalitie te vormen. Nu pas lijkt hij echt strijdvaardig te worden en zegt tegen de vluchtelingen voor oorlog en geweld dat ze welkom zijn in Nederland. Maar dat zijn ze niet meer als Wilders er in slaagt zijn rechtse coalitie te smeden. We leven sinds 22 november 2023 in een verwilderd land: eigen volk eerst, de grenzen dicht, meer geld in de portemonnee van de mensen, met de gelukwensen van Orban, Poetin en Trump. We zullen zien of Sint Pieter meegaat met de mild geworden Wilders: het land moet bestuurd worden. We zullen zien hoe Dilan met haar gladde praatjes er een draai aan zal geven en gedogend mee zal doen: we leven in een nieuwe realiteit. Caroline wist het al meteen: gaan met die banaan.
We leven in een tijd die getypeerd wordt in 1Samuel 3, 1: “Er klonken in die tijd zelden woorden van de HEER en er braken geen visioenen door.” Maar laten we moed putten uit het verhaal uit Daniël, over die stoere jonge mannen aan het hof van Nebudkadnessar die afzien van de koninklijke spijzen en alleen maar groenten eten en water drinken. Hun idealisme was toekomst makend. Een verhaal dat heel wat gewicht werpt in de geestelijke schaal tussen hemel en aarde …
“Wat wilt u dat ik voor u doe? Dat ik weer zien kan, Heer.” Aldus de blinde bedelaar. Ik heb sterk het gevoel dat we allemaal blinde bedelaars zijn en dat we willen zien. God zij dank zitten we niet langs de weg in de buurt van Jericho, want daar kun je beter niet zijn. Laten we blij zijn dat wij in ons kikkerlandje zitten.
Jericho was de eerste stad die de Israëlieten veroverden toen ze het Beloofde Land binnentrokken. Volgens de Bijbel liepen de Israëlieten toen zeven dagen lang om de stad heen. Daarna storten de muren in (Jozua 6, 1-16). Maar een grootschalige verovering van het beloofde land, zoals het boek Jozua beschrijft, wordt helemaal niet bevestigd door de archeologie. Opgravingen rond 1950 toonden aan dat Jericho in de tijd van de verovering niet of nauwelijks bewoond was. Het was zeker geen grote stad met muren die konden vallen. In werkelijkheid was het een onbeduidend gehucht met vervallen muren, zodat er geen trompetten of geschreeuw nodig waren om de muren te doen vallen (Jozua 6, 20). De Israëlieten konden er zich zonder slag of stoot in vestigen. De Bijbel verklaarde dit 'gebeuren' als: God was met de Israëlieten en gaf hun de stad in handen. Overdrijven is ook een kunst, zegt men wel eens; ik denk dat die kunst in de Bijbel volop beoefend is. Over de huidige situatie het volgende: in 1948 werd de stad bezet door Jordanië. Israël heroverde Jericho tijdens de zesdaagse oorlog (1967). In 1994 werd Jericho door Israël aan de Palestijnse Autoriteit overgedragen. Het maakt nu deel uit van de zogenaamde Westbank, de Westelijke Jordaanoever, en we weten dat het niet de beste plaats ter wereld is, je kunt daar beter niet zijn.
Maar hoe zo dat gevoel dat we allemaal blinde bedelaars zijn? Wel, weet u dan al op wie u gaat stemmen over een paar dagen? Aan wie u de macht geeft om de grote problemen van dit kleine land op te lossen: de woningnood, de ouderenzorg, de tekorten aan beroepskrachten op alle gebied, de migratie, de stikstof, de boeren, het milieu, de dijken. Welke partij is constructief in Europa, welke partij heeft oog voor de grote wereldproblemen, het klimaat, de toekomst van de aarde, een rechtvaardige orde waarin alle aardbewoners menswaardig en dierwaardig kunnen leven? Ziet u een partij, ziet u partijleiders die uw kostbare stem waard zijn? Of ziet u ze (nog) niet, en tast u in den blinde? “Wat wilt u dat ik voor u doe? Dat ik weer zien kan, Heer.” Jezus laat de blinde bedelaar zien door hem te vragen hem aan te kijken. Dat doet hij. De blinde heeft geen kieswijzer of kieskompas nodig: alleen door Jezus aan te kijken gaat hij weer zien. Hoe kan dat?
Om die vraag te beantwoorden, moeten we naar het Eerste Testament kijken. Vorige week zijn we dankzij de lezingen uit het Boek Wijsheid een stuk wijzer geworden, deze week is het de week van de Makkabeeën (het is trouwens weer een Week van ...: namelijk de Week tegen Kindermishandeling). Is Wijsheid zo’n beetje tijdloos, Makkabeeën vertelt over de tijd na de dood van Alexander de Grote (356 - 323 voor Christus) als zijn rijk opgedeeld is onder plaatselijke potentaten. Israël heeft de pech om onder het bewind van Antiochus IV te komen, een heerser die zijn onderdanen dwingt volgens zijn heidense godsdienst te leven, de tempel ontwijdt, de zaden legt voor de Makkabese opstand. Het leidt tot de stichting van het Hasmonese Rijk in 164 voor Christus (met koningen die Herodes heetten) dat duurt tot 70 na Christus als de Romeinen er een eind aan maken met de verwoesting van de Tweede Tempel en de zoveelste diaspora van de Joden begint.
De grote golfslag van het volk van Israël is altijd geweest: zich schikken onder de vreemde heersers, assimileren met de omgeving - in bijbelse taal: vreemde goden nalopen en dienen - of trouw blijven aan de God van Abraham, Isaak en Jakob, de God van Mozes en de profeten, de God die gerechtigheid wil en die wegleidt uit het slavenhuis. Jezus aankijken is in het brandende braambos turen, naar de Tien Geboden kijken, en naar de grote en de kleine profeten. Voor de praktische politiek heb je daar misschien niet zo veel aan, maar het geeft wel die beroemde stip op de horizon ...
Vorige week van 6 tot 12 november liep de Week van het Respect, georganiseerd door de Respect Foundation. De website vermeldt met trots dat ze al 3.3 miljoen jongeren bereikt via gemeentes, scholen, sportclubs, jongerenwerkers, sprekers. Ik weet niet of u hier in het verzorgingshuis nog een week van respect nodig heeft: spreekt het niet vanzelf dat ouderen elkaar respecteren? Omzien naar elkaar, begrip hebben voor het falen en het feilen, oog hebben voor hoe teder het hout is geworden (Rieky Mes)?
Ik weet ook al niet of de komende week een etiket heeft gekregen: de week van … Als ik in het directorium blader en de eerste lezingen van 13 – 18 november zie, zou het de Week van de Wijsheid kunnen zijn: elke dag wordt er gelezen uit het boek Wijsheid. Wie iedere dag naar de kerk gaat wordt deze week een stuk wijzer. Het begin van het boek Wijsheid richt zich tot degenen die het land besturen, en nu vrees ik dat de bestuurders en politici deze week geen tijd hebben om elke dag naar de kerk te gaan. Ze moeten campagne voeren, er voor zorgen dat de zwevende kiezers ophouden met zweven en hun keuze maken.
Kunnen de zeven verzen uit het begin van het boek Wijsheid ons kiezers misschien helpen om een goede bestuurder te kiezen? Wijsheid roept bestuurders op om de gerechtigheid lief te hebben, om hun gedachten te richten op de Heer in goede gezindheid, om Hem te zoeken in eenvoud van hart. Wijsheid houdt niet van bestuurders die kronkelige redeneringen er op na houden, en ook niet van bestuurders die uitproberen hoe ver hun macht reikt. En al helemaal niet van bestuurders met een ziel die op het kwade belust is of met een lichaam dat zich overgeeft aan de zonde. Tot dus ver verschijnen er maar weinig bestuurders en politici voor mijn geestesoog die beantwoorden aan dit profiel, tenzij misschien Mirjam Bikker van de ChristenUnie.
Zullen we eens kijken wat Lukas ons aan wijsheid kan leren? Hij laat Jezus zeggen dat het onvermijdelijk is dat mensen ten val komen, maar wee degene die dat veroorzaakt. En dan komt een uitspraak die ons geharde zielen toch nog verbijstert om zijn felheid en meedogenloosheid: hij kan beter met een molensteen om zijn nek in zee gegooid worden dan dat hij een van deze kleinen ten val brengt. We weten niet precies wie Jezus/Lukas bedoelt met deze kleinen. Er is wel geopperd dat het om kinderen gaat, of om zijn eigen leerlingen, of mensen die geloofsleerlingen zijn en die bij wijze van spreken nog maar pas uit het geloofsei gekropen zijn. Of algemener zijn de kleinen mensen die lijden aan bestaansonzekerheid, die niet gezien worden, die geen woning kunnen vinden, verdrukten, vluchtelingen, slachtoffers van oorlog en geweld. Als je die ook nog eens een trap na geeft, ja dan verdien je het om met een molensteen in zee gegooid te worden. Sommige dingen zijn gewoon te erg. Dat Jezus uit zijn slof schiet is alleszins begrijpelijk. Punt, zou je zeggen, over naar een ander hoofdstuk.
Maar dat is niet het geval, geen ander hoofdstuk. In de volgende verzen gaat het weer over vergeven, desnoods zeven maal op één dag. En als je door het kwaad van de wereld overweldigd wordt en het niet meer ziet zitten, als je er totaal geen vertrouwen meer in hebt dat het ooit nog goed komt, dan – surprise surprise – is daar het vers: al heb je maar een vertrouwen als een mosterdzaadje. Dat vertrouwen is goed genoeg om nog heel wat gekke, onverwachte dingen te zien gebeuren, zoals een moerbeiboom die met wortel en al uit de grond komt en naar de zee wandelt en zich daarin plant. Als je het vertrouwen hebt als een mosterdzaadje zul je nog zien dat Israël de Palestijnen in de armen sluit, dat Poetin en Zelensky vriendjes worden, en nog veel meer moois wat nu ondenkbaar is. We begonnen met het boek Wijsheid; wat Jezus in het evangelie van Lukas ons op de mouw spelt mag beslist gerangschikt worden onder de Hogere Wijsheid ….
Zeg dat wel Paulus! “Wij dragen deze schat in aarden potten.” De schat van het geloof is niet in beton gegoten, maar in een aarden pot, dus in kwetsbaar, vergankelijk materiaal. Een aarden pot die we ook nog eens in onze handen dragen en hoe gemakkelijk laten we niet iets uit handen vallen?
We vieren vandaag alle heilige verkondigers van het geloof in onze streken; morgen is het de feestdag van de heilige Willibrord die meer speciaal geldt als de verkondiger in onze streek, en daarom de patroon is geworden van de Nederlandse Kerkprovincie. Als verkondiger voel ik me een beetje de collega van die verkondigers, zij het dat ik geen heilige verkondiger ben. Ook zal ik het niet gauw hebben over “het” geloof, dat klinkt te veel alsof geloven door Amazon in een pakket gestopt kan worden en bezorgd door een haastige bezorger (eventueel bij de buren). Alsof geloof een ding is. Als er één probleem is met geloven dat is het wel de suggestie dat het vastligt, eens en voor altijd gegeven of nog erger gedefinieerd. Omdat het geloof zo benaderd is, zitten we met een geloofscrisis. Ik moet hier even aan Gianni Vattimo (1936 – 2023) denken, die onlangs op 19 september is overleden. Hij was de filosoof van het “zwakke denken” en ook van het “zwakke geloven”. Zijn zwakke credo werd uiteindelijk: ik geloof dat ik geloof.
Terug naar de heilige verkondigers. In ons christendom is de eerste heilige verkondiger natuurlijk Jezus van Nazareth. Moeten we in hém geloven? Kijk eens wat hij daar zelf van zegt in het evangelie volgens Johannes: “Wie in mij gelooft, gelooft niet in mij, maar in Hem die mij gezonden heeft.” Jezus verwijst dus naar God, de God die licht bracht in de duisternis. Zo ziet Jezus zich wel: als een licht dat in de wereld is gekomen. Als je in de buurt van Jezus bent hoef je niet in het donker te zitten. We snappen de beeldtaal: hij is geen werknemer van Philips, geen vertegenwoordigen van wat eertijds een gloeilampenfabriek was. Het licht waar hij het over heeft is het levenslicht. Ook dat licht is kwetsbaar. In de stormen van de tijd dreigt het uitgeblazen te worden. Jezus wil dat licht redden voor uitdoven, hij is gekomen om het licht te laten branden, voor altijd. Maar zijn verwijzing is duidelijk: het gaat niet om mij, maar om God.
Zondag 29 oktober gaf Nieuwsuur beelden uit Bethlehem waar christelijke Palestijnen in een Lutheraanse kerk eucharistie vierden met voorgangers niet veel verschilden van katholieken. Tegen de achtergrond van de verschrikkelijke oorlog van Israël tegen Hamas die eruit ziet als een oorlog van joden tegen moslims, zeiden zij: weten jullie wel dat er ook christelijke Palestijnen zijn, en dat wij hier zijn vanaf het begin van de jaartelling? Eerder op die zondag zag ik in Buitenhof rabbijn Awraham Soetendorp aan tafel met imam Shamier Madhar over de pijn in hun achterban. Het was prachtig om te zien hoe ze elkaar over de tafel heen de hand reikten in een gebaar van verzoening, vriendschap en vrede. Soetendorp herinnerde aan Abraham de vader van alle gelovigen: joden, christenen en moslims. Hij herinnerde ook aan de twee zonen van Abraham: Isaak en Ismaël. Via die twee zonen zijn joden en moslims broedervolken. Theologisch en religieus zouden ze met elkaar in vrede moeten leven.
Ik zie hier een urgente taak voor alle heilige en onheilige verkondigers van het Abrahamitische geloof in onze streken én wereldwijd: joden, christenen en moslims zijn geroepen met elkaar leven te leven in één wereld, in twee staten als het niet anders kan in het gebied dat sinds bijbelse tijden als Palestina wordt aangeduid. Als de verkondigers dat niet kunnen of willen, of als deze verkonding niet geaccepteerd wordt, gaat het licht uit en wordt het heel donker in onze wereld; dan gaan we terug naar een wereld van voor de schepping, van voor het woord van God dat er licht zij …
Zondag 22 oktober zag ik op de televisie de tweede aflevering van Dokter Ruben; het was vroeg in de avond dus u hebt het misschien ook gezien. Ruben Terlou (1985) is bekend geworden door zijn indrukwekkende tv-series in China – hij had Chinees geleerd en we zagen hem in het Chinees communiceren – maar hij wordt niet langer in China toegelaten vanwege zijn kritische opstelling. Nu doorkruist hij de hele wereld om ons iets te laten zien van de gezondheidszorg in landen waar moedige doorzetters zich het lot aantrekken van armen, in evangelische termen “de minsten der mijnen”. Hij heeft een rusteloze natuur, zo vertelde hij in de eerste aflevering, hij kan nooit ergens lang blijven; hij doet me aan Jezus denken. Als ik hem zie denk ik: zo zou Jezus vandaag kunnen rondtrekken. Goed, ik zag hem die zondag in Oost-Congo, een gebied dat voor onze zusters dierbare en wrange herinneringen zal oproepen. In Congo woedt al zo lang een burgeroorlog. Bendes trekken plunderend en verkrachtend door het land. Ruben, zelf arts van opleiding, bezocht dokter Denis Mukwege in zijn kliniek waar hij vrouwen behandelt die het slachtoffer zijn van verkrachting. Een indrukwekkende man, die in 2018 voor zijn werk de Nobelprijs voor de Vrede ontving. Veel Congolese vrouwen worden verkracht als ze op het land aan het werk zijn en door een bende overvallen worden. Als bendes de dorpen intrekken om te plunderen worden ze daar verkracht, vaak voor de ogen van hun man. Dit is al erg genoeg, maar wat het bijzonder schrijnend maakt is dat ze daarna door hun man verstoten worden: ze hoeven haar niet meer. Het kind dat geboren wordt uit de verkrachting is voor zijn leven een getekende: hem of haar hoeven ze ook niet meer, de familie trekt de handen af van de vrouw en het kind. We zagen een kringgesprek met mannen waaraan Ruben Terlou deelneemt. Het was verbijsterend: de mannen vonden het normaal dat zo’n vrouw verstoren werd, dan had ze maar niet verkracht moeten worden. De verbijsterde Ruben kwam niet door deze roestige logica heen, er kwam geen beweging in het standpunt van die domme mannen, geen greintje medegevoel voor het slachtoffer, de vrouw en het kind. Het nagesprek met dokter Mukwege was op een andere manier verbijsterend. Hij zegt: onze vrouwen hier doen alles: ze bewerken het land, ze dragen de zwaarste lasten, ze voeden de kinderen op. Gelijkwaardigheid tussen man en vrouw bestaat niet, zo gaat het al eeuwen en er zijn geen tekenen dat het ooit zal veranderen.
Nu naar het evangelie van Lukas, het verhaal dat Jezus op sabbat een kromgebogen vrouw geneest in de synagoge, ook een soort ruimte voor een kringgesprek. “Daar bevond zich een vrouw die al achttien jaar leed onder een geest die haar ziek maakte. Ze liep krom en was niet in staat zich op te richten.” Een geest die haar ziek maakt is gemakkelijk te vertalen: het gaat om de geest van mannelijke superioriteit, de geest die denkt dat vrouwen minderwaardige wezens zijn, lastdieren, pakezels, seksapplicaties: de ziekmakende geest die rondwaart in Oost-Congo en op zoveel andere plaatsen in de wereld. Die achttien jaren: zet er gerust een paar nullen achter. In het verhaal van Lucas speelt Jezus voor ti-ta-tovenaar. Hij zegt: “Vrouw, u bent van uw kwaal verlost” en het is zo; ze recht haar rug en ze prijst God. Maar de kwaal is daarmee niet de wereld uit. Ik begrijp niet dat het christendom, de missionering van zusters, broeders, paters en protestantse zendelingen, niet in staat is geweest die geest te veranderen. Paulus in zijn Romeinenbrief heeft het ook over de geest, de geest van God. Wat is dat voor geest? “De geest die u ontvangen hebt, is er niet een van slaafsheid. U hebt een geest ontvangen van kindschap die ons doet uitroepen Abba, Vader! Maar als wij kinderen zijn, dan zijn we ook erfgenamen, en wel erfgenamen van God tezamen met Christus, omdat wij delen in zijn lijden, om ook te delen in zijn verheerlijking.”
Als ik Paulus goed begrijp is dit de christelijke logica in de betrekking tussen man en vrouw die leidend, normerend is. We hebben allemaal de geest van het kindschap, we zijn gelijk en gelijkwaardig, we erven samen, we delen samen, het slechte en het goede, het lijden en de verheerlijking. Paulus beroept zich op Christus, het is niet moeilijk om te zien dat hij in de geest van Jezus denkt en handelt. Jezus die bij Lukas als een ti-ta-tovenaar de vrouw recht doet staan en een beweging op gang zet die in Afrika nog te weinig zoden aan de dijk heeft gezet. Ik begrijp niet waarom de rkk zo langzaam beweegt. Er is beweging, dat zien we aan de ronde tafels bij de synode in Rome waaraan toch vooral bisschoppen zitten met hier en daar een vrouw. Ferme besluiten zijn nog niet in zicht. Er is ongeduld in de westerse kerk, tenminste bij mensen die het nog iets kan schelen. “We zijn een wereldkerk”, is altijd de smoes van onze brave bisschop De Korte als er gepleit wordt voor vrouwen in het ambt of afschaffing van het celibaat. Misschien moet er inderdaad een nieuw concilie komen, een Derde Vaticanum, waarop het eindelijk eens afgelopen is met de ongelijke en ongelijkwaardige positie van de vrouw. De kerk mag niet langer achterlopen, ze moet voorop lopen: dat deed Jezus, dat deed Paulus. Als de kerk dat niet doet, kan ze wel ophouden …
“Meester, zeg tegen mijn broer dat hij de erfenis met mij moet delen.”
Al de eerste zin uit de perikoop uit Lucas doet ons tuimelen in de actualiteit: de oorlog in het heilig land. De term “heilig land” ben ik sinds 8 oktober niet veel tegen gekomen. Op 8 oktober 2023 vermoordden de terroristen van Hamas feestvierende jongeren in hun feesttent nabij Gaza, en inwoners van nabijgelegen kibboetsiem: oude mensen tot en met pasgeboren baby’s. Tegelijkertijd vuurden ze duizenden raketten af op de steden in Israël. Het was op die dag feest in Israël, het was sjabbat, altijd al een feestdag voor de vrome jood, er werd Simcha Tora gevierd, de Vreugde van de Wet, tijdens welke in de synagoge gedanst wordt met de Torarollen in de armen, het was vijftig jaar geleden dat de Jom Kipoer-oorlog had plaatsgevonden, het was het jaar waarin de staat Israël 75 jaar bestond. En toen was het op die zaterdagmorgen 8 oktober opeens uit met het feest. Benjamin Netanyahu, de slechtste premier die Israël ooit gehad heeft (volgens Arnon Grunberg) verklaarde: het is oorlog. De mensen waren in shock. Iemand zij het zo: “Doden of gedood worden. Dat is Israël.” De Israëlische schrijver David Grossman (1954), die vorig jaar in Rotterdam de Erasmusprijs ontving, een man die zich altijd het lot heeft aangetrokken van de Palestijnen, zei in Buitenhof van 15 oktober: Voortaan zal het altijd oorlog zijn in dit land. En: ik wil niet langer vertoeven in een wereld die toestaat dat er zulke monsters bestaan. Hier sprak een man die geen hoop meer had. Nooit waren er sinds de Shoah zo veel joden op één dag vermoord. De Verenigde Naties dachten in 1948 Israël een veilig huis te kunnen bieden voor de joden die er overbleven na de zogenaamde Endlösung door Hitler en zijn trawanten. De staat Israël werd min of meer gesticht ten koste van de toenmalige bewoners, Palestijnen, die verdreven werden. Als je een beginpunt wil aanwijzen, beginnen de problemen van vandaag daar 75 jaar geleden. Je kunt ook zeggen dat ze begonnen 2750 jaar geleden. Lees het boek Jozua er eens op na, het boek dat komt na de Pentateuch, de vijf boeken van Mozes. Na de uittocht uit het slavenhuis Egypte zwerven de Israëlieten 40 jaar door de woestijn (Exodus) vooraleer ze het Beloofde Land mogen intrekken. Mozes maakt het niet meer mee, hij mag alleen een kijkje nemen vanaf een hoge berg. Zijn opvolger Jozua zal bezit nemen van het land dat toen ook al niet leeg was. Een lange lijst van volken, met name genoemd, die allemaal hun eigen koning hebben, worden om zeep gebracht, met het zwaard uitgemoord, mannen en vrouwen, grijsaards en zuigelingen. Het is navrant om te lezen dat er een rest van de oorspronkelijke bevolking overblijft die uitgerekend in Gaza een plek vindt. Luister en huiver: “In die tijd trok Jozua er ook op uit om de Enakieten in het gebergte, in Hebron, Debir en Anab, en in heel het bergland van Juda en Israël uit te roeien. Hij wijdde hen en hun steden aan de vernietiging, zodat er in het gebied van de Israëlieten geen Enakieten meer over waren. Alleen in Gaza, in Gat en in Asdod waren er nog. Zo veroverde Jozua heel het land overeenkomstig de belofte van de HEER aan Mozes, en hij verdeelde het bezit over Israël, volgens de stammen. Toen was het rustig in het land, omdat er geen oorlog meer was” (Jozua 11, 21 – 23). Een gruwelijke grap: rustig in het land omdat iedereen vermoord is.
“Meester, zeg tegen mijn broer dat hij de erfenis met mij moet delen.”
Waarom vertel ik dit allemaal bij de regel uit Lukas? Omdat ik moet denken aan het commentaar van rabbijn Jonathan Sacks op het boek Genesis. In zijn visie gaat Genesis – het boek over de beginselen van de schepping van hemel en aarde én de menselijke maatschappij – vooral over broers en hoe die met elkaar omgaan. Kain en Abel, Isaak en Ismaël, Jakob en Esau, Jozef en zijn broers. Het uitverkoren volk heeft broedervolken die weliswaar niet uitverkoren zijn maar waarmee wel een modus vivendi gevonden moet worden. Sacks ziet een ontwikkeling: het gaat van broedermoord (Kain doodt Abel), naar broedergedogen (Isaak en Ismaël staan samen aan het graf van hun vader Abraham), en broederlijk-leven-en-laten-leven (Jakob en Esau) tot broederlijk vergeven (Jozef en zijn broers). In het laatste verhaal springt Juda eruit. Volgens Jonathan Sachs is Juda de eerste in het boek Genesis die de schuld bij zich zelf legt, die tot de erkentenis komt dat hij verkeerd heeft gehandeld richting zijn broer en die de grootheid heeft zijn broer om vergiffenis te vragen. Vergeving opent toekomst, niet vergeven sluit de toekomst af en is het recept voor onleefbaarheid. Sacks wijst er op dat Juda de naamgever zal worden van wat voorheen de Israëlieten waren: joden. De naam Juda/jood is een programma, de jood weet wat hem te doen staat als hij zijn bijbel kent. Hij moet inderdaad met zijn broer de erfenis delen, hij moet zijn broer vergeven, leven en laten leven, hand in hand staan bij het graf van de gemeenschappelijke vader van alle gelovigen: Abraham.
Jezus wijst af dat hij autoritair zou bevelen dat een en ander gebeurt: zeg tegen mijn broer dat … Mij niet gezien, zegt Jezus. De broers mogen intussen als volwassen worden beschouwd, ze moeten er zelf uitkomen. Het land waarin dit gebeurt is een heilig land …
Vorige week lazen we uit het “sprookjesboek Jona” (Willem Jan Otten), meneer Duif weet u nog? Vandaag in Lucas verwijst Jezus naar Jona die voor de inwoners van Nineve een teken is geweest. Het is wel een teken dat oplettende lezers nodig heeft. Jona is niet enkel de man die ligt te slapen in de buik van het schip als het stormt en de boot dreigt te vergaan, hij is niet enkel de man die het zilte nat in gejonast wordt en verzwolgen door een grote vis. Drie dagen (let op) verblijft hij in de buik van de vis – slapend, vraagt men zich af, en dromend dat hij in de buik van een grote vis zit? – en vervolgens op een woord van God wordt hij uitgespuwd op de kust zodat hij zijn opdracht alsnog kan vervullen: d.w.z. de bewoners van Nineve vertellen dat de stad – een metropool zouden wij zeggen - verwoest wordt als straf voor hun zonden. Maar de stad wordt niet verwoest want de bewoners komen tot inkeer, doen boete en God verandert van gedachten. Hij besluit de stad niet te verwoesten. Je zou zeggen dat Jona blij moet zijn, maar dat is ie niet: hij is gepikeerd, hij voelt zich in zijn hemd gezet; wat een belachelijke profeet is die Jona, dat Meneertje Duif.
Het is pikant dat Jezus zich vergelijkt met deze profeet. Is hij zelf ook niet belachelijk? In Lucas 4 heeft hij de boekrol van de profeet Jesaja opengeslagen en de Messiaanse tijd aangekondigd. De mensen waren enthousiast over de “woorden van genade” die er uit zijn mond kwamen. Daarna is hij weldoende rondgetrokken en heeft hij gedaan wat er in de Messiaanse tijd gebeuren zal. Evenals Jona is hij tijdens een boottocht over het stormachtige meer in slaap gevallen. Hij overwint ziekte en dood. Hij zegt zijn leerlingen dat ze zich nergens zorgen over hoeven maken want de hemelse Vader zal de heilige Geest geven als je Hem er om vraagt. En dan sterft hij aan het kruis een belachelijke dood, vernederd, bespot, gegeseld, met doornen gekroond, door God verlaten. Ben jij de Messias? God, laat me niet lachen.
Wie is Jezus, de profeet die zich identificeert met Jesaja én met Jona? We hebben anno 2023 over Jezus een uitgewerkte dogmatiek, maar laten we eens kijken hoe Paulus in zijn brief aan de Romeinen in het jaar 56 Jezus voorstelt aan de gelovigen en gelovigen in spe die nog geen dogma’s en credo’s ter beschikking hebben. Eerst stelt Paulus zichzelf voor als iemand die in dienst staat van het evangelie dat God eertijds door zijn profeten in de heilige geschriften (en sprookjesboeken dus) heeft aangekondigd. Zie hoe ruimt Paulus het trekt: het Eerste Testament hoort helemaal bij zijn verhaal, hier nog geen katholieke blikvernauwing. Dat evangelie spreekt over de Zoon met een hoofdletter (de Zoon dus van de Vader God) die naar het vlees is geboren uit het geslacht van David, en naar de heilige Geest is aangewezen als Zoon van God. In gewone mensentaal staat hier dat de zoon van God gewoon een mensenkind is in de geslachtslijn van David, maar buitengewoon vanuit het perspectief van de Geest. Gewoon en bijzonder. Menselijk en goddelijk. En wat maakt hem tot Jezus Christus onze Heer? Zijn opstanding uit de doden. Hier vooral zien we het isgelijkteken met Jona: drie nachten heeft de gestorvene aan het kruis in de buik van de aarde doorgebracht en daarna werd hij opgewekt ten leven. Zijn opstanding lijkt op het uitspuwen van Jona, maar nu op de kust van Gods eeuwigheid, of met een ander beeld uit een later credo: op het pluche aan zijn Rechterhand. Vandaar oordeelt Hij over levenden en doden, geeft Hij ons kracht om in zijn geest te leven en te sterven en biedt Hij uitzicht op de eeuwige zaligheid. Prachtig, toch!? Sprookje of diepste Waarheid? De duiven zullen het weten ….
Jona. Jona betekent duif; Willem Jan Otten heeft het in zijn kostelijk boek Zondagmorgen over Meneer Duif. Volgens hem is het boek Jona Gods woord op zijn sprookjesachtigs, een voorleesboek over een bange man die eerst wegvlucht en vervolgens zichzelf overtreft, en daarna in zijn oude fout vervalt: denken dat je het beter weet dan God. Meneer Duif weigert dienst. In plaats van te doen wat God vraagt, maakt hij zich uit de voeten, weg van Ninevé, weg van God.
Het verhaal van Lucas kun je ook lezen als het verhaal van mensen die zich uit de voeten maken. Wel deel willen krijgen aan het eeuwige leven, maar er niets voor doen. Niet de weg van God willen gaan. De weg van God is in één zin samen te vatten: de Heer uw God liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als u zelf. In de parabel van de barmhartige Samaritaan zijn het de priester en de leviet die dienst weigeren. Ze maken zich uit de voeten als ze een man aantreffen die halfdood langs de weg ligt. De Samaritaan is de held van Jezus’ verhaal, hij weigert de dienst aan de naaste niet, noch maakt hij zich uit de voeten. Hij toont barmhartigheid en zo maakt hij het dubbelgebod waar. Ik merk hierbij op dat hij door het tweede deel van het gebod te doen kennelijk automatisch het eerste óók doet. Dat is toch een soort opluchting, want als je er even bij stil staat hoe dat praktisch moet: God liefhebben met heel je hart, met heel je ziel, met heel je kracht en met heel je verstand dan staat je verstand daar toch wel stil, ik weet niet hoe het met u is. De Samaritaan is een onwaarschijnlijke held binnen de context van het verhaal: de wetgeleerden en farizeeën kijken neer op Samaritanen, ze hebben niet het juist geloof, ze horen niet bij het eigen volk. Jezus’ verhaal doet heel wat vanzelfsprekendheden, vooroordelen, zelfbeelden ontploffen. Dat doet hij in zijn eigen tijd, maar dat doet ie nog steeds als we dit verhaal horen: hoe is het met ons, met mij? Kan de Samaritaan mijn rolmodel zijn?
Voor een deel wel. Wij zijn niet meer van het juiste geloof, we laten heel veel ruimte aan andere geloven. Althans in ons denken hebben we ruimte ingericht voor de ander, we zijn multicultureel, divers, tolerant, niet zo eenkennig. Als we het niet te letterlijk nemen – een halfdode langs de weg, dan zou ik liever ook 112 bellen en blij zijn als anderen dat al aan het doen zijn – kunnen we op persoonlijk vlak best wel barmhartig zijn en de naaste zijn van degene die onze hulp nodig heeft.
Zo gezien is het eeuwige leven, zeg de hemel, binnen handbereik en hoeven we daar helemaal niet somber over te zijn: blijde boodschap! En de hel dan? De protestantse theoloog Arnold Huijgen plaatste zich onlangs bij het aanvaarden van zijn leeropdracht aan de Protestantse Theologische Universiteit in de spotlights met zijn stellige mening dat de hel weer terug moet komen in de kerk. Wat een zot! Die hoeft helemaal niet terug te komen, we zitten tot over onze oren in een goed functionerende hel. Misschien dat we het in ons kleine kringetje redelijk op orde hebben, niet al te zeer op blaren zitten, maar in de kringen om ons heen is het hel. Dat komt omdat er allerlei duivelse persoonlijkheden – u kent ze wel – de macht hebben in deze wereld. Ze zijn aan de macht gekomen doordat het domme volk die leiders kiest, of omdat ze de macht gegrepen hebben en het volk niets meer te vertellen heeft.
De haviken hebben de macht, ze verslinden de duiven. Narges Mohammadi (1972) is zo’n vredesduif, ze ontving de Nobelprijs voor de Vrede 2023. Deze vredesduif zit in de beruchte Evin-gevangenis in Teheran; haar wachten vele jaren achter de tralies, plus 58 stokslagen van de vreselijke theocratie in Iran …
Op 29 september stonden de aartsengelen op het liturgisch rooster: de HH. Michaël, Gabriël en Rafaël. Drie dagen later – vandaag 2 oktober – zijn de HH. Engelbewaarders aan de beurt. Over twee dagen is het de feestdag van de heilige Franciscus en dan zegenen we hier de dieren. Zegenen is zeggen: goed dat jullie er zijn, dank je wel God voor de schepping van de dieren. Als je zegent en dankt zit er aan vast dat je goed voor ze zorgt, dat ze een dierwaardig leven hebben. Hier schieten we schromelijk te kort. Goed dat een Partij voor de Dieren onze ogen opent voor de rechten van het dier. Franciscus de dierenvriend kenden we al langer: hij sprak zijn zegen en jubel al eeuwen geleden.
Aartsengelen, heiligen, engelbewaarders, dieren … de RKK vergeet niets en niemand. Het is een prachtige godsdienst. Wie dat onlangs onder woorden bracht is de Belgische filosoof Herman De Dijn in zijn boek: Het Rooms-Katholicisme, een ongelooflijk geloof (Halewijn, Antwerpen, 2023). De flaptekst gaat zo: “Het Rooms-katholicisme is niet primair een geloofsleer of een morele doctrine. Het is een godsdienst – en wel een “die je niet had kunnen raden” (C.S. Lewis). Het is een unieke, collectieve wijze van leven, een eredienst aan God en mens. Het gaat om een eeuwenoude erfenis vol prachtige en treffende verhalen, symbolen, riten, beelden, gebouwen, gezangen en gebeden. De Kerk van Rome is zowel het Mystieke Lichaam van Christus, als “een oudere vrouw met een duister verleden, die niettemin onweerstaanbaar is” (Willem Jan Otten). Vanuit een levenslange vertrouwdheid, maar toch vooral via wijsgerig-antropologisch inzicht, wil de auteur met dit boek bijdragen tot een herontdekking van die ongelooflijke godsdienst. Of men nu gelovig is of niet, het zou toch zonde zijn om van dergelijke schepping, van dergelijk totaalkunstwerk, niets of nauwelijks iets te verstaan. Tegelijk bevat dit boek een indringende filosofische kritiek op de modernistische interpretatie van het katholicisme, die de godsdienst tot een cerebraal geloof herleidt.”
Een loflied dus op het rooms-katholicisme dat we niet meer zagen aankomen. Het heeft wel iets weg van de verschijning van Henri Bontenbal. Wie gaf nog een cent voor het CDA, maar zie: daar verschijnt Bontenbal die een geweten lijkt te hebben, normen en waarden, principes en een jeugdige, aantrekkelijke uitstraling … en ineens gelooft het CDA dat het niet alleen een oudere vrouw is met een duister verleden.
Maar terug naar de engelbewaarders. In die ongelooflijke godsdienst met die hele santekraam aan heiligen en knotsgekke gebruiken hebben we ook engelbewaarders. Zijn de aartsengelen Michaël, Gabriël en Rafaël ontzagwekkende onstoffelijke wezens die enkel bij grote gebeurtenissen optreden, de anonieme engelbewaarders staan veel dichter bij ons; ze zijn niet ontzagwekkend maar aaibaar, een soort hemelse knuffels die zorgen dat je goed gaat slapen en gezond weer wakker wordt, dat je heelhuids door het verkeer komt en ten slotte een zalige dood sterft; met de hulp van de moeder Gods uiteraard die voor ons bidt nu en in het uur van onze dood. Er zijn weinig of geen schriftuurlijke aanknopingspunten voor de engelbewaarder, daarom denk ik dat het eerder een katholieke fenomeen is dan een protestants-christelijk. De vrome fantasie en de kinderlijke benaderingswijze van het geloof van wat Willem Jan Otten geboortekatholieken noemt, had zo’n aanpak wel nodig. Vandaag de dag is die verdwenen.
Maar laten we eens zien of de lezingen aanknopingspunten bieden. In Zacharia zie ik er geen, of het moet de toon zijn die de muziek maakt: de door en door affectieve tekst – slaap kindje slaap – waarmee de ballingen in slaap worden gesust: stil maar wacht maar … jullie zullen in de toekomst weer spelende kinderen zien op de pleinen van Jeruzalem, samen met oude mensen die steunen op hun stok vanwege hun hoge leeftijd. Ik de HEER jullie God, zeg het je. De tekst van Matteüs wijst ook naar kinderen, word als kinderen zegt Jezus als je het koninkrijk wil binnen gaan. En dan vinden we in vers 10 van hoofdstuk 18 dit aanknopingspunt: “waak ervoor ook maar een van deze geringe mensen te verachten. Want ik zeg jullie: hun engelen in de hemel aanschouwen onophoudelijk het gelaat van mijn hemelse Vader.” Hun engelen: dichterbij de engelbewaarder kun je niet komen, en wat is de functie-omschrijving? Zij aanschouwen onophoudelijk het gelaat van Jezus’ hemelse Vader. Vanuit die aanschouwing zijn de engelen ons nabij, waken ze over ons, bewaren ze ons omdat wij natuurlijk voortdurend in het hoofd van de hemelse Vader zitten. Het is prachtig. C.S. Lewis heeft gelijk: dat had je niet kunnen raden ….
Wist u dat het op 15 september Nieuwjaar was voor de joden? Rosj Hasjana, het begin van het jaar 5784? Moeten we het weten? Niets moet, maar in zake geloof – óns geloof – zijn de joden naaste familie en een beetje belangstelling opbrengen voor het volk waaruit Jezus voortkomt mag zo langzamerhand wel.
In onze levenstijd zijn de relaties tussen joden en christenen ingrijpend veranderd. Het ging misschien een beetje aan ons voorbij, we zagen het misschien vanuit onze ooghoeken, we leefden er niet echt mee … want we zijn nu eenmaal traag van geest en hart. Daarom kan het geen kwaad om er eens uitdrukkelijk bij stil te staan aan het begin van het nieuwe joodse jaar.
Ik doe dat met behulp van rabbijn Jonathan Sachs. Aan het slot van zijn commentaar op Leviticus schrijft hij over de relatie tussen joden en christenen die hij tragisch noemt. Tragisch vanwege de doctrine die bekend staat als de “vervangingstheologie” die stelt dat het christendom laat zien dat God het joodse volk, het ‘oude Israël’, heeft afgewezen. Deze leer beweert dat God ooit een verbond had met het volk Israël, maar dat dit verleden tijd is. Vandaar de christelijke naam voor de Hebreeuwse Bijbel: ‘het Oude testament’. ‘Oud’ betekent hier het testament of verbond dat ooit van kracht was, maar nu geen geldingskracht meer heeft. God wil niet langer dat we hem op de joodse manier dienen, door middel van de 613 geboden, maar op een nieuwe wijze, door middel van een ‘nieuw testament’. Gods uitverkoren volk bestond uit de fysieke afstammelingen van Abraham. Zijn nieuwe uitverkoren volk zijn de geestelijke afstammelingen van Abraham, dat wil zeggen: niet de joden, maar de christenen. De gevolgen van deze leer waren verwoestend. Ze werden na de Holocaust opgetekend door de Franse historicus Jules Isaac, die de vernietigingskampen overleefde. Vervolgens werden ze uiteengezet in werken van Rosemary Ruethers en James Carroll. Deze auteurs schetsten een doctrine die leidde tot eeuwenlange vervolging en maakte dat joden werden behandeld als paria’s. Het lezen van Jules Isaacs werk bracht een diepgaande metanoia of innerlijke bekering teweeg bij paus Johannes XXIII, wat op zijn beurt aanleiding gaf tot het Tweede Vaticaans Concilie (1962 – 65) en de verklaring Nostra Aetate, waardoor de betrekkingen tussen de katholieke kerk en de joden ingrijpend veranderden. Johannes XXIII en het Concilie schiepen “een precedent dat werd voortgezet door Johannes Paulus II en zijn opvolger Benedictus XVI. Op 12 september 2013 ging paus Franciscus nog verder in zijn heroverweging. In een open brief aan de uitgever van de Italiaanse krant, La Repubblica, schreef hij: “Gods trouw aan het hechte verbond met Israël is nooit beëindigd, en … dwars door de verschrikkelijke beproevingen van deze eeuwen heen hebben de joden hun geloof in God behouden. Daarvoor kunnen we hen als kerk, maar ook als mensheid, nooit voldoende dankbaar zijn” (a.w. blz. 389 – 392). Tussen deze opmerkingen door citeert Jonathan Sacks uit Leviticus 26, 44 – 445: “Maar zelfs terwijl ze in het land van hun vijanden verblijven, zal Ik hen niet verwerpen en hen niet uit afkeer aan de vernietiging prijsgeven. Ik zal mijn verbond met hen niet verbreken, want Ik ben de HEER, hun God. Ik zal denken aan het verbond dat Ik sloot met hun voorouders, die Ik voor de ogen van alle volken uit Egypte heb weggeleid om hun God te zijn. Ik ben de HEER.”
Goed, niet iedereen heeft Jonathan Sacks binnen handbereik, maar de laatste VolZin (september 2023) misschien wel. Lees het artikel over Didier Pollefreyt (1965) die aan de KU Leuven doceert inzake de joods-christelijke dialoog, post-Holocausttheologie en godsdienstpedagogiek. Hij houdt op 11 oktober 2023 de kardinaal Willebrandslezing in Utrecht. Over Jezus zegt hij: “hij is volop deel van het joodse volk. Sinds de Holocaust is het duidelijk geworden dat het christendom niet bedoeld is om het jodendom te vervangen en dat joden zich niet tot het christendom hoeven te bekeren om bij God te komen, want ze zijn al bij God. Hij heeft zijn verbond met de joden immers niet verbroken.” Pollefeyt herinnert ons ook aan een opmerking van Paulus in zijn brief aan de Romeinen (11, 29): “De genade die God schenkt, neemt Hij nooit terug, wanneer Hij iemand roept, maakt Hij dat niet ongedaan.”
Kunnen de lezingen van vandaag in het licht van bovenstaande betekenis hebben? Ja, wel degelijk! Vandaag heeft de eerste lezing het begin uit het boek Ezra. Het markeert voor het joodse volk een belangrijk moment in de geschiedenis. Na de Babylonische ballingschap mag het volk terugkeren naar hun land, ze mogen de tempel weer opbouwen. Het is een goede zaak dat de christelijke liturgie is blijven lezen uit het Eerste Testament. Zoals het verheugend is dat de religieuzen door de eeuwen heen elke dag zijn blijven bidden uit het boek Psalmen. De tweede lezing heeft een uitspraak van Jezus die we nu ook in dit licht kunnen zien: “Degene die heeft, zal gegeven worden, en degene die niets heeft, zal zelfs nog ontnomen worden wat hij dacht te hebben.” Ik heb dat wel eens als een cynisch commentaar gezien op de neoliberale politieke economie die tot op de dag van vandaag doorgaat: de armen worden steeds armer, de rijken worden steeds rijker. Maar Jezus heeft het natuurlijk met vooruitziende blik over de relatie tussen joden en christenen. Als wij christenen de Hebreeuwse Bijbel “hebben” zal ons gegeven worden, maar als wij die niet hebben – en denken dat we aan Jezus genoeg hebben – dan zal ons ontnomen worden wat wij dachten te hebben, met andere woorden dan zal ook Jezus ons ontnomen worden – wat God verhoede …
Vorige week keek ik in mijn openingswoord naar de verschrikkelijke aardbeving in Marokko, en vooral naar de eerste reactie van mensen die alles verloren hadden: huis en haard, man of vrouw, kinderen, opa en oma, huisdieren, hun vee; ze hadden alleen nog de blote hemel om onder te slapen. Wat was die eerste reactie? Het is de wil van God. God wil het zo. Ik heb op het zonovergoten terras met een kop koffie erbij en een koekje, vier religieuze specialisten gevraagd, vier van onze zusters, of zij dit ook als de wil van God zien, of zij geloven dat God het zo wil. Het antwoord was unaniem: nee, dat is niet de wil van God, God wil dit niet. Nu zitten we dus met een probleem als we aannemen dat we het over dezelfde God hebben: joden, christenen en moslims hebben allemaal dezelfde God die zich openbaarde aan Adam, Noach, Abraham, Mozes en Jezus. Hoe komt het toch dat we zo’n verschillende antwoorden geven en wie heeft gelijk?
Ik denk dat Jezus de moslims gelijk zou geven. Alles wat is en wat gebeurt is de wil van God. Een belangrijk onderdeel van Jezus’ modelgebed is: niet mijn wil, maar uw wil geschiede. Wat die wil is, is niet nader ingevuld, je kunt zeggen dat Jezus zijn Vader carte blanche geeft, ook als het zijn eigen, hoogstpersoonlijk lot betreft: sterven aan het kruis. Hij voorzag een verschrikkelijk uur, hij bad dat het aan hem voorbij zou gaan. “Abba Vader, bad hij, U kunt alles. Neem deze beker van mij weg. Maar niet wat ik wil, maar wat U wilt” (Marcus 14, 36). We herinneren ons dat Jezus krasse dingen zei over Gods voorzienigheid, bij Matteüs 10, 29 bijvoorbeeld, waar “niet één mus op de grond valt buiten jullie Vader om.” Een vers verder zegt hij: “Bij jullie zijn zelfs alle haren op je hoofd geteld.”
Maar christenen geven moslims kennelijk géén gelijk, en dat zou wel eens door dezelfde Jezus kunnen komen. Eerst even uitzoomen naar het grote plaatje, het grote verhaal. God schept in beginsel hemel en aarde en de mens naar zijn beeld en gelijkenis. Naar zijn beeld en gelijkenis betekent dat hij de mens ook tot schepper maakt, vrij en daarom verantwoordelijk voor zijn daden en de consequenties van zijn daden. We hebben het hier over het leerstuk van de vrije wil van de mens. De mens is vrij en God komt niet tussen zijn vrije beslissingen. Het gebod om God lief te hebben is dus geen dwangbevel, maar een oproep die je in vrijheid kunt omhelzen of naast je neer leggen. Wat God betreft: even goede vrienden. God stelt zich dus terughoudend op, bescheiden, ja, je kunt zelfs zeggen: machteloos. Maar nu inzoomen op het lot van Jezus, Jezus aan het kruis, volgens het verhaal van Marcus opnieuw (15, 34 ): “Op het negende uur riep Jezus met luide stem: ‘Eloi, Eloi, lema sabachtani’? Dat betekent: Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij in de steek gelaten?” Na het slaken van een luide kreet geeft Jezus de Geest. Wat betekent dit nu voor onze vraag of God een aardbeving wil of niet wil? (Tussen haakjes: in het relaas van Matteüs dat nagenoeg gelijkluidend is aan dat van Marcus, beeft de aarde, splijten de rotsen uit elkaar en gaan de graven open en worden de lichamen van veel heiligen die ontslapen waren tot leven gewekt – maar ik zet dit echt tussen haakjes). Wat wil God? De moslim houdt het eenvoudig: alles is Gods wil, klaar, verder hoef je er niet over na te denken. De christen maakt het zich wat moeilijker: zijn godsbeeld gaat door Jezus heen. Wiel Logister zal zijn Jezusboek de titel geven: Een leven door God getekend. Ik zei vorige week dat Jezus Leviticus 19 serieus neemt: heilig zijn zoals God. Ik zei: hij is als God, hij is God; dat is een kernformule van de christelijke geloofsbelijdenis. Maar hier hebben we dus een Jezus Messias die godverlatenheid ervaart, mijn God mijn God waarom hebt ge me verlaten? Het is een verlatenheid en een duisternis waar de mystieke schrijvers over schrijven: Theresa van Avila en Johannes van het Kruis, meister Eckhart, moeder Theresa van Calcutta, ja zelfs Theresia van Lisieux. Een verlatenheid die de joden ervaren hebben die vermoord werden in de gaskamers. God waar ben je? Een verlatenheid die de overlevenden van de vele natuurrampen ervaren, nu weer in Libië. Een verlatenheid van mensen die een dierbare verliezen – om ons heen, in onze nabijheid – , een man of vrouw, een zoon of een dochter, een broer of een zus, een vriend of een vriendin: zo jong nog, zo vol beloften, zo onmisbaar. Het is allemaal zo onrechtvaardig, waar is God? Volgens de christelijke godsvoorstelling is God aan het Kruis gestorven, het is een machteloze God, een god met een ezelskop zoals de Romeinen plachten te spotten. God maakt zich radicaal solidair met het menselijk lijden, zo’n God hebben wij christenen. Wil deze God dat lijden? Natuurlijk niet, nee dat wil God niet, dat is de diepste overtuiging van onze oude, religieuze zusters die ik er naar vroeg. En ze hebben recht van spreken, ze zeggen dat niet zo maar als een ijdel, gemakzuchtig woord. Zij hebben de werken van barmhartigheid uitgeoefend waar Matteüs 25 over gaat. Zij hebben die Geest die Jezus op het Kruis met volle kracht geeft op een of andere manier ingeademd; in zijn Geest zijn ze hongerigen gaan spijzigen, dorstigen laven, zieken verzorgen, vreemdelingen huisvesten, naakten gaan kleden, gevangenen bezoeken, doden begraven. Het godsbeeld van de christenen is gelaagd, de Ene is trinitair als Vader, als Zoon en als Geest. Als scheppende Vader, als mensgeworden Woord, als Geest die de dood overwint. Met de genade meewerken, met de Geest meewerken: dat is wat ons geboden is als mens, dat is onze menselijke opdracht die joden, christenen, moslims, humanisten en alle mensen van goede wil met elkaar delen ...
Vorige week beweerde ik dat Jezus in zijn tussenjaar goddelijke herstelwerkzaamheden uitvoert waarin foutjes uit het weefsel van de schepping en de menselijke wederwaardigheid worden weggewerkt. Vandaag zien we hem aan het werk in de synagoge waar een man zit met een verschrompelde hand. Wat is een verschrompelde hand? Komt het door een ongeluk, onoplettendheid, domme pech of is de man ermee geboren en is het een foutje in het DNA? Wat het ook is, het is reuze onhandig om een verschrompelde hand te hebben. We lezen dat Jezus de hand herstelt, het foutje wegwerkt, zoals hij had aangekondigd toen hij uit Jesaja voorlas. Dat het goddelijk “werk” is, tussen aanhalingstekens, blijkt wel uit het feit dat Jezus het op sabbat doet, de dag waarop God rustte van zijn scheppingswerk. De sabbatsrust is een van de belangrijkste gaven van God aan het volk Israël, en via het volk Israël aan de hele mensheid: zes dagen zul je werken, maar op de zevende dag neem je rust, omdat God op die dag rustte. Leviticus 19 heeft het volk Israël opgeroepen om heilig te zijn omdat God heilig is. Zijn zoals God. Dat is natuurlijk de vroomste formule die je maar kunt bedenken, maar het ziet er naar uit dat Jezus het serieus neemt: hij is als God. Hij neemt de goddelijke vrijheid om op sabbat niet slaafs de regel te volgen dat je helemaal niets mag doen. En wat is zijn werk nou helemaal: tegen de man zeggen strek je hand. We zien hier hetzelfde als in de eerste verzen van Genesis: God zei: ‘Er moet licht komen,’ en er was licht. God spreekt en onmiddellijk is het er. Zo is het hier bij Jezus ook. Hij zegt: strek je hand en onmiddellijk is de hand genezen. Het is jammer dat de schriftgeleerden zo slecht de bijbel kennen en niet denken aan Genesis, het is jammer dat de farizeeën zo kortzichtig zijn en gespeend van fantasie. Het is jammer dat zij razend worden en plannen beramen om Jezus van kant te maken. Ik weet niet of Lucas die ironie bedoeld heeft, maar de razernij van de letterknechten en de misdadige plannen die ze smeden, doen ze ook op diezelfde sabbat. Jezus heeft hen dan al de vraag voorgelegd of je op een sabbat goed mag doen of kwaad, een leven mag redden of verloren laten gaan. Zij weten natuurlijk heel goed wat het antwoord moet zijn, maar gezichtsverlies lijden willen ze niet: dan maar liever stug volhouden en volharden in het kwaad. Ach, ach, wat doen we elkaar aan? Als het even kan maken we elkaar het leven zo zuur mogelijk. Geen wonder dat het leven vaak lijden is. Geen wonder dat één op de vier werkenden tussen 25 en 34 jaar burn-outklachten heeft als gevolg van hun werk (NRC 6 september 2023), vooral vrouwen.
Nu naar Paulus in zijn brief aan de Kolossenzen. Volgens mij is hij een humorist. Niet klagen maar vol in de aanval: “Ik verheug mij dat ik voor u mag lijden, dat ik mag aanvullen wat er nog ontbreekt aan de verdrukkingen van Christus.” Paulus is een keiharde werker. Ik denk dat hij wel de sabbatsrust in acht nam – als voormalige farizeeër zat dat in zijn genen – maar op andere dagen was hij onvermoeibaar bezig Christus te verkondigen. “Daarvoor span ik mij in, zwoeg ik met zijn kracht, die machtig in mij werkt. ( ) Al mijn moeite is erop gericht dat zij goede moed houden en innig in liefde verbonden blijven, en zo komen tot de volle rijkdom van het inzicht in Gods geheim, Christus namelijk.” Heerlijk dat enthousiasme van Paulus. Maar hij staat aan het begin. Wij hebben het gevoel dat we aan het eind staan. Mensen die het goed voorhebben met de kerk en proberen de kerk overeind te houden, voelen zich behoorlijk onthand, om niet te zeggen dat ze met verschrompelde handen aan het werk zijn. Om een burn-out te voorkomen moeten zij/wij ons realiseren dat het werk Gods niet alleen afhangt van onze inspanningen, er is ook nog zoiets als de Helper, de Trooster, de heilige Geest …
Op de eerste maandag van september kunnen we constateren dat het allemaal weer begonnen is. Voor de meesten zijn de vakanties voorbij, het werk wordt hernomen. Kinderen gaan naar school, adolescenten vangen een studie aan of een stage, senioren schrijven zich in voor een activiteit die lichaam en geest in beweging houdt. Ik heb het altijd een geschikt evangelie gevonden, de lezing uit Lucas 4, 16 en volgende verzen begin september. Daar begint ook Jezus, na wat omzwervingen terug in Galilea, in de synagoge van Nazaret waar hij is opgegroeid. Hij neemt de boekrol van Jesaja en leest de verzen waar het messiaans programma wordt ontvouwd: werk aan de winkel, niet zo maar werk maar goed werk waar de geest van de Heer op rust. Ik heb die start in Nazaret altijd als het begin gezien van Jezus’ werkzame leven, maar dat was het natuurlijk niet. Traditioneel wordt dan ook terecht gezegd: het begin van zijn openbare optreden. Voor die tijd had hij waarschijnlijk als timmerman een eerzaam, onopvallend, normaal leven geleid. Ik kijk nu met wat andere ogen naar Lucas 4, 16 en volgende verzen; die andere kijk kan ik het beste inleiden met een anekdote, een ikje.
Een “ikje” is op de achterpagina van de NRC een rubriek waarin lezers schrijven over een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Welnu, ik las over een gesprek tussen een man die tegen de 80 liep en een jonge meid van 17 of 18 lentes, zijn kleindochter naar alle waarschijnlijkheid, die vertelde over haar tussenjaar. Veel jonge mensen doen dat tegenwoordig na het eind van de middelbare school. Ze gaan niet meteen door naar de volgende studie, maar gaan bijvoorbeeld een jaar reizen, backpakken, of gewoon niks doen. Een tussenjaar, lang leve de vrijheid, alle opties open, je nog niet vastleggen. Toen ze uitverteld was, vroeg ze in alle openheid en naïviteit aan de oude man: en wat ga jij volgend jaar doen? Dat was het hele ikje. Ik vond het uiterst komisch. Als u de geestigheid van die vraag niet meteen vat, nodig ik u uit voor te stellen dat u die vraag stelt aan een medebewoner van het verzorgingshuis of van de leefstijl groepswoningen. Wat gaat u volgend jaar doen! Nee, die vraag wordt op het Glorieuxpark niet gehoord. Alsof 80 of 90-jarigen nog opties hebben, alsof ze nog alle kanten op kunnen, plannen maken en uitvoeren. Volgend jaar is ver weg, je bent al blij als je het einde van de week haalt, ja deze dag doorkomt.
Terug naar Nazaret, en terug naar Jezus. Ik denk nu dat Jezus óók een tussenjaar nam. Wat hij aankondigde was niet zijn normale werk. Hij heeft het over armen, gevangenen, blinden, onderdrukten. Wat gaat ie daarmee doen? Wel, hou je vast: armen gaat hij goed nieuws brengen, gevangenen gaat hij vrij laten, bij blinden gaat hij hun zicht herstellen, aan onderdrukten hun vrijheid geven. Het is krankjorum natuurlijk, het is werk van een goddelijke kracht en pracht, het zijn goddelijke herstelwerkzaamheden waarin de foutjes uit het weefsel van de schepping en de menselijke wederwaardigheden worden weggewerkt. Je moet de reactie zien van de mensen in de synagoge op de fiere bevestiging van Jezus dat de schrifttekst die hij heeft voorgelezen “vandaag” in vervulling is gegaan. Lucas schrijft het heel keurig en netjes: zij verwonderden zich over de genaderijke woorden die uit zijn mond vloeiden, en dat uit de mond van de zoon van Jozef! Het moet niet gekker worden. Lucas schrijft het keurig op, maar ik denk dat die brave mensen van Nazaret bij zich zelf dachten: en nou is hij gek geworden.
Ja, religie is iets geks. Het volk van Israël het uitverkoren volk waarvan Jezus een telg is, is iets geks. Het christendom is een voortzetting van die gekte. Maar het is een schitterende gekte. Kunnen wij in de synagoge van Huize Glorieux ook nog zo naar Jezus (en die jonge meid uit het ikje) – beiden met hun tussenjaar – luisteren en die woorden op onszelf betrekken? Ja, wij zijn arm aan opties en mogelijkheden en wat is dan het goede nieuws voor ons? Ja, wij zitten gevangen in ons lijf en onze geest die nagenoeg kapot is, we zitten voor onze veiligheid achter hekken, in het oog van beveiligingscamera’s. Ja, we zijn blind aan perspectief, we zien geen toekomst, wat we volgend jaar gaan doen is een lachwekkende vraag. Onderdrukten zijn wij, overgeleverd aan de zorg, aan de machten die ons leven bepalen, de gemachtigden (het woord zegt het al), de mantelzorgers, de bewindvoerders, de voorschriften, de randvoorwaarden waarbinnen je je kleine leven kunt leiden. Wat is bevrijding voor ons vandaag? Wat is het goede nieuws dat voor ons armen gebracht wordt?
Ik zie maar één antwoord, en dat kan ten diepste – afgezien van allerlei pleisters die natuurlijk ook geplakt moeten worden – alleen maar een religieus antwoord zijn: dat is ons gebed dat ons verheft boven de armoede, de gevangenschap, de blindheid en de verdrukking. Dat gebed gaat zo: oké Lieve Heer, grote God, we doen het ermee, het is goed, dank je wel, laat het zo maar zijn, amen.
Paulus in zijn brief aan de Tessalonicenzen heeft natuurlijk ook een antwoord. Hij ziet wel dat de situatie beroerd is, eerder om te huilen dan om te lachen. Maar, zegt hij tegen de christenen: jullie hoeven niet te treuren zoals anderen die geen hoop hebben. Als de aartsengel zijn stem verheft en de bazuin van God weerklinkt zullen we weggevoerd worden op de wolken en gaan we in de lucht de Heer tegemoet. Dan zullen we altijd bij Hem zijn. Troost elkaar met deze woorden. Zullen we dat dan maar doen … ?
Op de feestdag van de heilige Augustinus geeft de kerk ons het fraaie begin uit de eerste brief aan de Tessalonicenzen én uit Matteüs 23 een soort donderpreek waarin de farizeeën worden uitgescholden. Een potje schelden is af en toe niet verkeerd, het geeft lucht; Jezus acht zich er kennelijk niet boven verheven. Het toont zijn menselijkheid. Toch vind ik deze keuze uit Matteüs jammer, want Augustinus was een groot predikant, zijn preken zijn bewaard en uitgegeven, ze worden tot op vandaag gelezen. Hij had wel een pareltje uit het evangelie verdiend. Enfin.
Wat is zo mooi aan het begin van Tessalonicenzen? De complimenteuze, maar ook inhoudsrijke binnenkomer. Het is natuurlijk een klassieke retorische truc: als je wil dat je verhaal gunstig ontvangen wordt dan doe je er goed aan je gehoor voor je in te nemen; met een beetje vleierij en pluimstrijkerij kom je een heel end. Paulus begint dus met complimenten te maken, niet met holle praat maar met inhoudsrijke woorden, de drie goddelijke deugden, geloof, hoop en liefde. Hij geeft elke deugd die de Tessalonicenzen volgens hem beoefenen een kwalificatie mee, een bijvoeglijk naamwoord. Hun geloof noemt hij “krachtdadig”. Ik denk dat er inderdaad heel wat vormen van geloof zijn die niet krachtdadig zijn; het is een geloof zonder consequenties, je gelooft wel maar je handelt niet. Het kan zelfs aldus uitgedrukt worden: “hij of zij gelooft het wel.” Een en al vrijblijvendheid. Dan heeft Paulus het over de tweede deugd, in zijn volgorde de liefde; hij prijst de Tessalonicenzen om hun “onvermoeibare” liefde. Een opvallend bijvoeglijk naamwoord. Liefde kan vermoeiend zijn; ouders van boze peuters lief en lastig, van onmogelijke pubers, van kinderen met ADHD of een ander lastig syndroom weten hoe vermoeiend hun liefde is. De echtelijke liefde laat ik hier maar onbesproken. Een onvermoeibare liefde, tjee, ik denk dat die alleen bij God aanwezig is. Dan de derde deugd, de hoop. “Standvastig” is nu het woord waarmee Paulus de deugd opsiert. Ja, hoop kan op de proef gesteld worden, hoop kan wankelen, hoop kan verdwijnen; mensen kunnen hun situatie hopeloos gaan vinden, ze kunnen aan wanhoop ten prooi raken. Soms vind ik het leuk om vertalingen te vergelijken. Dit heb ik nu gedaan: de Willibrord 1999 vergeleken met de NBV21. NBV21 kiest andere woorden. Bij het geloof staat niet krachtdadig, maar geloof dat veel tot stand brengt. Het idee is hetzelfde, maar ik geef de voorkeur aan Willibrord. NBV21 zegt van de liefde dat ze krachtig is, het idee van “onvermoeibaar” is hier wat verdwenen. 2 – 0 voor Willibrord. Ten slotte de hoop: die is in beide vertalingen standvastig dus dat verandert niets aan de stand.
Over de tekst uit Matteüs zal ik het verder niet hebben. Hij mag wijken voor Augustinus. “Bijna veertig jaar lang heeft Augustinus (254 – 430) in het Noordafrikaanse Hippo Regius de geloofsgemeenschap als predikant gediend. Vooral in de Paastijd kwamen mensen van heinde en ver naar de havenstad. Zij wilden zelf de woorden van de befaamde bisschop horen of kwamen zijn preken optekenen in opdracht van anderen. Zo zijn ongeveer 600 preken van Augustinus bewaard gebleven” (flaptekst van: Aurelius Augustinus, Als licht in het hart, Ambo, Baarn, 1996, ingeleid door Martijn Schrama o.s.a.). 600 preken is veel, maar menig pasoor of predikant zal dit evenaren of overtreffen, als je maar lang genoeg doorwerkt, c.q. doorpreekt. Ik heb een aantal van zijn preken herlezen om te ontdekken dat hij werkelijk over van alles en nog wat preekte. Curieus is een preekfragment over de mannentepel. Waar dient die eigenlijk voor, vraagt hij zich af. Nergens voor natuurlijk, het is hoogstens een esthetische kwestie. Verwijder ze maar eens, zo zegt hij: dat ziet er niet uit. De kwestie is niet zonder belang want we zitten al jaren in een soort nipple gate. Onlangs zag ik weer dat vrouwen het recht opeisen om topless in Amsterdamse zwembaden te vertoeven, omdat mannen ook hun tepels niet bedekken. Augustinus kennen we van zijn grote werk De Stad Gods en zijn Belijdenissen, één groot ego-document. Hij is daarin ultramodern. We kennen Augustinus ook van one-liners als Wij zijn de tijden (woorden die DomusDela hier in Eindhoven op de gevel heeft staan), Heb lief en doe wat je wilt, Onrustig is ons hart tot het rust in U. Zingen is dubbel bidden. Hij is ook bekend van het ondeugende gebed dat hij bad als jonge man: Oh, God, geef mij kuisheid en matigheid, maar nu even nog niet.
Tot slot wijs ik op een recent boek, besproken in Trouw van woensdag16 augustus, van Hans Alderliesten met als titel: Heb lief en doe wat je wilt; Augustinus als psycholoog (Kok, Boekencentrum). Niet als theoloog dus, maar als psycholoog, de kenner van de menselijke psyche. Typerend citaat: “Augustinus is niet de man van de makkelijke antwoorden. Veeleer is hij de man van de lastige vragen. Wie bij hem aanklopt voor een goed advies ontmoet een tijdgenoot en een lotgenoot. Jouw probleem, zijn probleem.”
Ik besluit met een citaat uit Preek 369: “Jij die je verbaast over deze dag, verbaas je meer over Hem die vóór elke dag eeuwig leeft, iedere dag schept, op deze dag geboren is en bevrijdt van de last van de dag.”
Vorige week hadden we de tekst uit Deuteronomium waarin Israël wordt opgeroepen de weg van de HEER te volgen, “dan zal het u goed gaan.” Ik beweerde dat we dit eigenlijk zouden moeten geloven. U hoort de “maar” aankomen. We zouden het eigenlijk moeten geloven ... maar we doen het niet. Dit blijkt uit de tekst van Rechteren. De Israëlieten doen wat de HEER mishaagt, ze lopen achter andere goden aan, goden van de volken in hun omgeving. En dan gaat het hen niet goed. Alles wat ze ondernemen mislukt, ze worden getergd door vijanden, ze delven telkens het onderspit: een en al narigheid. Als de nood heel hoog is laat de HEER rechters optreden en die brengen Israël weer op de juiste weg. Dit duurt dan zolang de rechter leeft, maar na zijn dood gaat het weer mis.
Het verslag van de wederwaardigheden van het volk Israël komt heel geloofwaardig over. De tekst van Deuteronomium moet je geloven omdat daar het ideaal wordt gesteld, de tekst van Rechteren kun je geloven omdat daar de realiteit wordt geschetst: de helaasheid der dingen, om met Dimtri Verhulst te spreken, waar ik aan toevoegt: de helaasheid der mensen. Deze zelfbenoemde kroon op de schepping maakt er telkens een ongelooflijke puinhoop van. Maar is de mens wel de kroon, is de mens de laatste fase in de evolutie, het hoogtepunt of het eindpunt? Je leest steeds meer beschouwingen over AI, artificiële intelligentie, zelflerende computerprogramma’s die de mens voorbij zullen streven op tal van gebieden. Het is werkelijk verbluffend wat AI nu al kan en de verdere ontwikkelingen gaan razendsnel. Maar zal AI fout gedrag van mensen corrigeren of zelfs voorkomen? Zal AI alleen nog het goede doen? Daar zijn grote zorgen over, want het kan ook zijn dat AI besluit dat het mooi geweest is en een einde maakt aan alles. Het systeem loopt vast en AI blaast het systeem op – en dat is de nachtmerrie: zonder dat de mens nog “stop “ kan roepen of een correctie aanbrengen. Zal AI het goede doen of het kwade? Wat is de ziel van AI? Heeft het een ziel? Een geweten? Heeft AI God lief? Ik heb het aan de chatbot gevraagd, meer speciaal aan chatgpt 3.5. Het antwoord is dit:
Nee, ChatGPT heeft geen geweten. Het is een geavanceerd taalmodel ontwikkeld door OpenAI dat getraind is op een breed scala aan teksten om mensachtige tekst te genereren. Het mist echter het vermogen om bewustzijn, emoties, intenties of een echt begrip van de wereld te hebben, zoals een mens dat heeft.
Het ontbreken van een geweten in ChatGPT heeft enkele implicaties. Hoewel het in staat is om menselijke tekst na te bootsen en te reageren op vragen en situaties, mist het de diepere betekenis en ethische overwegingen die voortkomen uit een echt geweten. Het kan informatie verstrekken en teksten genereren op basis van patronen, maar het heeft geen eigen overtuigingen, verlangens of begrip van goed en kwaad.
Nee, ChatGPT heeft geen geloofssysteem of overtuigingen, inclusief het geloof in God. Het is een kunstmatig intelligentieprogramma dat is ontworpen om menselijke tekst te genereren op basis van patronen in de trainingsgegevens. Het heeft geen bewustzijn, emoties of subjectieve ervaringen, en daarom kan het geen geloof ontwikkelen of ergens in geloven. Het genereert antwoorden gebaseerd op informatie in de teksten waarmee het is getraind, maar deze antwoorden zijn niet gebaseerd op persoonlijke overtuigingen of geloofssystemen.
Tot slot nog een paar woorden over de evangelietekst, over die jongeman die veel bezittingen had. Zijn ambitieniveau is hoog: het eeuwig leven. Ik blijf het komisch vinden dat Jezus hem de tien geboden voorhoudt, de tien woorden, de woorden die de richtingwijzers zijn voor een gode welgevallig leven, dus in principe is dat al het eeuwig leven. Maar de geboden onderhouden doet ie al, en toch is hij niet tevreden, toch mist hij het gevoel dat juist het gewone, normale, brave, oppassende leven het eeuwig leven is. Wie kent dat gevoel niet? Jezus heeft nog wel iets spannends voor hem, een advies dat religieuzen zijn gaan herkennen als “de evangelische raden” – een verplichting is het niet: alles weggeven, je onverdeeld toewijden aan de goede zaak, Jezus volgen in al zijn radicaliteit: doe dat dan! Het is te veel gevraagd, we zien hier weer een variant van de helaasheid: de helaasheid van de jongeman met de vele bezittingen. Het is verdraaid moeilijk, Jezus ziet dat ook wel. Hij heeft er een verrassend beeld bij: het is even moeilijk als die kameel die door het oog van de naald wilde ....
Iemand die ik goed ken appte:“als we de bijbel mogen geloven.” Dat vond ik grappig gezegd en veroorzaakte bij mij dus een lach. Ik appte terug: Je mag de bijbel best geloven, dat is niet verboden. Kwam een smiley op terug. Zo communiceren we vandaag de dag, zo zijn onze manieren.
Het verhaal in Matteüs 17 gaat over Petrus, de eerste leerling van Jezus; hij wil belasting betalen, maar is platzak. Petrus, of Simon, is een visser, weten we nog, en Jezus stelt voor dat hij een vishaak uitgooit in het meer. “Pak de vis die je het eerst bovenhaalt. Als je zijn bek opent, zul je een vierdrachmenstuk vinden. Betaal daarmee voor ons beiden” (vers 27). Ha! Volgens mij mag je dat best niet geloven, zonder dat het veel afbreuk doet aan je gelovigheid.
Dat is wel anders met de tekst uit Deuteronomium 10, 12 – 22. Als je dat niet gelooft mag je je wel als niet-gelovige laten bijschrijven in het Grote Boek van Alles.
“Israël, bedenk dus dat de HEER, uw God, niets anders van u vraagt dan dat u ontzag voor Hem toont, dat u de weg volgt die Hij u wijst, dat u Hem liefhebt, Hem met hart en ziel dient en zijn geboden en wetten, die Ik u vandaag voorhoud, naleeft; dan zal het u goed gaan. De HEER, aan wie de hoogste hemel toebehoort, en de aarde met alles wat daarop leeft, heeft toch alleen voor úw voorouders liefde opgevat en u, hun nazaten, verkozen boven alle volken, en zo is het nog steeds. Besnijd daarom uw hart en wees niet langer halsstarrig. Want de HEER, uw God, is de hoogste God en Heer. Hij is de grote, de sterke, de ontzagwekkende God. Hij handelt zonder aanzien des persoons en is onomkoopbaar; Hij verschaft weduwen en wezen recht, bewijst vreemdelingen zijn liefde door hen van voedsel en kleding te voorzien. Ook u moet vreemdelingen met liefde behandelen, want u bent zelf vreemdeling geweest in Egypte. Toon ontzag voor de HEER, uw God, dien Hem, wees Hem toegedaan en zweer alleen bij zijn naam. Zing zijn lof, Hij is uw God! U hebt met eigen ogen gezien welke grootse, indrukwekkende daden Hij voor u heeft verricht: met zeventig personen trokken uw voorouders naar Egypte, maar nu heeft Hij u zo talrijk gemaakt als de sterren aan de hemel” (NBV21).
Ik heb de tekst in de NBV21 nog eens helemaal laten klinken. Hier staat alles in; was het Nieuwe Testament nog nodig? Jezus zal zeggen dat hij geen titel of jota aan deze tekst zal veranderen, maar zo hebben de religieuze leiders van zijn dagen hem niet gelezen. Ik denk dat Jezus de kring ruimer getrokken heeft. “God heeft toch alleen voor úw voorouders liefde opgevat, en u hun nazaten, verkozen boven alle volken, en zo is het nog steeds.” Welnu, met de komst van Jezus is dat laatste niet helemaal waar: zo is het niet meer. Hij heeft de belofte aan Israël universeel gemaakt: gaat en onderwijst alle volken. Volgens Paulus doet dat niets af aan de belofte van God aan zijn uitverkoren volk: die belofte is niet ingetrokken en geldt nog steeds. Wij christenen hebben Deuteronomium serieus te nemen, maar er is sinds Jezus een Tertionomium die we even serieus moeten nemen. We zien in Deuteronomium de werken van barmhartigheid opgesomd worden, de werken die ook Jezus tot het kernstuk van zijn onderricht heeft gemaakt. Paus Franciscus heeft het op zijn manier nog eens gezegd: er is één God, de Vader/Moeder van alle mensen, dat betekent dat wij allen broeders en zusters zijn: tutti fratelli. Dit is de geest van de Bijbel, ook die van het zogenaamde Oude Testament; de hele Bijbel dus die je best mag geloven. Stuur het maar door op Whatsapp aan je vrienden en vriendinnen …
Er komen dagen van verschrikking, alle stammen op aarde zullen jammeren, hemel en aarde gaan voorbij.
We lezen vandaag uit Matteüs een zogenaamde apocalyptische ondergangspassage en we vragen ons af: is dit wat er nu gebeurt, zijn wij daar getuige van? De dreiging van de eindtijd, Weltuntergang, is altijd wel in het bewustzijn van de mensen aanwezig geweest. Als Matteüs Jezus deze woorden in de mond legt, denkt hij dat het in zijn tijd zal gebeuren: “deze generatie gaat niet voorbij voordat het allemaal gebeurd is.” Elke eeuw – misschien wel elke generatie - heeft zijn eigen crisis waardoor mensen denken: nu is het zo ver. In een uithoek van het christendom zijn er sektes of individuen die precies berekenen wanneer het zal gebeuren. Telkens komt dat tijdstip en gaat het weer voorbij zonder dat de kladderadatsj plaats vindt en dan gaan die mensen opnieuw aan het rekenen. Je vraagt je af waarom ze vers 36 niet geloven, waar Jezus zegt: “Maar wanneer die dag of dat uur aanbreekt, weet niemand: de engelen in de hemel niet, de Zoon niet, maar alleen de Vader.” Het heeft dus zin om met een zekere luchthartigheid naar ondergangsprofetieën te luisteren.
Toch zit er in onze wereld een bezorgdheid die je niet met een schouderophalen kunt afdoen. Ik denk dat veel mensen zich grote zorgen maken over onze aarde, het veranderde klimaat, de globale opwarming, het vermogen van de mens om het tij te keren, zeker gezien de geringe bereidheid om echte maatregelen te nemen, om samen te werken. Daarbij teisteren oorlogen in Europa, in Afrika, in Azië, ja waar niet eigenlijk, de planeet. Alle seinen staan op rood. Aan de oppervlakte van het bewustzijn ontkennen de mensen liefst de problemen of verdringen ze hun zorgen. Overal in Europa zijn populistische partijen aan de winnende hand: kom niet aan de auto van de Duitse autorijder, aan de koe van de Nederlandse boer, aan het savoir vivre van de Fransman: heel algemeen aan het leven van de (gegoede) burger. Je krijgt de stemmen, je wint de verkiezingen, als je gaat voor de korte termijn, als je belooft dat alles bij het oude zal blijven. Exemplarisch vind ik de toeristenbewegingen naar Rhodos: terwijl aan de zuidkant van het eiland de toeristen renden voor hun leven om vanaf het strand gered te worden van de alles verwoestende branden en geëvacueerd te worden naar Nederland, stonden op Schiphol de mensen in de rijd om naar hetzelfde Rhodos te gaan, naar de noordrand waar het vuur niet gekomen was. Mensen ontkennen de problemen of verdringen ze. Vanuit de laag waar verdrongen wordt speelt de ongerustheid op door de vlucht in alcohol en partydrugs en echtscheiding.
Het geloof geeft geen houvast meer. En de hoop? Hoe is het met de hoop gesteld? Tomas Halík zegt er behartenswaardige dingen over in zijn boek: De namiddag van het christendom. Het is een goddelijke deugd. Het venster van het misschien, het venster van de hoop, moet je open laten staan. Hij zegt dat tegen gelovigen en ongelovigen. Door het nederige geloof en door het zelfkritische atheïsme kan de zelfde geest van hoop waaien. Hoor hoe zijn geloofsbelijdenis gaat: Ik belijd dat mijn geloof en mijn hoop niet ontrouw worden aan mijn liefde voor de wereld van het hier en nu, dat ze de wereld niet van haar schoonheid beroven en aan het leven niets van zijn ernst en verantwoordelijkheid ontnemen. Als het Absolute door een nederig ‘misschien’ ons leven hoop inblaast, versterkt het ons leven meer dan dat het ons leven zou verzwakken” (blz. 216 – 218).
Ook het commentaar van de NRC van 29 juli breekt een lans voor hoop. Citaat: “Hoop. Hoe verdacht en stichtelijk dat misschien ook klinkt. Niet hoop in de zin van achteroverleunen en hopen dat het dan wel goed komt. Dan verandert hoop in ‘hopium’: verdovend en verlammend. Maar hoop in de zin van continu hoopvolle ontwikkelingen vinden en versterken klinkt al beter: hoop als werkwoord, als actieve, moedige houding. ‘Actieve hoop’, zoals activist Joanna Macy het noemt. Hoop als morele opdracht om volgende generaties niet met én klimaatproblemen én wanhoop op te zadelen.”
“Ik zal mijn mond openen in gelijkenissen, Ik zal uitspreken wat verborgen was vanaf de grondvesting van de wereld.”
Het spreken van Jezus gaat blijkens de evangeliën meestal in gelijkenissen, Matteüs zegt het zelfs nog sterker: “zonder gelijkenis vertelde Hij hun niets.” Matteüs ziet daar een profetie vervuld die hij vermeldt in het citaat waarmee ik begonnen ben.
Uitspreken wat verborgen is vanaf de grondvesting van de wereld. We hebben dat zien gebeuren bij de eerste Zomergast van Theo Maassen (zondag 23 juli 2023): de theoretisch natuurkundige en astronoom Thomas Hertog (Leuven, 1975). Thomas was een leerling van Stephen Hawking (1942 – 2018) die als geen ander in de moderne sterrenkunde nagedacht heeft over “alles”, het heelal, de oerknal, de aard van de werkelijkheid waarvan we deel uitmaken. Hertog zet het werk van Hawking voort, hij probeert uit te spreken wat verborgen was. Vlamingen zijn meestal rap van tong, en deze Thomas is bepaald geen stamelaar, maar als hij zijn inzichten onder woorden brengt gaat dat toch niet met gezwinde spoed. Tastend, zoekend naar een goed beeld, zeggen wat onvoorstelbaar is. Hoewel God naar eigen zeggen “weinig rol in zijn leven speelt” vond ik zijn optreden gelijken op dat van de moderne theoloog als je hem vraagt naar God. Dat is ook een zeggen wat ondenkbaar is en onvoorstelbaar is, dat is ook een stamelen … tenminste als hij voorbij de dogmatische formules is. Ik denk aan Erik Borgman die theologie “een onmogelijke mogelijkheid” noemt. Voilà.
Ik probeer drie fases van de natuurwetenschap te beschrijven, opgepikt uit dat Zomergast-gesprek. De klassieke natuurkunde eerst, daar mag je de naam van Isaac Newton (1643 – 1727) aan verbinden; naast natuurkundige was hij ook theoloog. Zijn natuurkundige inzichten gelden nog altijd voor onze alledaagse waarnemingen; je kunt er nog steeds goed bruggen mee bouwen. Hij nam ruimte en tijd aan als de vanzelfsprekende achtergrond van al het gebeuren. Met Albert Einstein (1879 – 1955) vervolgens verliest de natuurkunde de klassieke naïviteit. Ruimte en tijd worden eigenschappen van de werkelijkheid, ze worden relatief, ze krommen en ze krimpen of dijen uit, ze zijn onderhevig aan de evolutie van het heelal. Hier hebben we de alledaagse waarnemingen verlaten en gaat het over onvoorstelbaar grote afstanden en tijdseenheden. Einstein voorspelde het fenomeen van de zwarte gaten: geïmplodeerde sterren waaruit geen licht meer kan ontsnappen, waar ruimte en tijd geen eigenschappen meer zijn, en waar de bekende natuurwetten niet opgaan. Einstein vreesde die voorspelde zwarte gaten, omdat daar het verstand op nul komt te staan. Voor zowel Newton als Einstein gold – volgens Thomas Hertog – dat ze de werkelijkheid als het ware van buiten af beschouwden, alsof ze er van buiten af met een goddelijke blik naar konden kijken. Tussenvraagje van Theo: hoe zag Einstein God? Antwoord van Thomas: zoals Spinoza, d.w.z. Deus sive Natura, God en Natuur vallen samen. In de huidige, derde fase van de natuurwetenschap, vertegenwoordigd door de latere Stephen Hawking en dus ook door zijn leerling Thomas Hertog, groeit het besef dat er voor de mens geen archimedisch punt is van waaruit hij objectief naar het heelal kan kijken. De mens is onderdeel van alles, hij kan er alleen van binnenuit naar kijken. En dan is het ook nog eens zo – dat heeft de kwantumtheorie geleerd, de theorie van het allerkleinste – dat de waarnemer invloed heeft op datgene wat waargenomen wordt. Ik had het vorige week over de bijbel als een lachspiegel. Welnu: het beeld is niet ongeschikt: we leven in een soort spiegelpaleis, met duizenden spiegels en al naar gelang je positie daarbinnen zie je andere dingen of zie je de dingen anders. De moderne natuurwetenschap probeert het maximaal grote te verbinden met het maximaal kleine. Een van de inzichten die Thomas ten beste gaf is dat de kosmos biofiel is: het zit precies zo in elkaar dat er leven mogelijk werd, dat er uiteindelijk menselijk leven mogelijk werd. Als de oerknal eerder of later had plaatsgehad was de werkelijkheid anders geweest en was het onwaarschijnlijk geweest dat er leven was ontstaan. Als je blij bent met het leven mag je wel dankbaar zijn dat het zo gegaan is en niet anders. Maar wat of wie mag je dankbaar zijn??? Dat blijft de grote natuurwetenschappelijke én theologische vraag.
We vieren vandaag de feestdag van Ignatius van Loyola (1491 – 1556), de stichter van de jezuïeten. Deze orde heeft gemiddeld genomen waarschijnlijk de knapste koppen van alle religieuzen, de meesten hebben een doctorstitel. Pierre Teilhard de Chardin (1881 – 1955) was een jezuïet, hij was de man die dacht in grote evolutionaire bogen. Hij was ook gelovig: Christus de Alpha en de Omega. Hij hoort beslist thuis in de derde, meest actuele fase van het denken over de werkelijkheid van het heelal. Maar ik verwijs naar een andere priester, die ter sprake kwam in Zomergasten, namelijk George Lemaître (1894 – 1966), een Belgisch priester, astronoom, kosmoloog, wiskundige en natuurkundige. Hij is geen jezuïet, geen lid van het gezelschap van Jezus, maar een priester van het bisdom én lid van de Vrienden van Jezus, het scheelt niet veel. Hij ging naar een middelbare school van de jezuïeten. Hij wordt de vader van de Big Bang-theorie genoemd, het ontstaan van alles uit een oeratoom, de oerknal. Lemaître stond aan het begin van een hypothese die Hertog samen met Hawking ontwikkelde: dat met de oerknal de natuurwetten zelf ontstaan zijn. Die natuurwetten zouden dan geen absolute waarheid meer zijn, maar de uitkomst van een darwiniaans proces: een soort evolutie op het niveau van de natuurwetten zelf (met dank aan Eva Peek, in Zap NRC 25 juli). We zagen een fragment uit een interview met George Lemaître uit 1966 pas onlangs opgediept uit het analoge stof en digitaal tot leven gewekt. Een gemoedelijke dorpspastoor, zo op het oog. Volgens hem is God niet opgesloten in de natuurwetten, hij staat daarbuiten; Hij heeft weinig met de oerknal te maken. God speelt met de sterren, lachte hij. De natuurwetenschap én de theologie hebben ieder op hun eigen wijze met het mysterie te maken, daarom kunnen ze goed naast en met elkaar leven, ze zijn geen concurrenten, ze bijten elkaar niet.
Zo gebeurt nog steeds wat Jezus zegt: “Ik zal mijn mond openen in gelijkenissen, Ik zal uitspreken wat verborgen was vanaf de grondvesting van de wereld.” Wat verborgen is kan alleen in gelijkenissen worden uitgesproken, de waarheid is voor ons niet beschikbaar. Volgens Thomas Hertog blijven we zoeken naar het kosmisch verhaal, en dat verhaal komt alleen tot stand uit de ontmoeting. De natuurwetenschap, de theologie, de filosofie, de kunst, ja zelfs het theater waarvan Theo Maassen een vertegenwoordiger is, zijn allemaal wegen, de vele wegen waar bisschop Jan Bluyssen (1926 – 2013) het over had ….
“Een slechte en overspelige generatie verlangt een teken, en geen ander teken zal hun gegeven worden dan het teken van de profeet Jona.” Het zijn voor ons vertrouwde woorden, het is de vraag of wij ze nog wel horen, laat staan ze op onszelf betrekken.
Alle goede dingen in drieën: voor de derde (en laatste) maal lees ik dit vers ook uit de Bijbel in Gewone Taal, u weet wel, de Bijbel die mijn kleindochter Renske cadeau kreeg. Komt ie: “Maar Jezus zei tegen hen: ‘Jullie zijn slechte mensen, die God ontrouw zijn. Jullie vragen om een teken. Maar het enige teken dat jullie krijgen, is het voorbeeld van de profeet Jona.’” Gewone taal ja, helemaal niet slecht en ik denk dat het de bedoeling van de ongewone taal wel te pakken heeft. Een slechte en overspelige generatie is nu: jullie zijn slechte mensen, daar is geen woord Grieks bij. Oké, oké, slechte mensen dus, al zijn we tegenwoordig liever van de positieve reinforcement; kinderen worden vandaag de dag vooral gestimuleerd door ze te prijzen. Dat “overspelig” is wegvertaald door “ontrouw aan God” en dat zal ook wel de bedoeling zijn van de tekst. Het gaat niet over buitenechtelijke slippertjes maar over het gegeven dat je hart niet bij God is maar bij afgoden.
Weet u nog wel: Jezus riep op hém meer lief te hebben dan vader en moeder, broers en zussen. Ik beloofde diep na te denken hoe Renske dat moet klaarspelen, maar ik ben er nog niet helemaal uit. Er is het grote gebod om God lief te hebben, en de naaste als jezelf. Jezus zegt zelf dat deze geboden aan elkaar gelijk zijn. De naasten van een kind zijn ongetwijfeld vader en moeder, broers en zussen. Dan hebben we Edward Schillebeeckx zaliger gedachtenis die theologiseerde dat God en mens geen concurrenten zijn. Misschien was Jezus toen hij dat zei in de overdrive, overdreef hij en wilde hij zijn toehoorders choqueren. Hij heeft in ieder geval bereikt dat we er nog steeds over nadenken. Maar misschien zoek ik het te ver en zegt Jezus alleen tegen zijn leerlingen dat ze hem meer moeten liefhebben dan vader en moeder etc. en zegt hij dat niet tegen Renske of tegen ons. Zijn leerlingen hadden vader en moeder, vrouw en kind al verlaten toen ze hem gingen volgen. Dat heeft ongetwijfeld tot ruzie geleid in die families. In de familie van Jezus zelf, lezen we ergens, lag het optreden van Jezus-lief lastig: zijn moeder en broers trokken eropuit om hem naar huis te halen; ze vroegen zich af of hij niet opgenomen moest worden in een psychiatrische inrichting …
Nu nog een woord over het teken van de profeet. Teken is een gewoon woord, in alle vertalingen, maar er is een goede kans dat Renske dat woord toch verkeerd opvat. Zij en haar oudere broer Marijn struinen veel in de natuur, het zijn echte buitenkinderen, en regelmatig zitten ze onder de teken. Ze moeten altijd nagezien worden en bevrijd worden van die beestjes die niet ongevaarlijk zijn, vooral als ze de dragers zijn van de borrelia bacterie die de ziekte van Lyme veroorzaakt. De ziekte van Lyme veroorzaakt chronische vermoeidheid, griepachtige verschijnselen en pijn in spieren, pezen en gewrichten waar je niet van af komt. Volgens mij kun je dan nog beter drie dagen in de buik van een grote vis zitten. Toen Jona uitgespuwd werd was hij tenminste van die zeldzame kwaal af.
Nu naar Exodus. Wat is dat voor een verhaal? Is het een farce, een klucht, een tragikomedie? Is het een staaltje van de bekende joodse humor? Volgens mij kun je zo naar dit verhaal kijken, het is een soort lachspiegel waarin alles vervormd wordt: dik is dun, dun is dik. Op maandag 17 juli vond de farao nog dat er te veel afstammelingen van de zonen van Israël in Egypte waren; alle pasgeboren jongetjes moest in de Nijl gegooid worden. Ik vergeleek dat toen met de vluchtelingencrisis in Europa. We kennen het verhaal van Mozes, zo’n jongetje dat in de Nijl gegooid werd, maar door de dochter van farao als troetelkind werd opgevist. Het kan raar lopen. Maar op een gegeven moment krijgt Mozes de roeping om zijn volk uit Egypte weg te leiden, maar dan wil de farao weer niet. Er zijn twaalf plagen voor nodig vooraleer hij het volk van Israël laat gaan. Goed dan, ga maar, ellendelingen. Ik zie hier echt geen parallel met de hedendaagse migratie. En daar gaat dat volk uit Egypte weg, de woestijn in, de vrijheid tegemoet, en tevens de ongewisse toekomst in als het uitverkoren volk van God. Maar dan is er wéér een absurde wending, de lachspiegel kantelt; de farao verandert van gedachten en gaat het volk achterna met al zijn paarden en strijdwagens: hij wil het volk terug hebben. Hij heeft natuurlijk ontdekt dat de Egyptenaren niet bereid zijn om het vuile werk te doen, om in de kassen te werken, of de grote tekorten in de zorg op te vullen. Dat deden de afstammelingen van Israël. Hier zien we wel een parallel met de hedendaagse situatie. We hebben arbeidsmigranten in het oud wordende Europa hard nodig. Als je ze allemaal de woestijn in stuurt stort de economie ineen. Het faraonische project is een spectaculaire mislukking, het is een van de bekendste verhalen uit de bijbel: de Rietzee die zich splijt, het volk van Israël dat droogvoets er doorheen trekt, maar de legers van de farao die door het water verzwolgen worden. Hoe krijgen ze dat voor mekaar? Verkeerde vraag. Het goede antwoord staat in vers 14: “De HEER zal voor u strijden; zelf hoeft u geen vinger uit te steken.” Wat is de bijbel toch een mooi boek, Renske!
Vorige week vertelde ik hoe ik de Bijbel in Gewone Taal had aangeprezen bij mijn kleindochter; het was een cadeau van het protestants-christelijk schoolbestuur, als gids op de levensweg van de pupillen na de basisschool. De tekst van vandaag brengt me in de grootste verlegenheid. Want stel je voor dat ze nieuwsgierig gemaakt door opa het cellofaantje van de bijbel af haalt, op een willekeurige plaats openslaat en dan bij toeval terecht komt bij Matteüs 10, 34. Dan leest ze: “Denk niet dat Ik op aarde vrede ben komen brengen. Ik ben geen vrede komen brengen, maar een zwaard.” Dat is de Willibrordvertaling. NBV21 vertaalt: “Denk niet dat Ik gekomen ben om op aarde vrede te brengen. Ik ben niet gekomen om vrede te brengen maar het zwaard.” U hoort geen verschil? Dat is er wel: Willibrord zegt: een zwaard, en NBV21 het zwaard. Dat laatste lijkt nog een beetje erger. Maar wacht: deze vertaling krijgt mijn kleindochter niet onder ogen: hoe vertaalt de Bijbel in Gewone Taal dit vers? Komt ie: “Denk niet dat ik vrede kom brengen op aarde. Nee, ik breng geen vrede, maar vijandschap.” Het zwaard is in gewone taal dus vijandschap geworden, maar voor het “begrijpend lezen” maakt dat de zaken er niet beter op. En het is ook een onjuiste vertaling. In het Grieks staat er machairan, in het Latijn gladium, dat is zwaard, geen vijandschap. Het vervolg van de passage zegt in Gewone Taal dat Jezus vijandschap in de familie brengt en ruzie. Ik geef de vervolgtekst: “Want de mensen die bij mij horen, zullen door hun eigen familie behandeld worden als vijanden. Zo komt er ruzie tussen vaders en zonen, tussen moeders en dochters, en tussen schoonmoeders en schoondochters. Als je meer van je vader of moeder houdt dan van mij, dan kun je niet bij mij horen.” O o o! Ik hoop vurig dat Renske deze tekst niet onder ogen krijgt, want ze houdt heel veel van haar vader en moeder, van haar broer Marijn en haar zusje Annika. Hoe moet ze nu in godsnaam meer van Jezus houden? Ik hoop ook dat haar moeder haar niet doorverwijst naar opa: laat hij dat maar uitleggen. Het zou goed kunnen dat mijn kleindochter zich dan haar schooljuf herinnert met het advies: zet maar op Marktplaats, dit wil je toch niet lezen.
Is deze tekst uit te leggen? Ja, natuurlijk alles is uit te leggen; ik herinner me dat ik ergens een min of meer acceptabele uitleg gelezen heb, maar ik ben vergeten hoe die ging. Zo overtuigend was die kennelijk niet dat ze stand hield tegen de enormiteit van de tekst zelf. Intussen zal ik iets zeggen over de tekst uit Exodus, misschien dat die uitleg mij dan alsnog te binnen schiet.
Het fragment uit Exodus doet me denken aan de asielcrisis in Nederland. De asielzoekers in Egypte, d.w.z. de zonen van Israël, voorafgegaan door Jozef, waren erg talrijk geworden en de Egyptenaren zien het niet zitten dat zij nog talrijker worden. Daarom gaan ze hun het leven zuur maken, precies het zelfde als het vreemdelingenbeleid in Nederland. Die maatregelen culmineren in het bevel van de farao dat iedere pasgeboren jongen in de Nijl gegooid moet worden; de meisjes mogen in leven blijven. Nou, zo erg is het in Nederland niet, maar als je het uitbreidt tot Europa worden er volwassen mannen en vrouwen, jongens én meisjes, in de Middellandse zee geworpen waar ze meestal verdrinken. Politiek is Nederland en de EU zeer verdeeld over hoe met het gegeven van vluchtelingen om te gaan. Je hebt rechts en extreem rechts dat vindt dat koste wat kost de vluchtelingen buiten de deur gehouden moeten worden. Je hebt links en het verstandige midden dat vindt dat we onze waarden en onze humaniteit niet mogen laten sneuvelen. Europa is immers een waardengemeenschap en als we de humane waarden opgeven waarmee zouden we ons dan nog kunnen onderscheiden van de brutale, dictatoriale regimes voor wie mensenlevens niet tellen? Waarin zou Europa nog verschillen van de farao die in het boek Exodus beschreven wordt? Als je landelijke of Europese politiek terugbrengt naar het niveau van de huiskamer kun je je voorstellen dat men het onderling niet eens is, dat er binnen het gezin uiteenlopende opvattingen bestaan van hardvochtig tot zachtaardig. Dat kan leiden tot vijandschap.
Maar hoe zo zwaard? Intussen kan ik me die plausibele verklaring niet herinneren, dus moet ik zelf wat bedenken. Bij zwaard denk ik aan Martinus van Tours. Met zijn zwaard kliefde hij zijn ruime mantel doormidden en gaf de ene helft aan een bedelaar en de andere helft hield hij voor zich zelf. Maar hoe heeft God de wereld geschapen? Dat heeft Hij misschien ook wel met een zwaard gedaan. Wat opvalt aan het begin van Genesis is dat God schept door te scheiden. Hij scheidde het licht van de duisternis. Hij scheidde de wateren, het water onder het gewelf van het water erboven. Het gewelf wordt de hemel en daaronder de aarde en de zee. Het zwaard is dus een scheppingsinstrument waarmee gescheiden wordt en onderscheiden. Ik denk dat Jezus zijn zogenaamde zwaard zo ook in ons midden “ploft” (“balein” zegt het Grieks, dat is inderdaad werpen, gooien, waar ook het woord diabolos/duivel mee samenhangt, dat is de verdeler, de spelbederver). Jezus wil geen vredige oersoep, maar wil evenals de Schepper God scheiden en onderscheiden. Een mens moet zijn verstand en zijn hart gebruiken als een zwaard, onderscheid maken tussen goed en kwaad, de juiste keuzes maken voor of tegen. We zeiden hierboven al: willen we ons onderscheiden als een waardengemeenschap of gaan we voor de chaos, voor het recht van de sterkste? Dat is naast een politieke óók een persoonlijke keuze die je in conflict kan brengen met je eigen familie.
Maar verder kent Jezus natuurlijk ook het gebod om vader en moeder lief te hebben. Hij is heel erg voor vrede, voor vergiffenis om als de vrede verstoord is het weer goed te maken. Dit is wat ik kan bedenken voor dat zwaard. Als u er iets in ziet hoor ik het graag, zo niet ook. Zit ik alleen nog met de opdracht van Jezus om hem meer lief te hebben dan je eigen ouders, broers en zussen. Wat kan Renske in godsnaam daar nu mee? Daar moet ik nog heel diep over nadenken ….
Twee mooie verhalen vandaag. Uit Genesis het verhaal van een bezorgde Jakob die slecht slaapt aan de vooravond van een spannende gebeurtenis, het ligt als een steen op zijn maag – zijn hoofdkussen is een steen, dat slaapt ook al niet zo best, lijkt me – maar hij droomt wel een van de mooiste dromen uit de Tenach. Hij ziet een ladder en over die ladder dalen Gods engelen af uit de hoge hemel neer en stijgen er weer naar op. Je zou denken dat engelen geen ladder nodig hebben: zijn dat geen wezens met vleugels? Maar in een droom gebeuren de gekste dingen, dat weten alle dromers. Het schijnt dat iedere mens droomt, iedere nacht. Dat heen en weer gaan van de engelen loopt uit op de verschijning van de HEER zelf die Jakob de beloftes doet die aan elke aartsvader gedaan worden: nageslacht, land om te wonen, zegen en bescherming, een toekomst. Als Jakob wakker wordt herinnert hij zich zijn droom en hij roept uit: “Waarlijk, de HEER is op deze plaats. Dit kan niet anders zijn dan het huis van God en de poort van de hemel.” De steen waar hij met zijn hoofd op gelegen heeft zet hij rechtop, giet er olie over heen en maakt die tot een gewijde steen; de plaats noemt hij Betel (huis van God). Zo eenvoudig kan het zijn met godsdienst: je ontwaakt uit een mooie droom, je bent dankbaar jegens God, je doet wat met een steen, en klaar is Kees. Jakob in dit geval.
Uit het verhaal van Matteüs treedt ons een man tegemoet wiens dochter zo juist gestorven is, tenminste dat denkt hij. Hij komt naar Jezus met een fantastisch verzoek: kom haar de hand opleggen dan zal ze leven. Vorige week dachten we een beetje na over Tomas, de ongelovige Tomas, de man van het tactiele geloven. Nu staan we even stil bij deze naamloze man die een uitzinnig geloof ten beste geeft. Hoe kan hij nu geloven dat de handoplegging van een rondtrekkende rabbi zijn dochter tot leven zal brengen? Jezus gaat mee naar zijn huis en hoewel alles en iedereen laat zien dat het meisje inderdaad gestorven is, zegt Jezus dat het meisje niet gestorven is maar slaapt. Het moet wel een diepe slaap geweest zijn, want ze is niet wakker geworden van de fluitspelers en het misbaar dat de menigte om haar heen aan het maken is. Het is een slaap zo diep als de dood. Maar net als Jakob in Genesis is ze wellicht aan het dromen. Misschien ziet ze in haar droom engelen neerdalen en opstijgen en droomt ze dat God haar bij de hand neemt en dat ze kan leven. Als ze wakker wordt blijkt dat Jezus haar bij de hand neemt en staat ze op en leeft …
De bijbel is een mooi boek, een mooie bibliotheek in feite. Bij toeval was ik bij de laatste schooldag van kleindochter Renske die op de protestants-christelijke school ‘t Zonnestraaltje haar basisonderwijs heeft genoten. Ze ging naar huis met een prachtig rapport én een cadeau van het schoolbestuur. Toen we thuis waren vertelde ze dat ze een kinderbijbel gekregen had, en ik was benieuwd: laat eens zien! Ze haalde het boek nog strak verpakt in cellofaan te voorschijn en ik zag dat het geen kinderbijbel was, maar De Bijbel in Gewone Taal (2014). Ik hemelde het geschenk op, zei dat het een kostbaar geschenk was en dat mijn collega Marleen deze vertaling gebruikt bij bijzondere vieringen. Daar stond ze wel van te kijken. Haar schooljuf had gezegd: zet maar op Marktplaats, daar ga je toch niet in lezen. De leerkrachten, zo vertelde mijn dochter, zeggen al jaren tegen hun bestuur: kom eens met wat anders! Maar het schoolbestuur antwoordt telkens: we zijn nu eenmaal een christelijke school, dus …
Is de bijbel een geschikt cadeau om als opgroeiend mens anno 2023 het leven in te gaan? Kun je er wat mee? De hamvraag hier is: sláát de bijbel ergens op? Als we ons antwoord toespitsen op de twee verhalen die we vandaag lezen uit twee verschillende boeken uit die “bibliotheek”, wordt de vraag: wat vinden we van dromen? Zijn dromen bedrog, of zijn dromen een boodschap van God? Waar komen ze vandaag als je niet enkel genoegen neemt met een neurologische verklaring? De neurologie weet veel maar niet alles. In ieder geval is het effect op Jakob dat hij de spannende gebeurtenis vol vertrouwen tegemoet kan treden, hij voelt zich gedragen door de belofte die door heel de bijbel trekt, de belofte dat hij zal leven. Het jonge meisje wordt wakker uit haar diepe slaap en treedt het leven tegemoet, want ze voelt zich bij de hand genomen …
Een jongen en een meisje, en zo gaat het verder …
Tomas, de ongelovige Tomas. Ondanks die ongelovigheid is hij heilig verklaard. Hij is daarom de man die model kan staan in de namiddag van het christendom. Ongelovige christenen van vandaag kunnen zich herkennen in Tomas, al zullen ze niet per se heiligheid ambiëren. Voorbij lijkt het geloof als het aannemen van waarheden op gezag van de paus of de pastoor. Hij/zij maakt zelf wel uit wat ie gelooft. Hij/zij wil het zien, voelen, er de vinger, ja de hele hand op kunnen leggen, dan komt hij/zij in de buurt van geloven.
Ik las geboeid het interview met Christa Anbeek (62) in Trouw van zaterdag 24 juni. Overmorgen 5 juli spreekt ze aan de Radboud Universiteit haar oratie uit als hoogleraar voor de Internationale Graalbeweging. Ze vertelt over zichzelf hoe ze tijdens haar studie heeft zitten huilen boven haar theologische boeken. En nu heeft ze bijna al die boeken theologie bij het oud papier gezet. Zo, dat is een opruiming! Ze zegt dat ze niets meer kan met de abstracte theologische taal. God in de hemel? Die zit daar goed, laat maar lekker zitten. Wat is voor háár theologie? Namen en gezichten, plekken, werkwoorden. Nadenken hoe we ons naar bloei kunnen bewegen. Haar vertrekpunt is “de lekke mens”, de mens die lek is; ze schrijft over alle lichaamssappen, van snot tot sperma, van pis tot poep. Tomas uit het evangelie van Johannes zou dit begrijpen. Jezus begrijpt Tomas trouwens ook: hij zegt immers: “Leg je vingers hier en kijk naar mijn handen, en leg je hand in mijn zij. Wees niet langer ongelovig, maar gelovig.” Jezus erkent dus een tactiele vorm van geloven, geloven vanuit persoonlijke ervaring. Volgens Efesiërs kun je van daaruit het geloof opbouwen: “Van uit hem groeit het hele gebouw, steen voor steen, tot een tempel die gewijd is aan de Heer, tot een plaats waar God woont door zijn Geest.”
Maar wat is nu de Graalbeweging. Ik hoorde voor het eerst van de Graalbeweging van mijn schoonmoeder die er lid van was als jonge vrouw, voor haar huwelijk. Maar ik heb de website nodig voor nadere informatie.
In 1921 kwam een groepje jonge katholieke vrouwen bij elkaar om zich in te zetten voor de bekering van de wereld. Belangrijk hierbij was dat zij dit als leek wilden doen. Initiatiefnemer was pater Jacques van Ginneken s.j., die de groep 'Vrouwe van Nazareth' noemde. Ze werkten vooral in sociaal-culturele activiteiten met vrouwen en meisjes. Zij stonden midden in de wereld en sloegen nieuwe wegen in om de katholieke traditie een duidelijker gezicht te geven. Eind jaren twintig begonnen zij, op uitdrukkelijk verzoek van de bisschop van Haarlem de katholieke vrouwelijke jeugdbeweging 'de Graal'. Deze werd tijdens de Tweede Wereldoorlog door de nazi's verboden. In Nederland werd de jeugdbeweging na de oorlog niet heropgericht, maar vonden de graalleden taken binnen de verpleging, gezinszorg, maatschappelijk werk en het onderwijs. Vanaf het midden van de jaren tachtig van de vorige eeuw trok het vormingshuis de Tiltenberg jonge mensen aan. Kernwoorden uit die tijd zijn: feministische theologie, vrouw en geloof, vrouwenvieringen, inspiratie vanuit oosterse meditatievormen, zen, boeddhisme en christendom, ecologisch bewustzijn. In de jaren negentig vond er een diepgaande herbezinning plaats in de hele Nederlandse Graal. Het onderhoud en het draaiende houden van de Tiltenberg werd als zwaar ervaren. Dit leidde uiteindelijk tot het besluit om naar een kleiner onderdak uit te zien. Na de verkoop werd in de zomer van 2005 een nieuw pand gekocht op de Nieuwegracht te Utrecht. Een Graalhuis midden in de stad waar allerlei activiteiten worden georganiseerd. De Graal is veranderd, maar de vrouwenkracht, die in een kleine gemeenschap haar sterkte vindt, is nog steeds springlevend en wordt aan nieuwe vrouwen doorgegeven.
Goed tot zo ver over de graalbeweging. Namens deze beweging krijgt Christa Anbeek een leerstoel aan de Radboud Universiteit. Tot slot: wat is een graal? Een graal is een magisch voorwerp, een verborgen of verloren gegaan heilig voorwerp. De beker die Jezus gebruikte bij het Laatste Avondmaal wordt wel gezien als een graal, een heilige graal …
Op maandag 19 juni opende de NRC met een tedere foto op een smartphone. Te zien zijn de 34-jarige Kassem en de 21-jarige Israa die elkaar elkaar omarmen, ze zijn echtelieden, pas getrouwd. Israa was op weg naar haar man op het schip dat verging voor de Griekse kust waarbij honderden opvarenden om het leven kwamen. Haar laatste boodschap aan Kassem is hartverscheurend: “Vergeef me als er iets gebeurt.” Honderden mensen trokken weg uit hun land en kwamen om. Waar doet dit wegtrekken me aan denken?
Aan de tekst uit Genesis 12, 1 – 9. “De HEER zei tegen Abram: ‘Trek weg uit uw land, uw stam en ouderlijk huis, naar het land dat Ik u zal wijzen.’” Niet voor het eerst beseffen we dat het begin van de heilsgeschiedenis begint met een opdracht, met een woord van God. Wegtrekken uit je land, je stam, je ouderlijk huis. Alle zekerheden achter je laten en een onbekende toekomst tegemoet gaan vol gevaar, onveiligheid, vijandschap. Wij kunnen ons Abram haast niet voorstellen, behalve als we ons proberen te verplaatsen in de hedendaagse vluchtelingen en asielzoekers. Abram, later omgedoopt tot Abraham, wordt de vader van de gelovigen genoemd, de vader van de drie monotheïstische religies jodendom, christendom en islam. Maar is die noeming nog van betekenis in het werkelijke leven, dus buiten de vrome literatuur? Wie ziet er in de vluchteling of de asielzoeker nog een hedendaagse Abram? De vluchteling vormt voor de Nederlandse en de Europese politiek een probleem, we werpen dodelijke grenzen op met grenswacht Frontex inclusief pushbacks op zee. We weten dat duizenden Abrams daardoor verdrinken, we kijken er niet meer van op, we zijn afgestompt. In feite geloven we niet meer.
De tekst uit Genesis 12 is huiveringwekkend en fascinerend. Trek weg, zegt de HEER. Trek naar het land dat Ik u zal wijzen. God belooft zijn zegen, en Hij zegt dat de gezegende vluchteling op zijn beurt weer een zegen zal zijn voor anderen. “Maar degene die u verwenst zal Ik vervloeken.” We horen dit niet graag; zegen is prima, maar vervloeking past niet meer in ons lieve Godsbeeld. Toch, als we die woorden nemen voor wat ze zijn en lezen wat er staat – en even aangenomen dat we de overeenkomst zien tussen de vluchteling en Abram – dan moeten we toch onder ogen zien dat onze hedendaagse houding ten opzichte van de vluchteling ons de vervloeking van God oplevert. Hoe dealen we daarmee? Door maar niet meer te geloven.
Het commentaar van de NRC heeft een vraag: “Hoe huiveringwekkend moeten de rampen worden voordat de EU stopt met het zichzelf stoten aan dezelfde steen”? En: “Je kunt zeggen: migranten hebben een eigen verantwoordelijkheid, besluiten zelf om op een krakkemikkige boot de niet ongevaarlijke overtocht te wagen. Je kunt ook zeggen: toekijken hoe mensen met hun leven betalen voor slechte beslissingen, ingegeven door wanhoop of hoop op een beter leven, is een concept dat niet bij de Europese Unie past, en waar niemand ooit gewend aan zou mogen raken.”
Ik zag op Vaderdag twee toneelstukken uitgevoerd door leerlingen van Factorium. In het eerste stuk speelt mijn kleinzoon de rol van God; de poging is om een Übermensch te creëren wat natuurlijk faliekant mislukt. In het tweede stuk komt het spel niet op gang, omdat na de eerste woorden van toneelspeler A toneelspeler B hem het recht ontzegt de eerste woorden te spreken. Er was geen democratisch overleg geweest. Het hele toneelstuk gaat over het gegeven dat het toneelstuk niet op gang komt. Hier ontbrak juist een speler die God is, zou ik denken. Inderdaad in Genesis komt alles op gang door een woord van God. Door een woord van God trekt Abram weg uit zijn land. In het begin schiep God de hemel en de aarde, de beroemde eerste woorden van de bijbel. In vers 3 spreekt God voor het eerst (en als eerste): Er moet licht zijn. Niemand die Hem die woorden betwist of daarover in discussie treedt. Het is zoals het lied gaat: God heeft het eerste woord, Hij heeft in den beginne het licht doen overwinnen, Hij spreekt nog altijd voort. God heeft het eerste woord. Voor wij ter wereld kwamen, riep Hij ons reeds bij name, zijn roep wordt nog gehoord. God heeft het laatste woord. Wat Hij van oudsher zeide, wordt aan het eind der tijden, in heel zijn rijk gehoord. God staat aan het begin en Hij komt aan het einde. Zijn woord is van het zijnde oorsprong en doel en zin.
Vorige week maandag kwamen de zaligsprekingen voorbij, vandaag gaat Matteüs in dezelfde geest verder. Nog even terug naar die aanbevolen geestesgesteldheid van de mens die nederig is, zachtmoedig, barmhartig, zuiver van hart en vredestichtend. Als je in zo’n gesteldheid kunt leven, dan zal je ook niet zo’n grote moeite hebben met de oproep om af te zien van het oude (bijbelse) rechtvaardigheidsprincipe: oog om oog, tand om tand. Om af te zien van wraak en van een rechtsgang als iemand je kwaad heeft berokkend. En ook Paulus in zijn tweede brief aan de Korintiërs, die zich presenteert als dienaar van God en het daarbij behorende gedrag beschrijft, heeft een mooi lijstje voor ons; hij verduurt standvastig moeilijkheden als daar zijn: nood, ellende, slagen, gevangenschap, oproer, zwaar werk, slaapgebrek, te weinig eten, smaad en laster. Nietzsche zal de staf breken over de geestesgesteldheid van Matteüs en Paulus en uitroepen: wat een slapjanussen, wat een slavenmentaliteit, wat een verachtelijke, kruiperige, lafhartige mensen zijn christenen. Ze leven niet. De filosofen die schatplichtig zijn aan Nietzsche zullen hem gelijk geven. Maar ook het alledaagse ethos weet dat je moet opkomen voor je zelf, je de kaas niet van het brood moet laten eten, dat je moet vechten voor je plaats onder de zon.
Dat vechten doet ons denken aan de Oekraïners die sinds 24 februari 2022 zich verdedigen tegen de Russen, ja nu terug moeten vechten om het bezette land te heroveren. Hadden zij over zich heen moeten laten lopen? Zo brutaal geslagen! Hadden zij de andere wang moeten toekeren? De talloze oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid die gepleegd zijn: moet straks afgezien worden van een rechtsgang waarin de misdaden worden aangeklaagd en de daders berecht? Fred van Iersel (Geldrop, 1954), emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg, voormalig hoofdaalmoezenier bij het ministerie van Justitie, voormalig algemeen secretaris van Pax Christi, heeft in zijn leven veel nagedacht over de ethiek van oorlog en vrede. Uit recente interviews vernemen we dat hij terminaal ziek is; tijdens zijn laatste dagen denkt hij intensief na over wat er in Oekraïne en Rusland gebeurt en de houding van paus Franciscus in dezen. Die is dubieus. Hij heeft de inval niet veroordeeld, hij spreekt zich niet uit, kiest geen partij. Men begrijpt dat hij niet verstrikt wilde raken in een godsdienstoorlog toen zijn collega Kirill, de patriarch van Moskou, unverfroren achter Poetin ging staan, de wapens ging zegenen en verkondigde dat de gesneuvelde soldaten regelrecht naar de hemel zouden gaan. Dat ze meisjes en vrouwen verkracht hadden, kinderen doodgeschoten, ziekenhuizen, scholen, kinderkresjes, woontorens, een grote stuwdam vernietigd hadden, maakt voor Kirill niet uit: alles zou vergeven zijn en de hemel was hun loon. Ik denk dat het zwijgen van paus Franciscus, naast diplomatiek ook een verbijsterd zwijgen is. Dit is het totale failliet van de Russische orthodoxie, als het al niet het failliet is van christendom tout court. Maar Fred van Iersel denkt in zijn laatste dagen na over het concept “rechtvaardige oorlog” en heeft als paus-fluisteraar geprobeerd het oor te vinden van Franciscus. We zullen zien of hij het zwijgen van de paus kan doorbreken en dat de paus de Oekraïners nog eens kan bemoedigen in hun gerechtvaardigde strijd.
Het Nieuwe Testament heeft niet alleen de ethiek van de andere wang. In de lezing uit 2Korintiërs horen we ook over de kracht van God. En dan zegt Paulus: “Wij vallen aan en verdedigen ons met de wapens van de gerechtigheid.” Paulus was allerminst een slapjanus. Hij kwam op voor zich zelf als Romeins burger, maar verder duldde en verdroeg hij alles als het om zijn eigen persoonlijk welzijn ging. Maar voor de goede zaak was hij zeer strijdvaardig, met de wapens van de gerechtigheid. …
Vandaag komen de “zaligsprekingen” weer voorbij, zo noemen we traditioneel de tekst van Matteüs 5, 1 – 12. NBV21 gebruikt het woord zalig niet meer, maar gewaagt van gelukkig. Dat is niet zo maar nieuwerwets, want de Willibrordvertaling van 1999 doet het ook al. We zijn – gemeten aan die vertalingen – dus al bijna 25 jaar gelukkig. U hoort de ironie. Waarom is die ironie nodig? Waarom accepteer ik niet gewoon een hedendaagse vertaling, een hedendaags woord? Dat heeft te maken met de andere lading die het woord zalig heeft in vergelijking met gelukkig. Een diepere lading, serieuzer, geloviger, meer met God van doen. Een lading die niet meteen gaat schuiven als het schip gaat hellen, een lading die loslaat bij storm en tegenwind als het schip een ruwe vaart heeft. De lading die het woord zalig heeft kan het nog hebben als je je een beetje ongelukkig voelt of zelfs erg ongelukkig. Gelukkig is in vergelijking met zalig dus een oppervlakkig woord.
Iets dergelijks speelt met de woorden pessimisme en optimisme. Deze woorden worden gebruikt om onze houding te beschrijven ten aanzien van de toekomst. Dat heeft weer te maken met het tijdsbesef, hoe je je de tijd voorstelt. Zie je die als een cirkel dan komt alles wat geweest is terug, in een eindeloze cirkelgang: er is niets nieuws onder de zon, zoals Prediker zegt. Lucht en leegte, alles is leegte. Je zou dit een pessimistische kijk op de tijd en het leven in de tijd kunnen noemen. Hoewel Prediker een bijbelboek is, is dat toch niet de typisch bijbelse voorstelling van de tijd. Volgens die voorstelling is de tijd een voortgaande lijn, de mens maakt geschiedenis en gelovig gezien zelfs heilsgeschiedenis door op weg te gaan. Het oerbeeld is dat van Abraham die het Ur der Chaldeeën verlaat en weg trekt een onbekende toekomst is. Toen het volk Israël uit Egypte trok de woestijn in begon een lineaire geschiedenis, niet een cirkelgang. Deze tijdsbeleving is in het DNA van de westerse beschaving terecht gekomen. In de Verlichting is ze geseculariseerd tot vooruitgangsgeloof: het wordt steeds beter, de wetenschappelijke vooruitgang maakt dat de mens het steeds beter krijgt. Hier is optimisme het overheersende sentiment.
Op Pinksterzaterdag was ik in de Broekhovense kerk in Tilburg om afscheid te nemen van pastor Theodoor van den Boom die met pensioen gaat. Pastoor Robert van Aken sprak een dankwoord en vertelde dat dit afscheid met opzet niet samenviel met het sluiten, c.q. aan de eredienst onttrekken van de kerk op 1 juli aanstaande, de kerk waar mijn collega zo lang heeft gewerkt. Dat zou die gebeurtenis onnodig beladen met te veel zwaarte. De sluiting van een kerk heeft zo zijn eigen emoties bij degenen die daarom treuren en die hoeven niet samen te vallen met het afscheid van een collega uit het pastoraal team.
Toen ik wat rondliep in die prachtige kerk zag ik een beeld van de heilige familie, met een uitlegbordje erbij. Er stond dat Maria de Moeder van de Kerk is, we hebben die titel gevierd op Pinkstermaandag, maar Jozef de Patroon van de kerk. Onder onder het moederschap van Maria en de patronage van Jozef vaart de kerk door de eeuwen heen. Maar wat kan dat betekenen als het niet enkel vrome titels zijn waarbij je je eigenlijk niets meer kunt voorstellen? En is de kerk niet bezig met een langzame schipbreuk? En hoe komt het dat de gelovigen zo’n beetje allemaal verdronken zijn in ongeloof?
Om die vragen te beantwoorden zoek ik mijn toevlucht tot Jonathan Sacks (1948 – 2020) die opperrabbijn was van Groot-Brittannië, auteur van vele boeken waaronder Een gebroken wereld heel maken. In zijn commentaar op het boek Genesis heeft hij een prachtig hoofdstuk gewijd aan de figuur van Jozef. Kijk, daar hebben we Jozef weer. De Jozef die we uit het Nieuwe Testament kennen als de man van Maria en de voedstervader van Jezus … daar weten we niet zo veel van. Van Jozef de zoon van Jakob uit het Oude Testament, die door zijn broers als slaaf verkocht werd en later onderkoning van Egypte werd op basis van zijn uitzonderlijke vaardigheid om dromen te duiden, weten we juist veel. De nieuwtestamentische Jozef heet natuurlijk niet voor niets Jozef; de nieuwtestamentische schrijvers hoeven niet zo veel over hem te vertellen, want de goede lezer van de heilige boeken weet van wanten als die naam opnieuw vergeven wordt.
Goed, ik kom nu op een merkwaardige episode uit het verhaal van Jozef, zoon van Jakob. Er gaan 22 jaren voorbij voordat Jozef zich bekend maakt aan zijn broers die naar Egypte zijn afgereisd om graan te kopen want er is hongersnood, en zich met hen verzoent en hun misdaad vergeeft. Het duurt 22 jaren voordat hij zijn vader in de armen sluit die al die tijd gedacht heeft dat zijn zoon door een wild dier verslonden was, want de broers van Jozef kwamen met zijn met bloed besmeurde en verscheurde mantel thuis en met een leugenachtig verhaal. Nu de vraag: waarom heeft Jozef nooit – in al die jaren – contact gezocht met zijn vader, waarom heeft hij nooit een teken van leven gegeven, met de hartelijke groeten uit Egypte, ik maak het goed en hoe gaat het toch met u?
Heeft u zich die vraag wel eens gesteld? Ik niet maar Jonathan Sacks wel. Hij geeft dit diep tragische antwoord: Jozef heeft dit niet gedaan, omdat hij dacht dat zijn vader niet meer van hem hield. Ga maar na. Jozef de dromer had gedroomd, toen hij nog thuis was en alles koek en ei, dat de zon en de maan en elf sterren zich voor hem bogen. Hij was zo onverstandig om die droom te vertellen. De betekenis leek voor iedereen duidelijk, althans voor zijn vader Jakob en zijn broers wel. Wat dacht die Jozef wel niet: dat zijn vader en moeder en zijn broers voor hem moesten buigen, dat hij over hen zou heersen? Wat een verwaand stuk vreten! Jakob was inderdaad kwaad geworden op zoonlief de dromer. Niet lang daarna stuurde hem hij weg om zijn broers te bezoeken die ergens in de wildernis de schapen aan het hoeden waren. Jakob wist dat zijn broers een hekel hadden aan Jozef en dat ze waarschijnlijk niet zachtzinnig met hem om zouden gaan. Dit alles heeft Jozef zitten denken al die 22 jaren dat hij in Egypte was en nooit contact meer zocht met zijn familie. Hij nam een andere naam Safenat-Paneach, trouwde de Egyptische Asnat, de dochter van Potifera, de priester van Heliopolis; zijn eerste kind noemde hij Manasse, want zei hij: God heeft mij al mijn moeite en heel mijn vaders huis doen vergeten (Genesis 41, 51). Houdt mijn vader werkelijk van mij? Dat is volgens Jonathan Sacks het grote drama dat je niet alleen bij Jozef ziet: de zin resoneert door heel Genesis heen. Psalm 27 geeft antwoord: Al verlaten mij mijn vader en moeder, de HEER, neemt mij liefdevol aan.
Heeft dit nog wat te maken met onze lezingen van vandaag? Me dunkt van wel. We lezen het begin van het boek Tobit waar vader Tobit zijn zoon Tobias op een gevaarlijke missie stuurt. Zijn moeder Anna heeft liever dat ie thuis blijft. In Marcus 12 vertelt Jezus van die heer die zijn knechten stuurt om de opbrengst van de oogst te incasseren. Maar die knechten worden gemaltraiteerd en vermoord. Dan stuurt hij zijn geliefde zoon, want die zullen ze wel ontzien, redeneert hij. Wat een riskante redenering, wat een zorgeloosheid, ja wat een onverantwoordelijke opstelling ten aanzien van het welzijn van zijn zoon! Hoe zou die zoon zich gevoeld hebben? Jezus vertelt dit verhaal omdat hij zich identificeert met die zoon uit de parabel. We kennen het kruiswoord van Jezus: Eli, Eli lama sabachtani: mijn God mijn God waarom heb je me verlaten?
Maar nu terug naar mijn aanvankelijk vraag over de kerksluiting en over de kerk die schipbreuk lijdt. Waarom? Waarom verdrinken de mensen in ongeloof? Is dat niet omdat ze op een diep spiritueel niveau zich afvragen: Houdt God werkelijk van mij? Hoe kan God die dood is van mij houden? Twee gestaltes houden zich op in de nabijheid van die vraag: Maria, Moeder van smarten en Moeder van de kerk, iuxta crucem, naast het kruis, en Jozef Patroon van de kerk die bij het kruis afwezig is (trouwens afwezig uit heel het verhaal van Jezus). Jozef was patroon voor zijn familie toen die in Egypte kwam om brood te kopen, en zich later in Egypte vestigde om te kunnen overleven. Het duurde vele jaren voordat Jozef in het reine kwam met zijn beeld van de vader. Elke mens moet in het reine zien te komen met God. Houdt God van mij ook al is Hij dood (verklaard)? Het is een grote genade als je de woorden van psalm 27 met overtuiging en gevoel (met hoofd én hart) kunt bidden: Al verlaten mij mijn vader en moeder, de HEER, neemt mij liefdevol aan ….
Twee taferelen, een uit Handelingen en een uit Johannes. Beiden gaan over het begrijpen van de dingen. Veel dingen begrijpen we niet, dat is onbevredigend en frustrerend; het maakt je misschien onzeker of angstig of somber. De verbindende term in de lezingen van vandaag is de geest, de geest van Jezus, de geest die van God uitgaat. In Handelingen treft Paulus in Efese mensen aan die voor leerlingen, c.q. gelovigen moeten doorgaan, maar die nog nooit van de heilige Geest gehoord hebben. Er is werk aan de winkel voor Paulus: deze mensen moeten nog ondergedompeld worden in Jezus, ze moeten nog de handen opgelegd krijgen en dan komt de heilige Geest over hen. De uitwerking is dat ze gaan spreken in talen en zelfs profeteren. Kennelijk hebben ze het begrepen: er valt wat te zeggen in allerlei talen; ze treden vol vertrouwen op, niet onzeker of angstig.
Wat is dan dit HET? Daarvoor moeten we weer bij Johannes zijn, de diepgravende en verziende vierde evangelist die de leerlingen op een gegeven moment laat zeggen: “Kijk, nu gebruikt u eens geen versluierende taal, nu spreekt u onomwonden. Nu zien we dat u alles weet: niemand hoeft u om uitleg te vragen. Daarom geloven we dat u van God bent uitgegaan.” Deze woorden zijn hilarisch, sorry hoor, ze zeggen van alles tegelijkertijd. Op de eerste plaats dat ze voorheen Jezus maar duister vonden, ze begrepen niet veel van wat hij zei. Ze hebben het misschien wat verborgen gehouden, het is niet prettig om te zeggen dat je iets niet begrijpt; voor de leraar is het ook niet fijn als de leerlingen hem niet begrijpen; je gaat je nog een slechte leraar voelen, iemand die het niet kan uitleggen. Maar de leerlingen hebben bij al hun plotselinge begrip – waar Jezus een ironisch vraagteken bij plaatst – wel deze intuïtie: dat Jezus van God is uitgegaan. Als die intuïtie juist is dan is er inderdaad sprake van “alles weten”, van “een weten dat geen uitleg meer behoeft”, want elke uitleg maakt het ook weer ingewikkeld en onduidelijk. Het gaat dus om een onmiddellijk weten, een weten waar geen “wereld” meer tussen komt, niet de wereld van onzekerheid, angst, dagelijkse sores, de wereld van afbraak en achteruitgang, dementie, verveling, uitzichtloosheid, wachten op de dood. De wereld die wij in het verzorgingshuis zo goed kennen. Jezus spreekt in Johannes die merkwaardige woorden dat hij de wereld overwonnen heeft. Ik heb hier wel eens beweerd dat Jezus nooit het lijden van de oude dag heeft gekend, Hij heeft nooit in een verzorgingshuis of een verpleeghuis gewerkt om zijn blijde boodschap te verkondigen. Je vraagt je af of hij überhaupt daar een blijde boodschap voor zou hebben gehad. Maar wacht, wat zegt hij daar in ons korte fragment? Dit: jullie zullen het zwaar te verduren krijgen in de wereld. Misschien vat dit het wel goed samen: dat zwaar te verduren krijgen verschijnt in allerlei vormen en kan zich voordoen op alle leeftijden. Maar wat is het uitzicht? Jezus zegt: “houd moed: ik heb de wereld overwonnen.” Het lijkt er wel op alsof je er alleen voor staat, maar nee: “Ik ben niet alleen, want de Vader is bij mij.” Dit is HET dus wat de Geest bewerkt: een ruimte van onmiddellijke verbondenheid met de Vader, een ruimte die vrede geeft. Ik vind het onderdeel van de liturgie waarin we elkaar de vrede wensen het mooiste van de hele viering. Het is eigenlijk jammer dat we zo snel na die wens uiteen gaan. Waarom blijven we niet nog een paar uur nasudderen in die vrede zodat ie wat langer bij ons blijft? Waarom de wereld in die wij nog lang niet overwonnen hebben? Ik vraag maar, denk er eens over na …
Sinds enkele maanden schrijf ik portretten voor de Nieuwsbrief van de Senioren Goirle. Het zal niet lang meer duren of de K gaat eruit. De K verhindert de toestroom van nieuwe leden. Katholieke Bond van Ouderen wordt Senioren Vereniging Goirle. In mijn portretten worden vrijwilligers in het zonnetje gezet die zich verdienstelijk maken voor de vereniging, voortreffelijke mensen die een maatschappij tot een samenleving maken. Ze zijn van huis uit katholiek, maar meestal doen ze er niets meer aan. De geschreven portretten mogen niet langer zijn dan 500 woorden.
Het portret dat Lucas geeft van Lydia is veel korter: “Een vrouw uit Tyatira die in purperstoffen handelde; ze heette Lydia en vereerde God. De Heer opende haar hart voor de woorden van Paulus.” Dit zijn 24 woorden. Je zou kunnen zeggen: dat is genoeg. We kennen haar naam, we weten hoe ze haar kost verdient, en we krijgen een inkijkje in haar binnenkant: ze vereert God en ze stelt zich open voor een vreemde, rondtrekkende predikant. Mein Liebchen, was wollst du noch mehr! Maar er komt nog meer. Heel kort, alsof Lucas zuinig met zijn woorden wil zijn, vermeldt hij dat Lydia en haar huisgenoten zich laten dopen, en dat ze een gastvrije vrouw is; Paulus en zijn reisgezellen krijgen Bed and Breakfast. Een nee, neemt ze niet, want ze drong er sterk op aan. Een powerwoman, een sterke vrouw die Lydia. Hoe sterk was dat geloof in het begin, hoe zwak is het geworden in de tijd waarin wij leven. Bij Paulus komt de K erin, bij ons gaat de K eraf, zo kun je tweeduizend jaar kerkgeschiedenis ook samenvatten.
Maar nu naar de zaak zelf. Daarvoor moeten we bij Johannes zijn, bij het portret dat Johannes van Jezus geeft. Ik geloof niet dat Jezus zich op enig moment van zijn leven bekreund heeft om de K. Hij dacht niet in termen van een katholieke bond zus of zo. Hij dacht eerder in termen van het Verbond. Dat Verbond was lang geleden gesloten tussen God en Mozes op de Sinaï met de tien geboden. Het Verbond was als Belofte nog langer geleden gedaan aan de aartsvaders en aartsmoeders: in hen zou Hij alle volkeren zegenen. En nog veel veel langer geleden, lang voor de aartsvaders in de mythische oertijden, had God aan Noach de gelofte gedaan dat Hij na die Oervloed niet nog eens de mensheid zou vernietigen. Jezus leeft met die verbondsgedachte. Hij heeft misschien het gevoel gehad dat de rek eruit was, dat er weinig fut meer inzat, dat de godsdienst te veel een wettische aangelegenheid was geworden was. Waar was de Geest van het begin? Hij kwam om de boel op te schudden, hij provoceerde, zocht de rand en ging er overheen. Hij speelde met de gedachte van een nieuw Verbond en gaf daar zijn leven voor. Hij was een nieuwlichter, maar tegelijkertijd ook diep geworteld in het oude. Het ging hem om de zaak van God: dat zijn Naam geheiligd zou worden, dat zijn Rijk zou komen, dat zijn Wil zou geschieden op aarde én in de hemel, dat er dagelijks Brood gegeven zou worden, dat we schulden en schuldenaren zouden Vergeven, dat we niet te veel beproefd zouden worden, en ten slotte dat we verlost zouden worden van het Kwade. Het is gebed én een programma van eisen voor een nieuwe wereld.
Dat was zijn Zaak, daarvoor wierf hij apostelen en leerlingen en gaf hij de opdracht: zegt het voort. Om die zaak te ondersteunen beloofde hij een Pleitbezorger te sturen: de Geest van Waarheid die van de Vader komt. Lucas zou dat als Pinksteren gaan beschrijven. En wij? Wij zijn net als Lydia die weinig sjoege had van een K: we verdienen de kost, we eren God en we stellen ons hart open. En dan maar zien wat er gebeurt en waar de Geest ons brengt. Ons portret kan misschien ook wel in 24 woorden geschreven worden ….
“Ik ben de goede herder. Een goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen.”
De rollen van herder en schaap lijken in het Johannes-evangelie inwisselbaar. In Johannes 10 is Jezus de herder, in Johannes 1 wordt hij (door Johannes de Doper) aangeduid als het lam. Het lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt. Het lam is, zoals we weten, het jong van een schaap; het zien van een lam wekt altijd vertedering op, het is het meest onschuldige dier dat we ons kunnen voorstellen; als je je tenminste iets kunt voorstellen van schuld bij dieren. Ja, de wolf, dat is een schuldig dier: een van de vele maatschappelijke strijdpunten is het gedrag van de wolf in streken waar veel schapen voorkomen. De wolf grijpt de schapen bij de strot, lijkt er plezier in te hebben zoveel mogelijk schapen te verscheuren en te doden. Weg met de wolf! Maar ik ga het nu even niet over de wolf hebben, maar over het lam, en de symbolische betekenis van het lam in het christelijk geloof.
In korte tijd kreeg ik twee vragen hierover. Op eerste paasdag vroeg mijn 13-jarige kleinzoon – te midden van het familiegedruis – aan zijn moeder: mam, wat is het lam Gods? Mijn dochter schoof die vraag graag door: ja, vraag dat maar aan opa! Er was op dat moment absoluut geen gelegenheid om die vraag op een goede manier te beantwoorden, dus dat heeft kleinzoon nog tegoed. De tweede vraag kreeg ik een week later van een 94-jarige man, die anders dan mijn kleinzoon tot in zijn nek in het katholicisme gedompeld is; in zijn jonge jaren is hij nog school gegaan aan het Augustinianum. Hij had onlangs uit goede bron vernomen dat de erfzonde geen bijbelse grondslag heeft, kon ik dat bevestigen? Dat kon ik bevestigen in zoverre dat het een leerstuk is van Augustinus dat grote invloed heeft gehad op het kerkelijk denken in het westen, en op de catechismus die we in onze jeugd geleerd hebben en die er nooit meer uitgaat. De leer van Augustinus komt voort uit de interpretatie van bepaalde bijbelpassages, o.a. die waarin de mens van de verboden boom van de kennis van goed en kwaad heeft gegeten. Als ze ten gevolge daarvan uit het paradijs verdreven worden zegt God dat de mens voortaan moet zwoegen voor zijn brood en dat de vrouw haar kinderen in pijn zal baren. De katholieke theologie heeft ervan gemaakt dat we allemaal de zonde van Adam en Eva – en de gevolgen – geërfd hebben: de erfzonde. Filosofen hebben het dan over de condition humaine alle mensen delen in de gebrokenheid van het bestaan, in het falen en feilen van de mens. Alle mensen zijn afstammelingen van de veronderstelde eerste mens, en delen in de verkeerde afslagen die hij al heel snel genomen heeft.
Maar nu kwam de vraag: Christus heeft door zijn kruisdood ons verlost van de erfzonde – zo hebben we altijd geleerd – maar als de erfzonde “niet bestaat” (althans, als daar geen bijbelse grondslag voor is … waarvan heeft hij ons dan verlost, en waarvoor is hij dan gestorven? Ja, dit zijn vragen, vragen die je niet meer kunt beantwoorden door het vraag- en antwoordenboekje te raadplegen. We moeten opnieuw proberen de Schriften te verstaan, we moeten nu zelf gaan nadenken in plaats de oude antwoorden na te praten. En als onze denkkracht niet toereikend is kunnen we ons oor te luisteren leggen bij leermeesters.
Zo’n leermeester is Eugen Drewermann (Bergkamen, 1940), priester en psychiater. Lees het interview in Tijdgeest van Trouw zaterdag 22 april 2023. De kop van het artikel is: “Ik heb Jezus nodig, de man heeft gelijk.” De interviewer, Stevo Akkerman, stelt hem de vraag: is de wortel van geestelijke nood dat wij mensen imperfect zijn? Drewermann antwoordt: “De imperfectie zou niet ernstig zijn als we niet bang waren te worden uitgelachen, bestraft of afgewezen. Of veroordeeld door God. Angst is het sleutelwoord. Het levenswerk van Jezus was te laten zien dat God niet oordeelt, maar ons zoekt als wij onszelf hebben verloren. Daaruit leven is de manier om om te gaan met onze gebreken.” Een antwoord aan mijn oude vriend zou dus kunnen zijn: Jezus verlost ons van onze angst, de angst voor het oordeel van God, een angst die we sinds Adam en Eva hebben. Maar die kruisdood: hoezo verlost die mij van mijn angst, zal hij vragen. Wel door te laten zien hoe hij stierf – wel met een bittere klacht “mijn God waarom hebt Gij mij verlaten” – maar toch in overgave en vertrouwen “in uw handen beveel in mijn geest.” Deze dood is verlossend, bevrijdend, geeft een weg aan die wij kunnen gaan door te geloven in hem die zei: Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Hij herdert ons op die weg.
Nu terug naar het lam, en naar de woorden van Johannes de Doper (Johannes 1, 29): zie daar het lam van God dat de zonden van de wereld wegneemt. Het is een beeld dat genomen is uit Jesaja 53,7 en dat terugkeert in het laatste bijbelboek, in Openbaring 5,4 waar Jezus op het einde der tijden als het geslacht lam terugkeert maar in triomf. Jesaja zegt: Als een lam dat naar de slacht wordt geleid; als een schaap dat stil is bij haar scheerders deed hij zijn mond niet open. Jezus kon herder zijn, omdat hij ook lam was (geweest): het kind in de kribbe, het goddelijke kind, aandoenlijk, onschuldig, kwetsbaar, bereid om het leven tegemoet te treden met alles wat dat zou inhouden. Zijn weldoende rondgaan, zijn delen met vriend en vijand, zijn vertrouwen in de hemelse Vader die hem alles in handen gegeven had. Johannes zag meteen: dat is een lam, hij zal alle zonden van de wereld dragen, er onder door gaan in lijden en kruisdood. De wereld is een wolf, ze verscheurt en ze doodt: hoeveel mensen van Gods kudde moeten dit niet ervaren? Gods eigen zoon moest het ervaren. De wereld is een wolf, maar ook mensen zijn voor elkaar wolven (zie Thomas Hobbes’ beroemde dictum: homo homini lupus). Wat is het lam Gods, dertienjarige kleinzoon? Jij bent een lam Gods. Zoveel slachtoffers – let op het woord – van de rampen in Turkije, Syrië en elders, zoveel slachtoffers van de oorlogen in Oekraïne, Soedan en elders. Zo veel verkeersslachtoffers – weer dat zelfde woord – in ons veilige Nederland, ach Robin en Tessa en jullie ongeboren kind. Kunnen we ons op enige wijze verzoenen met het verhaal van de lam en de wolf, kunnen we moed putten uit het verhaal van Jezus de Levende …???
Hier had ik willen stoppen, maar het is 1 mei, door ons hoofd klinkt de melodie, het lied: gekomen is de lieve mei, Maria. Als ik aan Maria denk in verband met het voorafgaande, springen deze eretitels uit haar litanie naar voren: Moeder van Smarten en Troosteres van de Bedroefden … maar toch ook Oorzaak van onze Blijdschap. Veel mensen weten Maria te vinden in kerken en kapellen, bij beelden en ikonen. Met een kaarsje erbij spreken zij tot haar van onuitsprekelijke verdriet …
Er waren duidelijk nog geen Smartphones, er konden nog geen appjes verstuurd worden: hé, waar ben je? De mensen moesten zelf nog nadenken, conclusies trekken op basis van hun waarnemingen, zelfs de boot nemen op goed geluk, op hoop van zegen iemand te vinden. En ja hoor, Jezus is aan de overkant van het meer, in Kafarnaüm. Hij geniet op dat moment een enorme populariteit; niet dat hij dat fijn vindt, want die populariteit is gestoeld op verkeerde motieven en op een foute inschatting. Ze hebben volop kunnen eten, ze hebben zich tegoed gedaan aan “vergankelijk” voedsel dat in principe altijd vergankelijk is. Jezus probeert nu de motieven en de inschatting om te buigen naar het onvergankelijke, naar voedsel voor het eeuwige leven. Geloven in Hem die door God gezonden is, en dat is moeilijk, Ik geloof niet dat je je daar populair mee kunt maken. In de documentaireserie 'Het Beloofde Land' spreekt journalist en historicus Coen Verbraak met Nederlandse Joden die in Nederland of in Israël wonen. Zij vertellen over zichzelf, het Jodendom en zionisme, over Joden en Palestijnen, Joodse religie en cultuur, over Joodse humor, over de holocaust, en vooral ook over hun betrokkenheid, hun liefde, hun afkeer en hun zorgen over dat kleine land in het Midden-Oosten dat dit jaar 75 jaar bestaat. In de eerste aflevering op zondag 16 april kwam rabbijn Raphael Evers aan het woord over de vraag hoe je Jood kunt worden als je geen Joodse moeder hebt gehad. Evers zegt drie keer tegen aspirant joden dat ze het absoluut niet moeten doen. Doe het niet, wees gelukkig en tevree, hou je voor mijn part aan de Noachitische wetten, maar word geen Jood. De last van 613 wetten is te zwaar, je leidt een moeilijk leven, je bent onderhevig aan antisemitisme en aan onzalige politieke omstandigheden. Doe het niet. Op diezelfde zondag was ik getuige van de gregoriaanse mis In Mysterium van Herman Finkers & Wishful Singing in de Heuvelse kerk in Tilburg, die tussen haakjes bomvol zat. Naast prachtige zang kregen we een paar staaltjes van Finkerse, misschien wel Joodse, humor in de witz van de steen, het konijn en de mens. Het probleem is de onsterfelijkheid. God wil ze onsterfelijkheid geven, op één voorwaarde, dat ze afzien van voortplanting. Denk er maar eens over na, zegt Hij, slaap er een nachtje over dan hoor ik het wel. De volgende dag komt God vragen wat hun keuze is. De steen kiest voor onsterfelijkheid, dat is dan geregeld. Het konijn is meer van het voortplanten en kiest de sterfelijkheid. En waar is de mens, vraagt God? De steen en het konijn antwoorden: die is er vandoor. Leuk ja.
Maar Stefanus, de eerste christelijke martelaar, kiest voor de onsterfelijkheid door zijn geloof in Hem die door God gezonden is. Voor zijn geloof laat hij zich stenigen – stenen die volgens de grap eeuwigheidswaarde hebben maar dodelijk zijn als ze naar een mens gegooid worden. Onbekend is of Stefanus zich heeft voortgeplant, ik vermoed van niet.
“Alleen wie opnieuw geboren wordt kan het koninkrijk van God zien.” Zegt Jezus in het nachtelijk gesprek met Nikodemus. Een raadselachtige uitspraak, of vindt u hem meteen duidelijk? Voor Nikodemus in ieder geval niet. Ondanks dat hij een spiritueel gevormd mens is: hij ziet immers in Jezus een leraar van Godswege – en dat heeft hij goed gezien – kan hij niet over de letterlijke betekenis van geboren worden heen kijken. Als de eerste de beste Batavus Droogstoppel zegt hij: geboren worden … hoe kan dat wanneer je al op jaren bent? Kun je soms nog eens de schoot van je moeder binnen gaan om geboren te worden? Ha ha. Jezus legt het hem uit. Je hebt een letterlijke geboorte en een figuurlijke geboorte. De letterlijke is uit water, denk aan het vruchtwater, de figuurlijke is uit de geest, denk aan de geest van God die ingeblazen wordt in dat hoopje stof waaruit de mens geboetseerd is. Daar had de farizeeër Nikodemus, doordrenkt in de Tenach (de wet, de profeten en de geschriften) trouwens ook wel aan kunnen denken. Maar goed, hij kwam er niet meteen op en daarom moet Jezus het uitleggen. Wat is Jezus aan het doen? Volgens mij is hij aan het spelen met de taal. Ik kom daarop na lezing van een bladzijde uit Golfslag nummer 1 jaargang 2023. Daar staat een klein stukje van Benoît Standaert, genomen uit zijn boek De Jezusruimte – Verkenning, beleving, ontmoeting (blz. 36). Ik citeer: “Meer bescheidenheid, grotere zelfkritiek en vooral de juiste verhouding tegenover de Waarheid zelf die wij dienen, zijn enkele van de noodzakelijke voorwaarden, willen we onze geloofstraditie levendig en authentiek doorgeven in onze tijd. Een godsdienstsocioloog stelde: ‘Je mag het als een begin van decadentie beschouwen, wanneer een milieu niet meer in staat is door te geven wat het niet verstaat’ (Vincent Martin osb). We hoeven niet alles te begrijpen; wel moeten we kunnen doorgeven wat ons petje te boven gaat, wat verder reikt dan het gezond verstand of het goedkope rationalisme van de dag. ( …) Met de jaren is dit besef bij mij scherper geworden: alle wezenlijke begrippen van onze geloofstraditie ‘verstaan’ we nooit op slag: liefde, nederigheid, wijsheid, ‘God’ zelf – we kunnen die woorden enkel in hun volheid realiseren, wanneer we er jaren bij gewaakt en ermee geworsteld hebben, wanneer we ze blijven omgeven met schroom en strijd, eerbiedige afstand en grote hartstocht.” Aldus de benedictijner monnik Benoît Standaert (1945).
De wezenlijke begrippen van onze geloofstraditie, een jarenlang waken bij die begrippen en ermee worstelen. Had de beginnende gemeente daar al kans voor? In Handelingen begint het op gang te komen. De taal is nog “oer”. Het gaat over “de heilige knecht Jezus” (dat zeggen wij niet meer) tegen wie samengespannen is door Herodes en Pontius Pilatus, met de volkeren en de mensen van Israël. Kortom: de hele wereld tegen Jezus, alle natuurlijk geboorte tegen de Gezalfde, die spiritueel geboren is uit Maagd en heilige Geest.
Wie zijn leven lang besteed heeft aan het waken bij de woorden, bij de psalmwoorden meer bepaald, is Kees Waaijman (1942 – 2023), voor ons een goede bekende. Hij stierf op Palmzondag en werd op Paaszaterdag begraven op het kloosterkerkhof van de karmelieten in Boxmeer. We herinneren ons de psalmweken, met o.a. Bep Meereboer de assistente van Waaijman. We herinneren ons de typisch godsnaam die Waaijman steevast gebruikte: Wezer. Je ziet dit terug in zijn overlijdensadvertenties, opgesteld door zijn orde en het Titus Brandsma Instituut. “Wezer geeft, Wezer neemt, Weze de Naam van Wezer gezegend” (Job 1, 21). “Wezer wijdt mij, niets derf ik // in kiemende oorden vlijt Hij mij, // aan rustige wateren loodst Hij mij” (psalm 23 hertaald door Kees Waaijman). Wezer is een roep van de mens-in-nood tot God: wees er! De mensheid zal dit gebed nog vaak nodig hebben.
Een andere man die veel zorg aan de dag legde bij de geloofswoorden was Huub Oosterhuis (1933 – 2023), ons zeer welbekend van zijn liederen (700!), psalmenvertalingen en gebedsteksten. Zo maar een dak boven wat hoofden, een van zijn oudste liederen: hoe vaak hebben we het niet gezongen!? Gedenken wij dankbaar de daden des Heren; Gij zijt voorbij gegaan; Heer, onze Heer, hoe zijt Gij aanwezig; Hij ging van stad tot stad; Ik sta voor u in leegte en gemis; Uit uw hemel zonder grenzen; Zo vriendelijk en veilig als het licht; Zolang er mensen zijn op aarde; De steppe zal bloeien; Licht dat ons aanstoot in de morgen. Na het oude liedje van het Rijke Roomse Leven gaf Huub Oosterhuis ons een nieuw lied. De bisschop van Haarlem, Jan Hendriks schreef in zijn In memoriam: “Ik denk dat we moeten toegeven dat een heel aantal liederen een prachtige verwoording zijn van het bijbelse en katholieke geloof.” Hanna Rijken, musicus en docent aan de Protestantse Theologische Universiteit en het Rotterdams Conservatorium roemt zijn beeldtaal, de taal van wat, in zijn eigen woorden, ‘eigenlijk niet te zeggen is. Die je spreekt om niet helemaal te hoeven zwijgen.’ Daar zeg ik nu Amen op en zwijg ...
Jesaja leest als een uitwerking van het idee: geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. “Hier is mijn dienaar, hem zal Ik steunen, hij is mijn uitverkorene, in hem vind ik vreugde.” Mijn dienaar. Bijzondere kenmerken? Volgens Jesaja heeft God hem met zijn geest vervuld, hij schreeuwt niet, hij verheft zijn stem niet, hij roept niet luidkeels in het openbaar; het geknakte riet breekt hij niet af, de kwijnende vlam zal hij niet doven. Waar in de openbare ruimte tref je zulke mensen aan? Staat dat ooit in het profiel van een overheidsfunctionaris? Een politiek leider? Een partijprogramma? Nee, natuurlijk niet, want daar geldt dat je je moet laten horen, dat je flink van je afbijt, dat je dingen klaar krijgt (hoewel dat laatste zeker niet van toepassing is op de Nederlandse politiek). Gaat het in deze tekst niet eerder om bedeesde kloosterlingen, wereldvreemde zonderlingen, mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, geitenwollensokkendragers, losers? Maar wacht even. De tekst geeft een kenmerk dat ik even buiten beschouwing gelaten heb: “Hij zal alle volken het recht doen kennen. Hij zal niet uitdoven en niet breken tot hij op aarde het recht heeft gevestigd.” Nou, me dunkt: deze dienaar gaat het verschil maken, van hem wordt wel veel verwacht. Intussen moet ik denken aan het CDA, het christendemocratisch appel. Trouw vroeg de lezers of het CDA nog te redden is van de totale ondergang, de definitieve verdwijning uit het Nederlandse politieke landschap. Ziet u nog kansen voor christelijke politiek? En hoe zou die er dan uit moeten zien? Waar staat de C voor in het CDA? Wie het weet mocht het zeggen, in circa 150 woorden. Op woensdag 29 maart stonden de antwoorden in de krant. Ik heb die nog niet gezien, maar ongetwijfeld zal Aantjes (1923 – 2015) voorbij zijn gekomen die in 1975 voorstelde dat de werken van barmhartigheid de grondslag zouden vormen van de pas opgerichte CDA (de fusie van KVP, ARP en CHU) én richtsnoer van het politieke handelen. Het gloedvol betoog van Willem Aantjes op het CDA-congres werd toen zijn Bergrede genoemd. De mensen waren onder de indruk, maar vonden dat idealen wel in de grondslag mochten staan maar niet in het partijprogramma. Dat programma was leidend voor de politieke keuzes. De rest is geschiedenis, het CDA werd vlees noch vis, het gedoogde Wilders, het werd een soort VVD-light, het had kraak noch smaak. Het CDA ruikt te veel naar Den Haag om een woord te gebruiken van de onlangs overleden Wim de Bie (1939 – 2023). De geur van het land en het gras is in BBB gekropen.
Hoe ruikt het evangelie? Dat brengt me naar Johannes 12. Er is geen passage waar zo’n geur van opstijgt als daar en in de parallelle passages van de synoptici; ze vertellen allemaal van dat kruikje kostbare nardusolie waarmee de voeten van Jezus gezalfd worden. “De geur van de olie trok door het hele huis.” En door de hele geschiedenis van de christenheid. De vrouw die zalft heet Maria, ze zalft met het oog op de begrafenis. Maria’s staan onder het kruis. Ze hebben gezien dat Jezus’ weg daar doodloopt, maar vooraf hebben ze zijn voeten gezalfd. Waarom zijn voeten? Misschien omdat ze de vrouwelijke/gelovige intuïtie hadden dat ondanks dood en begrafenis Jezus’ weg niet ten einde was. Zoals voorzegd door Jesaja zullen de voeten van dienaren en dienaressen verder gaan totdat het recht zich op aarde gevestigd heeft.
“Een vrouw die op overspel betrapt was.” Dat zou vandaag toch anders verteld worden, en het wórdt anders verteld: eindelijk wat intergeslachtelijke gerechtigheid. Het verhaal in onze dagen gaat over een man die op overspel betrapt is, niet zo maar een man maar een man met naam en toenaam bekend, een man die het boegbeeld was van Studio Sport – onder de mannen van dit land (en ook onder vrouwen trouwens, we moeten de gendergerechtigheid hier ook in het oog houden). Het plein waarop hij gesleurd is is de voorheen katholieke Volkskrant die met de vroomheid van vandaag in kapitalen uitgeschreeuwd heeft: stenig hem! En velen waren graag bereid een steen op te pakken om naar hem te gooien. Ze hebben hem nog net niet doodgegooid zodat ie nog in een praatprogramma kon verschijnen om zijn verhaal te doen. Het is bijna net zo smeuïg als het verhaal uit Johannes. En uit Daniël trouwens waar Suzanna ten tonele wordt gevoerd die het slachtoffer werd van oude geile bokken en een bijna falende rechtspraak. Als er geen dappere profeet in de buurt was geweest was het fataal afgelopen met de kuise Suzanna. Goed, smeuïge verhalen. In het praatprogramma vertelde de populaire sportverslaggever dat het alleen maar zoenen was geweest (en daarna pesterijen, maar dat was beiderzijds, drie jaar lang); hij was in een midlife crisis en thuis ging het ook niet denderend. Dat was allemaal 20 jaar geleden, daarna had ie zijn leven gebeterd en thuis ging het weer goed, zijn goede vrouw had hem in genade weer aangenomen. En moest hij na 40 jaar trouwe verdienstelijkheid nu bij het huisvuil gezet worden? Och, Heer. O, moedertje lief. Ik zag een ingezonden brief waarin de lezer het betreurde dat Beatrijs Ritsema (1954 – 2023) niet meer onder ons is. Wat voor antwoord zou zij gegeven hebben als iemand haar gevraagd had of we stenen moesten gooien? Zij behandelde voor Trouw 20 jaar lang vragen van lezers onder de kop Moderne Manieren. Beatrijs, een voormalige katholiek, was de meest gelezen scribent in Trouw. In menig gezin was het een favoriet spel: de vraag voorlezen en dan met elkaar in gesprek welk antwoord Beatrijs zou geven (of welk antwoord zij zelf zouden geven). De antwoorden van Beatrijs werden gekenmerkt door nuchterheid, humor, vindingrijkheid, wijsheid, barmhartigheid. Slechts zelden waren mensen het met haar oneens, bijvoorbeeld als ze zei: nou, dan gaan jullie toch uit elkaar; als het niet langer gaat waarom blijven jullie elkaar dan het leven zuur maken? Sommige mensen geven daar toch de voorkeur aan, kennelijk. Beatrijs en Jezus hebben met elkaar gemeen dat ze hun antwoord schrijven. Beatrijs op papier en Jezus in het zand. Het verschil is dat het onbekend is wat Jezus in het zand schreef. Zijn zandschrijven was een soort profetische symbooldaad die misschien betekende dat het antwoord niet voor alle tijden is. Niets is zo snel uitgewist als wanneer het in zand geschreven wordt. Dat is heel anders dan wanneer het in stenen tafelen gebeiteld wordt zoals de tien geboden. Maar misschien was Jezus met zijn schrijven in het zand gewoon wat aan het proberen, wat tijd winnen, zodat de verhitte gemoederen wat konden afkoelen, zodat er wat ruimte zou komen voor reflectie. Want hij sprak na het onleesbare schrijven in het zand wel degelijk woorden die daarna voor altijd in het geheugen van de mensheid zijn gegrift: wie zonder zonde is werpe de eerste steen. Telkens wanneer er een volksgericht wordt opgetuigd zijn dat woorden die men zich zou moeten herinneren. Het is een teken van onze geseculariseerde en ontkerstende wereld dat dit niet langer het geval lijkt te zijn. Het regent van stenen van mensen die naar alle waarschijnlijkheid zelf ook niet lelieblank zijn. De sociale media – die ik overigens niet gebruik – staan vol met stenengooiers tot schade van de gemeenschap, de mensheid, het samenleven op deze benauwde aarde. Dat laat onverlet dat vrouwen er goed aan doen om te melden wanneer ze gekrenkt en aangerand worden. Dat laat onverlet dat onze inzet behoort te blijven innerlijke beschaving en uiterlijke handhaving van wet en gerechtigheid.
H. Jozef, Bruidegom van de heilige Maagd Maria is het feest vandaag, door de kerk geklasseerd als Hoogfeest. Ik hou van hoogfeesten op maandag. We “weten” weinig van Jozef. Matteüs en Lucas plaatsen hem in hun overigens zeer onderscheiden geslachtslijsten – in hoge mate fictief – waar Jozef een belangrijke functie heeft in het op gang komen van hun verhaal over Jezus van Nazareth. Matteüs 1,16: “Jakob was de vader van Jozef, de man van Maria; uit haar is Jezus geboren, die Messias genoemd wordt.” Lucas geeft pas in zijn derde hoofdstuk de stamboom van Jezus. Hij zegt: “Aan het begin van zijn optreden was Jezus ongeveer dertig jaar. Naar men aannam was Hij de zoon van Jozef, de zoon van Eli.” Naar men aannam. Een generatie terug en de namen lopen al uiteen. Volgens Matteüs was Jakob de vader van Jozef, volgens Lucas was het Eli. Marcus en Johannes doen daar niet aan mee. Ze hebben Jozef niet nodig. Toch is de naam Jozef veelzeggend, want het doet de rechtgeaarde Israëliet denken aan de hoofdstukken 30 in Genesis en verder de hoofdstukken 37 tot en met 50, waar Genesis afsluit met de dood van Jozef. Maar in 30 gaat het over zijn geboorte die al even wonderlijk is als die van Jezus. Daarvoor moeten we ons Jakob herinneren, de zoon van Isaak, de kleinzoon van Abraham. Jakob trok naar Laban op de vlucht voor de wraak van Esau die hij het eerstgeboorterecht had ontfutseld met dat bord linzensoep en het bedrog met het wildbraat bij de halfblinde Isaak. Bij oom Laban ontmoette hij de vrouw van zijn hart Rachel. Hij kan haar krijgen als hij eerst zeven jaren voor hem werkt, van je familie moet je het hebben. Als het zover is bedriegt Laban hem: hij wil eerst zij oudste dochter kwijt en schuift haar in het huwelijksbed. Het is een cultuur met sluiers en slechte verlichting en we hebben allicht een glaasje op. De volgende ochtend ontdekt Jakob het bedrog, maar het huwelijk is geconsumeerd. Weer moet hij zeven jaar werken om ten slotte Rachel te krijgen, de vrouw van zijn hart. Dan volgen voor Rachel moeilijke jaren. Haar oudste zus Lea krijgt zoon na zoon, en Rachel blijft kinderloos. In arren moede schuift zij haar slavin Bilha in Jacobs bed opdat zij als een soort draagmoeder voor haar kan zijn. Dat lukt, maar het echte werk is dat natuurlijk niet. Zo krijgt Jakob zes zonen. En dan komt Rachels beurt. Geduld met God, is een titel van Tomas Halik. Lees Genesis 30, 22: “Toen was God Rachel indachtig: Hij verhoorde haar en opende haar schoot. Zij werd zwanger, baarde een zoon en zei: ‘God heeft mijn schande weggenomen’. Zij noemde hem Jozef.” Voilà Jozef. Hij wordt de lievelingszoon van Jakob. Pedagogisch is dat misschien niet het beste in een groot gezin. En dan is die Jozef ook nog eens een dromer die de hebbelijkheid heeft zijn dromen in geuren en kleuren aan zijn broers te vertellen. Vanwege de voor hem gunstige rol, i.t.t. die van zijn broers, ergeren die zich rot aan het jong; zelfs zijn oude vader maant hem tot voorzichtigheid: doe dat nou niet, mijn jong, hou die dromen voor jezelf. En niet luisteren hè. Enfin, zijn broers zetten Jozefs dood in scène, zogenaamd verscheurd door een wild dier, en verkopen hem aan Egyptenaren. Zo komt die schitterende verhalencyclus op gang van de Israëlieten die bij een hongersnood naar Egypte trekken om aan brood te komen. Hoe loopt het af met moeder en zoon? Rachel sterft bij de geboorte van haar tweede zoon Benjamin (zoals mijn grootmoeder stierf bij de geboorte van mijn vader Ben) en wordt nabij Bethlehem begraven. Jozef sterft, 110 jaar oud, en wordt in Egypte begraven, gebalsemd en in een sarcofaag gelegd. Hij regelt met zijn stamgenoten dat ze zijn gebeente mee zullen nemen als ze zullen trekken naar het land dat God belooft heeft aan Abraham, Isaak en Jakob. Dat gaat in Exodus gebeuren, als de Israëlieten onder aanvoering van Mozes wegbreken uit Egypte, het Pasen van het volk Israël. Jezus zal na zijn geboorte met Jozef en Maria wegvluchten naar Egypte en ook weer terugkeren, zodat Matteüs (1, 15) een profeet kan citeren als: Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen (1,15). Zo zit het verhaal van Matteüs barstensvol met verwijzingen naar de oude geschiedenis met Jakob en Rachel en Jozef. De nieuwtestamentische Jozef heeft Jakob als vader, precies zoals de oudtestamentische, als ik dat zo mag zeggen. Daar mag je allemaal aan denken als het over Jozef gaat, de Bruidegom van de heilige maagd Maria.
Maar wat doet 2Samuel in dit spel van associaties? Samuel vestigt de aandacht op het huis dat David wil bouwen voor de Heer. David zal daar niet meemaken, maar zijn zoon wel. Die zoon zal hoog verheven worden, zijn koninklijke macht zal standhouden, hij zal een huis bouwen ter ere van Gods naam. De christelijke lezer van deze tekst moet begrijpen dat het nu over Jezus gaat, de zoon van Maria die een Bruidegom had met de naam Jozef, een fameuze dromer die geloofde in zijn dromen en zijn dromen werkelijkheid zag worden. Ook de nieuwtestamentische Jozef droomt en die dromen zeggen hem wat ie moet doen, al is de wakende werkelijkheid nog zo fantastisch. Dromen doet een mens elke nacht, de meeste dromen zijn bedrog, behalve die door God gezonden worden. Op maandag moet er gewerkt worden om die dromen tot werkelijkheid te laten worden. Op maandag moet het rijk Gods werkelijkheid worden …
De HEER richtte zich tot mij: ‘Wat zie je Jeremia?’ Ik antwoordde: ‘Ik zie een amandeltwijg.’ ‘Dat zie je goed,’ zei de HEER, ‘zo snel als een amandelboom in het voorjaar uitbot, zo snel laat ik mijn woorden uitkomen’ (Jeremia 1, 11 – 12).
Maak een lampenstandaard van zuiver goud. De voet, de schacht, de kelken, knoppen en bloemen moeten uit één stuk worden gedreven. De schacht moet zes zijarmen hebben; drie aan de ene kant en drie aan de andere kant. Deze armen moeten versierd worden met amandelbloesem; breng op elke arm drie kelken aan met een knop en bloemblaadjes, telkens op dezelfde manier (Exodus 25, 31).
De HEER zei tegen Mozes:‘Vraag aan het hoofd van elk van de Israëlitische stammen om je een staf te geven, twaalf staven bij elkaar: voor elk stamhoofd moet er een staf zijn. Op die van Levi moet je Aärons naam schrijven. Leg alle staven in de ontmoetingstent, voor de verbondstekst, waar ik altijd bij jullie kom. De staf van de man die ik uitkies, zal gaan bloeien. Zo zal ik dat voortdurend geklaag van de Israëlieten tegen jullie doen verstommen.’ Nadat Mozes dit aan de Israëlieten had overgebracht, gaf ieder van de stamhoofden hem een staf, twaalf bij elkaar. Daaronder was er ook een voor Aäron. Mozes legde de staven voor de HEER, in de tent met de verbondstekst. Toen hij de volgende dag de verbondstent binnenging, zag hij dat de staf van Aäron, de staf van de stam Levi, in bloei stond. Er waren knoppen ontsproten en bloemen ontloken, en de staf droeg rijpe amandelen (Numeri, 16 – 23).
Kijk eens naar de lelies, hoe ze groeien in het veld. Ze werken niet en weven niet. Ik ze jullie: zelfs Salomo ging in al zijn luister niet gekleed als een van hen. Als God het groen dat vandaag nog op het veld staat en morgen in de oven gegooid wordt al met zo veel zorg bekleedt, met hoeveel meer zorg zal Hij jullie dan niet kleden, kleingelovigen? ( ) Jullie hemelse vader weet wel dat jullie dat alles nodig hebben. Zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden. Maak je dus geen zorgen voor de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt wel voor zichzelf (Matteüs 6, 28 – 30.32 – 34).
Vandaag maandag 13 maart is het begin van de jaarlijkse driedaagse retraite. De retraite heeft als thema de Heilige Natuur, in aansluiting bij de Maand van de Heilige Natuur, deze maand maart, zoals die is voorgesteld door de faculteit theologie en religie van de Vrije Universiteit. Op het programma staan lezingen, conferenties en publieke optredens. Het is passend dat wij hier in deze Groene Kapel ons daarbij aansluiten, met de ons zo vertrouwde vorm van retraite. Steeds meer begint het ook christenen te dagen dat ze wel een tandje bij mogen zetten bij het zorgen voor de natuur, het beheer van de schepping, ja om het nog wat dramatischer te zeggen: de redding van de planeet als heilzame leefomgeving voor mens en dier. Denk er aub aan als u woensdag uw stem geeft aan een partij in de Provincie en/of het Waterschap. God en Heilige Natuur: hoe zijn ze met elkaar verbonden? De collage van teksten uit de eerste lezing (Jeremia, Exodus, Numeri) geeft daar antwoord op. Ik heb deze unieke combi ontleend aan Jonathan Sacks, de diepzinnige gids door de eerste vijf boeken van de bijbel: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Ik geef zijn commentaar bij de teksten:
“In het Nabije Oosten is de amandelboom de eerste boom die bloeit, de witte bloemen geven het einde van de winter aan en de komst van het nieuwe leven. In zijn eerste profetische visioen zag Jeremia een tak van een amandelboom (sjaked) en kreeg hij van God te horen dat het een teken was dat Hij, God, ‘waakte’ (sjoked) om toe te zien dat zijn woord werd vervuld (Jeremia 1, 11-12). De amandelbloesem doet ook denken aan de gouden bloemen op de menora (Exodus 25,31; 37,17), de kandelaar die dagelijks door Aäron werd aangestoken in het heiligdom. Het Hebreeuwse woord tzitz, dat hier gebruikt wordt om ‘bloesem’ aan te duiden, herinnert aan de tsits, de ‘voorhoofdsband’ van zuiver goud, een onderdeel van de hoofdtooi die Aäron droeg, waarin de woorden ‘Heilig voor de HEER’ waren gegraveerd (Exodus 28,36). De bloeiende amandeltak was dan ook meer dan een wonderteken. Het was het veelomvattend symbool van leven, licht, heiligheid en de waakzame aanwezigheid van God. Je zou misschien zelfs kunnen zeggen dat de amandeltak het priesterlijk verlangen naar leven symboliseerde als het tegenovergestelde van het verlangen naar macht (dat de opstandelingen hadden). Een priester regeert niet over het volk; hij zegent hen. Hij is het kanaal waardoor Gods leven-gevende energie stroomt. Hij verbindt het volk met de goddelijke aanwezigheid. Wat iemand tot een spiritueel leider maakt, is niet ambitie, maar nederigheid (Jonathan Sachs, Numeri, boek van de woestijnjaren, blz. 198 – 199).” Ambitie tegenover nederig, priesterlijk dienen: daar gaat het ook over in de tekst van Numeri met de 12 staven, waar slechts die van Aäron gaan bloeien.
Nu nog een paar woorden bij de tekst uit Matteüs. Jezus zegt: kijk eens naar de lelies. Kijk eens hoe mooi bloemen zijn, daar kan geen koningskleed aan tippen. God doet dat voor de bloemen, God doet dat voor de mensen. Kleingelovigen! Ja, inderdaad, want dat geloven we niet. Althans: we kijken niet, we zijn te veel in ons hoofd bezig, we zijn bezig met morgen, onze zorgen voor morgen. Jezus pleit voor mindfulness. Wat zie je, vraagt God aan Jeremia. Wat zie jij, vraagt Hij aan ieder van ons. Wat zie je als je buiten loopt, wat zie je als je naar de natuur kijkt? Een retraite is een oefening om antwoord te geven op die vraag ….
Lucas geeft in de drie verzen die we vandaag lezen maar liefst vijf aanbevelingen. Ik zal van twee iets zeggen. “Spreek vrij en ge zult vrijgesproken worden.” Dat is de keuze van TQ, de initialen die bij de overweging van 6 maart staan in het fraaie boekje Op weg naar Pasen 2023. TQ is blijkens het copyright voor in het boekje Thomas Quartier, de bekende monnik en theoloog. Hij zegt terecht dat we voortdurend geneigd zijn om de ander te beoordelen, positief of negatief. Vaak zegt zo’n oordeel meer over jezelf dan over de ander, vindt hij. Oordelen is noch voor de ander, noch voor jezelf een zegen. Ik citeer hem: “Wie opgehemeld wordt of juist vernederd, is niet vrij. En wie de ander de hemel in prijst of de grond in boort evenmin. Dag Hammarskjöld, winnaar van de Nobelprijs voor de vrede in 1961, heeft eens gezegd dat een nederige houding ‘jezelf niet vergelijken’ betekent. Die houding is alleen mogelijk wanneer je beseft dat er uiteindelijk maar één maatstaf is, die van omhoog.” Quartier zegt verder dat je niet alles goed hoeft te vinden, maar je hoeft je ook niet in het dwangbuis van rechter te persen. Richt je blik maar omhoog.
Goed, we kijken omhoog, godsdienstig als we zijn. Vanuit de hoge hemel dalen de woorden en de richtlijnen – via Mozes en Jezus – op ons neer, en als we ons daar maar eens aan hielden zag het er voor ons hier beneden heel wat florissanter uit. Vorige week maandag had het boekje Op weg naar Pasen 2023 Leviticus 19,19: “Bemint uw naaste als uzelf.” Die tekst is al even radicaal als die over niet oordelen en vrij spreken. Maar hoe kan zo’n aanbeveling in de gebiedende wijs staan, vraagt JS zich af (achter die initialen gaat Jan Schuurmans schuil). Je kunt toch niet op bevel beminnen? Daar heeft JS deze oplossing voor, die oplossing komt van JC, c.q. Jezus Christus. Citaat: “Jezus laat iets belangrijks voorafgaan aan de tekst uit Leviticus: ‘Bemin God boven alles!’ Hoe kun je God beminnen? Dat gaat haast als vanzelf als je gelooft dat HIJ jou liefheeft. Dat HIJ je gemaakt heeft zoals je bent, met al je mogelijkheden en onmogelijkheden. Dat je je niet hoeft te schamen voor je beperkingen, en dat je alles wat je bent hebt gekregen van Hem, precies zoals je naaste. Het is belangrijk om je geliefd te weten, dat helpt je om jezelf eerlijk aan te kijken, zonder je anders of beter voor te doen dan je bent. Zo leer je van je naaste te houden.” Tot zover JS, Jan Schuurmans. Jan lijkt me iemand die niet gauw problemen maakt en voor wie de dingen eenvoudig zijn.
Hoe anders is dat niet met uw dienaar!? Ik heb gezegd dat ik twee aanbevelingen uit de drie verzen van vandaag zou becommentariëren. Welnu, onze tekst uit Lucas begint met “Wees barmhartig zoals jullie Vader barmhartig is.” Het valt me een beetje tegen van de monnik en theoloog Thomas Quartier dat hij deze zin niet heeft gekozen voor commentaar. Wat ik zie hier wel een moeilijkheid: hoe barmhartig is onze Vader? Hij lijkt nogal onverschillig. Laat HIJ immers de zon niet opgaan over goede en slechte mensen en laat HIJ het niet regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen (Matteüs 5, 45)? In Lucas 13, 4 geeft Jezus nog een ander staaltje van onverschilligheid als hij het heeft over de Siloamtoren die instortte en waarbij 18 mensen om het leven kwamen. Hij zegt: dacht je dat die omgekomen mensen schuldiger waren dan die in leven bleven? Niet dus. Hoe barmhartig is onze Vader voor onze arme broeders en zusters in Zuid-Turkije en Noord-Syrië, Oekraïne, Afghanistan, Iran, voor de vluchtelingen die in de Middellandse zee verdrinken? Geeft dat niet het beeld van een onbarmhartige Vader? Of geldt ook hier dat je niet moet oordelen? Ja, want wie ben ik om over God te oordelen? Ik vind het omhoog kijken van Thomas Quartier zo eenvoudig nog niet. Of moet ik me nu schamen?
Schaamte is het sleutelwoord uit de Daniël 9, 4b – 10. “De schaamte staat ons op het gezicht, wij hebben niet geluisterd naar de HEER, onze God.” Veel in de bijbel wordt als een menselijke projectie gezien op God. Volgens dat mechanisme kun je je dus kunnen afvragen of God zich niet moet schamen voor de wijze waarop HIJ zijn barmhartigheid uitoefent. Ik herinner me het boek van Karel van het Reve, De ongelooflijke slechtheid van het Opperwezen (G.A. van Oorschot, 1987). De bioloog Ko de Korte (1943) (zie Tien geboden in Trouw 25 februari 2023) wil zo ver niet gaan. Hij nam wel afstand van het geloof der vaderen, maar vond troost in de woorden van Spinoza “God is het totaal van alles wat er is. Zonder betekenis, mening of bedoeling. Oorzaak en gevolg, dit is hoe de natuur werkt. Het is al van aan het begin der tijden vastgelegd, maar er zit niemand aan de knoppen. We zijn het zinloze product van een blinde evolutie in een onverschillig universum.” Wat vind ik van dit godsbeeld? Van dit mensbeeld tevens, waarin we louter een product zijn van de blinde evolutie? Het ziet er realistisch uit, maar ook defaitistisch. Hoe is God te redden? Ik heb het idee dat er één is die God kan redden en dat is Jezus. Daar kom ik nog wel eens op terug.
De werken van barmhartigheid. Vraag het de cultuurchristen – desnoods in een quiz of als kandidaat voor de Slimste Mens – en ik ben bang dat er maar weinig werken opgenoemd zullen worden en zeker niet alle zeven; maar als zuster van barmhartigheid en broeder van goede werken bent u als het ware getrouwd met die werken. U kunt ze dromen. U bent dan ook geen cultuurchristen. Brood, water, kleding, onderdak, verpleging, zorg en een fatsoenlijke begrafenis: als je dat lijstje beziet doet het sterk denken aan wat er onmiddellijk nodig was in het rampgebied in Zuid-Turkije en Noord-Syrië. De werken van barmhartigheid lijken te suggereren dat rampen de normale situatie zijn van de mens; die suggestie heeft een grote realiteitswaarde, vrees ik. Ik ga het nu niet over die werken hebben, maar over de enscenering waarin die werken ter sprake komen. Het is het einde der tijden: tijd om de finale rekening op te maken, om al het menselijke en onmenselijke tegen elkaar af te wegen. Matteüs 25 is een door een door menselijk verhaal. Wie zei ook weer dat het christendom een humanisme is? Want wie verschijnt er op het einde der tijden? Is het God? Nee, het is de Mensenzoon (wel met hoofdletter). Wat volgt is een soort droombeeld. De Mensenzoon komt bekleed met zijn heerlijkheid en rondom hem drommen alle engelen samen en hij neemt plaats op de troon van zijn heerlijkheid. Alle volkeren zullen voor hem bijeengebracht worden. Let wel, niet alleen het joodse volk, of het christen volk of het volk van de laatste profeet Mohammed (de drie volken worden in de koran de volken van het boek genoemd) staan voor die troon, maar ook de volken van Azië, Afrika, Oceanië, de volken uit China, India, Rusland, enz. enz. Alle volken zullen voor de Mensenzoon gebracht worden, in overeenstemming met Gods belofte aan Abraham dat in zijn zaad alle volken gezegend zullen worden. Wat hebben ze met die zegen gedaan? Zijn ze op de juiste wijze religieus geweest, hebben ze hun theologie op orde gehad, hadden ze de juiste opvattingen of het rechte geloof? Er wordt niet naar gevraagd. Matteüs 25 vraagt naar andere dingen: brood, water, kleding, onderdak, verpleging, zorg en een fatsoenlijke begrafenis. Hebben jullie daar voor gezorgd dan is het goed, hebben jullie daar niet voor gezorgd, dan is het niet goed. In het droombeeld dat we nog steeds aan het dromen zijn gaan de volkeren die het goede gedaan hebben naar het koninkrijk van de Vader dat vanaf het begin van de schepping al voor hen klaar ligt. De volken die het goede niet gedaan hebben gaan naar het eeuwige vuur dat aangelegd is voor de duivel en zijn trawanten. Op dat moment word je wakker. Je herinnert je je droom. Je beseft dat er iets niet klopt, maar wat? Dan weet je het: die volken die gescheiden worden zoals een herder bokken en schapen scheidt dan kan natuurlijk niet kloppen. Er is geen volk dat helemaal fout is en er is geen volk dat helemaal goed is. Die scheiding van de volken als ware het bokken en schapen kan dus helemaal niet plaatsvinden, tenzij in een droom want in een droom kan alles.
Goed, wakker en in het bezit van een kritisch bewustzijn zeg je: de goede werken zijn ieders individuele verantwoordelijkheid: enkel individuen kunnen afgerekend worden op hun daden of het nalaten van daden. Maar dan moeten we toch nog even aandacht schenken aan de tekst uit Leviticus 19: De HEER zei tegen Mozes: ‘Zeg tegen de gemeenschap van Israël: “Wees heilig. Want Ik de HEER, jullie God, ben heilig.” Het vriendelijk verzoek tot heiligheid is dus aan de gemeenschap gericht, niet aan het individu. Hoe komen we hier uit? Waar blijf ik met mijn individuele verantwoordelijkheid? Misschien door te bedenken dat niet het individu per se heilig moet zijn – in de meeste gevallen is dat wat veel gevraagd – maar dat het wel de opdracht is van de gemeenschap. En als het goed is tilt de gemeenschap het individu op tot goed gedrag, tot het goede voor allen. Hiermee zijn niet alle vragen beantwoord, maar dat kan ook niet in een kort woordje, als het überhaupt al mogelijk zou zijn om alle vragen te beantwoorden …
Vorige week lazen we uit Genesis, vandaag uit Wijsheid van Jezus Sirach. Sirach vind ik een leuk boek, volgens mij heeft de schrijver een flinke dosis humor. Zoals bekend bestaat de Hebreeuwse bijbel uit drie delen: wet, profeten, geschriften. Jonathan Sacks geeft deze typering van de delen, bibliotheken noemt hij ze zelfs (zie Jonathan Sacks, Numeri, boek van de woestijnjaren, blz. 67). Tora (de wet) is Gods woord aan mensen. Neviiem (de profeten) staat voor Gods woord door mensen. Ketoevim (de geschriften) zijn woorden van mensen tot God. Die woorden zijn allerlei: liederen, klaagliederen, psalmen, Job, spreuken of wijsheden. Welke wijsheid heeft Jezus Sirach? Wel, eerst deze: Alle wijsheid komt van de HEER. Volgens Sirach is vóór alle dingen de wijsheid geschapen. Waar hij dat vandaan haalt mag Joost weten, want hebben we veertien dagen geleden niet de eerste regels uit Genesis gelezen: in het begin schiep God de hemel en de aarde? Enfin, Sirach is van mening dat er voor het begin nog een ander begin ligt: de wijsheid, het is ook een geschapen werkelijkheid. Die wijsheid heeft God uitgestort over al zijn werken, in al wat leeft is zij aanwezig. Hij bedeelt haar aan degenen die Hem liefhebben.
In Marcus is er sprake van een stomme geest die bezit heeft genomen van een jongen. Die stomme geest laat hem stuiptrekken, gooit hem op de grond, of zelfs in het water of in het vuur. De geest van wijsheid lijkt hier totaal afwezig, en de mensen, vooral de vader van de jongen, zijn dan ook radeloos, ten einde raad. Met alle wijsheid van de wereld komen ze er niet uit. De leerlingen van Jezus kunnen weinig uitrichten, hier kan alleen Jezus van Nazaret – de naamgenoot van Jezus Sirach – soelaas bieden. Marcus stelt ons niet teleur, het verhaal loopt goed af, die stomme geest wordt uitgedreven en de jongen die voor dood neerlag, komt overeind, staat op en kan weer verder. De leerlingen willen natuurlijk weten hoe Jezus dat gedaan heeft, en vooral: waarom konden zij dat niet. Waarom kunnen wij dat niet? Goede vraag, zeggen we dan als het onwaarschijnlijk is dat er een goed antwoord gaat komen. Het antwoord van Jezus is: dit soort stomme geesten kun je niet anders uitdrijven dan met gebed. Het antwoord voelt aan als een afknapper. Robert Long (1943 – 2006) zong in de jaren zeventig zijn pesterige lied: Jezus redt! Jezus redt! Alle mensen opgelet! Jezus redt! Jezus redt! Enkel door ’t gebed! Een pesterig lied, maar wat breng je er tegen in? Kun je stomme geesten uitdrijven met gebed? Ik denk aan stomme geesten die aan de macht zijn in grote delen van de wereld en die macht niet gebruiken tot heil van de mensen om het zacht te zeggen. In een paar gevallen kun je ze met democratische middelen uitdrijven, door de stembus, maar in andere gevallen blijkt dat onmogelijk omdat die machthebbers schijnverkiezingen houden of aan de macht blijven met hun leger, veiligheidstroepen, propaganda en schrikbewind.
Redt het gebed? Vaak niet, laten we wel wezen. Maar is dat de hoogste wijsheid? We hebben Jezus Sirach horen zeggen dat wijsheid het eerste is geschapen, en de suggestie is dat wijsheid als laatste overblijft. God heeft de wijsheid uitgestort over al zijn werken, in al wat leeft is zij aanwezig. Vraagje: waarom is er dan zo veel onwijsheid. Ha, als u goed hebt opgelet is daar wel een antwoord op: Hij bedeelt haar aan degenen die Hem liefhebben. Kijk! De wijsheidsliteratuur omvat liederen, klaagliederen, psalmen, Job, spreuken of andere wijsheden. Gebeden horen daar ook bij. Soms is het de mens onmogelijk om te bidden; soms kun je alleen maar zuchten. Paulus wist dat toen hij schreef dat het dan de geest is die in ons bidt met onuitsprekelijke verzuchtingen. Het zal de geest van wijsheid zijn …
Die diepe zucht van Jezus, hoe invoelbaar is die! Dat is oppervlakkig gezien al zo – zijn wij doorgaans niet oppervlakkige mensen – maar ook theologisch zijn er bij die zucht kanttekeningen te maken. Eerst dat oppervlakkige maar, want ik neem niet aan dat Marcus voor theologen schrijft. Jezus slaakt een diepe zucht vanwege die vraag van de Farizeeën. Hij zelf is een Farizeeër light, hij kent dat volk uit en te na, ze lopen hem voortdurende achterna en voor de voet. Hij heeft zo juist 4000 mensen te eten gegeven van zeven broden en een paar kleine vissen. Als ze allen gegeten hebben halen de leerlingen nog zeven manden op van het overgebleven brood. En dan vragen ze om een teken uit de hemel! Je zou ze toch! Die diepe zucht van Jezus is volkomen invoelbaar.
Nu een theologische kanttekening. Er is door Marcus nog een zucht van Jezus opgevangen, namelijk aan het einde van zijn leven vanaf het kruis (Marcus 15, 37). Die zucht is zo diep en krachtig dat het voorhangsel van de tempel er van scheurt van boven tot beneden. De centurio die het ziet en hoort zegt dan: Werkelijk, deze mens was Gods Zoon. Hoe kan een ademtocht zo krachtig zijn? Dat kan alleen als het Gods adem is, de roeach die sinds het begin over de oervloed zweeft en die sprekend alles schept. Die zucht van Jezus verwijst daarom niet alleen naar zijn einde, maar ook naar het begin: dat lijkt me de theologische betekenis van die lapidaire vertelling van Marcus dat Jezus diep moet zuchten. Hij probeert met die diepe zucht nog wat leven te blazen in dat stelletje dooie klieren. Nog een ander element in de luttele verzen maken ons opmerkzaam. De Farizeeën verlangen een teken. In het eerste hoofdstuk van de bijbel lezen we al van een teken. Het komt daarom goed uit dat we vandaag Genesis 4, 1 – 15 lezen, want daar staat het. Kaïn vermoordt zijn broer Abel. Dat is niet goed, het wekt de toorn van de Heer die hem daarom vervloekt: dolend en dwalend zul je over de aarde gaan. Kaïn vreest dat ie daarmee vogelvrij is verklaard en dat iedereen die hem tegenkomt hem mag doden. Maar dat is niet de bedoeling. God merkt Kaïn met een teken, een soort talisman, dat hem zal beschermen. Ik vrees dat die talisman een beetje is uitgewerkt. Vandaag de dag zijn doodsbedreigingen vooral op de zogenaamde sociale media niet van de lucht. Nu wordt er een schrijver van kinderboeken bedreigd met de dood. Paginagroot in de kranten spreken collega-schrijvers hun afschuw uit over die bedreiging. Maxim Februari legt uit (NRC 11 februari 2023) waarom zijn naam erbij staat. Hij zegt: “Er kwam een petitie langs dwarrelen die ik heb opgevat als een petitie tegen doodsbedreigingen. Er komen altijd wel petities langs en dan heeft een mens niet vanzelf zin zich uit te spreken pro of contra de ander, voor dit tegen dat, maar deze petitie kon je opvatten als een simpel pleidooi elkaar niet dood te willen slaan. Dus tekende ik.” Even te voren brengt hij in herinnering dat er een bijbels gebod is dat doden verbiedt, het staat op de vijfde plaats van de tien geboden.
Ik moet het hebben over die diepe zucht die uit Turkije & Syrië opklinkt na de recente aardbevingen. Onder die diepe zucht reken ik ook de jammerklachten stil of luidkeels, het vloeken, schelden, klagen of het verbijsterd in shock neerzitten bij het puin van ingestorte flatgebouwen. Een zucht die opstijgt vanuit de diaspora van Turken en Syriërs overal in Europa, gevlucht of geëmigreerd. Ik geef twee diametraal tegenovergestelde reacties. Vanuit zijn luie stoel neemt Youp van ‘t Hek (NRC 11 februari 2023) wat hij noemt “gelovige types” op de hak met hun dwaze godsgeloof. Hij zou het nog begrijpen als ze dit weekend vloekend hun gebedshuizen verlaten hebben. De andere reactie is die van Mehmet Keklik in het dorpje Sekeroba die zijn vrouw en twee kinderen verloor. Mehmet zegt: “Dit is Gods test: blijf je dankbaar of vervloek je het leven”? Het uitgebreidere citaat: “In de Koran adviseert God ons om niet op te geven. De vraag in het leven is juist: kun je het dragen? Of niet? Blijf je dankbaar voor het leven of vervloek je het”? (NRC 10 februari 2023).
Juist dezer dagen kreeg ik het verzoek om theologische opmerkingen te maken ter inleiding van een koorproject later in het jaar met het Stabat Mater van Pergolesi. Ik ga beide gebeurtenissen met elkaar verbinden: de mater dolorosa onder het kruis van haar zoon en de pater dolorosus naast de puinhoop waaronder zijn vrouw en kinderen liggen. Blijf je dankbaar voor het leven of vervloek je het? Blijf je Gods naam noemen of krijg je hem niet meer over je lippen …
Marcus houdt in heel zijn evangelie aardig de vaart er in, maar in het fragment van vandaag is hij wel heel snel. Het wordt ook wel gezien als een samenvatting: in een paar woorden schetst hij een patroon. Ze steken over en ze komen aan land. De mensen herkennen hem, ze trekken rond en men brengt de zieken naar hem. Waar hij ook heen gaat, naar steden, dorpen of hoeven, ze leggen de zieken op de markt neer en ze vragen hem of ze tenminste de zoom van zijn kleed mogen aanraken. Die aanraking brengt de redding. Wat voor beeld krijgen wij van de wereld waarin Jezus optreedt, de wereld waarin hij aan land gaat nadat hij is overgestoken? Ik zou denken een wereld waarin er veel zieken zijn, om niet te zeggen een zieke wereld. Wat mij frappeert is dat de mensen hem “herkennen” en je vraagt je af waar die herkenning vandaan komt. Is dat een oppervlakkige herkenning of komt die uit de diepste lagen van het bewustzijn. Wat me ook frappeert is dat de er zo weinig voor nodig is en lijkt om redding te brengen c.q. krijgen: de zoom van het kleed aanraken is toch haast bijna niks.
Kijken we naar Genesis, de prachtige openingsverzen van hoofdstuk 1 met de verzen 1 tot 19. Hoe weinig is er nodig om hemel en aarde te scheppen, licht, gras en zaadvormend gewas, bomen die vruchten dragen, de zon en de maan, om te heersen over de dag en de nacht. Tot zo ver ons fragment vandaag tot en met de vierde dag. Ook God houdt er, menselijk gesproken en niet-evolutionair gedacht, de vaart in. Als ik andere overeenkomsten zoek met het Marcusfragment zie ik dat God als het ware ook oversteekt – vanuit welke plaats weet ik niet – om te gaan scheppen. Wat is er nodig? Zijn spreken. Hij spreekt en het is er. Vier keer ziet Hij dat hij het goed is wat Hij heeft gemaakt. Hoe anders is de situatie bij Marcus: een wereld waarin er veel zieken zijn, om niet te zeggen een zieke wereld. Die wereld is niet meer goed. Komt het ooit nog goed met die wereld? Bij Marcus lijkt het alsof hij iemand gevonden heeft die het goed kan maken, Jezus. En er is eigenlijk niet veel voor nodig: slechts de zoom van zijn kleed aanraken. Dat is toch niet zo moeilijk? Hoe weinig is er nodig om het goed te laten zijn?
Om die vraag te beantwoorden lees ik nog eens het eerste vers van Genesis: beresjit bara elohim et ha sjamaim wa et ha arets. In het begin schiep God de hemel en de aarde. Meestal gaat onze interesse naar de aarde, maar ik wil u vandaag meenemen naar de hemel. We gaan aan taalkunde doen plus een beetje mystiek. Het woord voor hemel is sjamajim. Joodse mystici zien twee woorden samengesmolten in de ene woord sjamajim, namelijk het woord eesj dat vuur betekent en het woord majim dat water betekent. Het woord hemel is dus vuur en water. Hemel is daar waar deze twee tegenstellingen het “uithouden met elkaar”. In de spiegel van dit hemelse beeld van vrede wordt de mens spiritueel uitgedaagd om evenwicht te scheppen tussen de grote tegenstellingen in het leven op aarde en in zichzelf. Interessant, we zeggen wel eens: het gulden midden, water in de wijn, geven en nemen, leven en laten leven, voor iedere mens zijn of haar plekje onder de zon: dan is het goed. Tekenen we er voor?
* vertaling van NBV21
Pieter Oussoren (de Naardense Bijbel) vertaalt aldus: Sinds het begin is God schepper, – van de hemelen en de aarde.
Laatst zat ik te luisteren naar iemand die een roman had geschreven over de Spaanse Burgeroorlog (1936 – 1939). Ik vond het moeilijk om daar belangstelling voor op te brengen, omdat er dagelijks ellendige verhalen te lezen zijn over de oorlog in Oekraïne en dat is hier en nu en je kunt het haast niet geloven dat het nu gebeurt en hier zo dichtbij. Kunnen we wel belangstelling opbrengen voor de tekst uit Hebreeën? De schrijver van Hebreeën kent zijn pappenheimers. Hij weet dat we ongeduldig zijn. De tijd ontbreekt me, zegt hij, om te verhalen van Gideon, Barak, Simson en Jefta, van David en Samuël en de profeten. O, dank je wel Hebreeën, dat is een hele opluchting. Als je over al die krachtpatsers gaat vertellen zijn we hier voorlopig niet weg. Maar hij vat samen, en van die samenvatting val je figuurlijk gesproken al achterover. Door het geloof van de genoemden zijn koninkrijken om ver geworpen, zij hebben leeuwen de muil gesloten, vijandelijke legers op de vlucht gejaagd, vrouwen kregen hun doden terug door de opstanding uit de dood – dat is toch wel heel frappant: dat zou je de jonge oorlogsweduwen in Oekraïne ook wel gunnen – maar face it, dan kan natuurlijk niet. Hebreeën is nog niet klaar met zijn horror: anderen werden doodgemarteld; ze werden gestenigd, door midden gezaagd, terechtgesteld met het zwaard. Ze zwierven rond in schapenvachten of geitenvellen, berooid, vernederd en mishandeld. Ze doolden door verlaten oorden en berggebieden en verscholen zich in grotten en holen onder de grond. Ze waren voor de wereld te goed. Ik moet wel een slecht mens zijn, broeders en zusters, want Hebreeën werkt op mijn lachspieren. Vooral als het gaat over gemartelden die van geen vrijlating willen weten, omdat ze uitzien naar een betere opstanding. Martel door, martel door, alstublieft. Maar het lachen vergaat me als ik denk aan Oekraïne, bij de verhalen van marteling, verkrachting, brute moord en grof geweld worden de traanklieren aangesproken. Vorige week maandag in Trouw schreef Stevo Akkerman over de Oekraïense dichter Volodymyr Vakoelenko. Hij stond bekend als een uitgesproken Oekraïense patriot, in 2014 had hij deelgenomen aan de pro-Europese protesten in Kyiv. Hij vermoedde dat ie op een Russische dodenlijst stond. Toen de Russen zijn woonplaats binnentrokken in februari/maart vorig jaar, schreef hij: “Ik ben niet bang om opeens te sterven, maar ik kan het mij niet veroorloven. Ik ben niet alleen, ik moet overleven.” Hij had namelijk de zorg voor een gehandicapte zoon. Maar de Russen kwamen, haalden hem uit zijn huis, namen hem mee naar hun hoofdkwartier en schoten twee kogels door zijn hoofd. Hoe weten we wat hij schreef? Maanden later werden zijn aantekeningen gevonden, begraven onder zijn kersenboom, opgegraven door zijn vader. Er is een documentaire gemaakt van zijn ellendige geschiedenis en de prachtige woorden die hij schreef, met als titel “Notities onder de kersenboom”. De documentaire eindigt met een fragment uit Vakoelenko’s bundel “Papa’s boek, gedichten gericht aan zijn zoon”. We zien Vitali op de bank bij zijn oma Olena, en dan klinken de volgende zinnen: “Dat je mag dromen van een gekleurde olifant, een regenboogvis en zoute zeeën. Van de zoetste wolken, stranden van slagroom, chocoladenachten, appellantaarns, perzikballen. Slaap Vitali, slaap mijn kleine ondeugende jongen.” Stevo Akkerman eindigt zijn stukje “Moord op een dichter” met de woorden: ondraaglijk is het. Je moet het zien.
Moet ik nog wat zeggen over Marcus 5, 1 – 20? Daar gaat het over een arme drommel die gek geworden is, die er niet meer tegen kan, die alleen nog maar in grafspelonken kan wonen. Hebreeën heeft zijn portret geschilderd: Hij zwierf rond in schapenvacht of geitenvel, berooid, vernederd en mishandeld. Hij doolde door verlaten oorden en berggebieden en verschool zich in grotten en holen onder de grond. Hij was voor de wereld te goed. Ja, dat wij min of meer normaal functioneren moet wel liggen aan onze dikhuidigheid. Vanwege onze dikke huid zijn wij goed genoeg voor deze wereld. Maar de supergevoeligen gaan eronder door. Jezus was supergevoelig, daarom ging hij onbevreesd naar de man die zich Legioen noemde af, hij was immers een zielsverwant …
We hebben vandaag twee teksten die niet zo maar omgewisseld kunnen worden tot pasmunt. In Marcus gaat het over “de eeuwige zonde” waarvoor geen vergeving is. Jezus die doorgaans de vleesgeworden vergevingsgezindheid is, zegt dat als “ze” van hem beweren dat hij in de macht van de duivel is. Jezus noemt dat een lastering van de heilige Geest. Kennelijk is dat niet zo maar een belediging, of een of andere stomme kortzichtigheid ten aanzien van zijn persoon. Dat had Jezus wel kunnen hebben, dat zou hij zeker vergeven hebben. Het moet dus van een totaal andere orde zijn. In het verleden heb ik daar al dikwijls mee gestoeid. Ik kom daar straks op terug.
In Hebreeën wordt op een diep niveau nagedacht over Jezus Christus, de hogepriester van de komende goede dingen. Wat zijn die komende goede dingen? Het ontvangen van het eeuwig erfdeel. Het eeuwig erfdeel ontvangen wij doordat Christus het waarachtig heiligdom is binnengegaan. Het waarachtig heiligdom is de presentie bij God, verkeren in Gods aanwezigheid. Bij deze verheven praat vergeet Hebreeën geen moment dat het lot van de mens is eenmaal te sterven. Wat gebeurt hier? Wordt hier de bittere pil verguld met een placebo waar niemand meer beter van wordt? Ook hier kom ik nog op terug.
Maar nu een tussenwerpsel in mijn woordje. Een buiging naar pater Wim van Rooden osfs (1937). Op zondag en op dinsdag geeft hij hier zijn preek, op maandag zit ik ertussen. Mijn woordjes zijn in dat schema tussenwerpsels. Op zondag 8 januari vergeleek hij zich zelf met het duracell-konijn, en vroeg hij zich af waar hij de kracht vandaan haalt om in de vroege zondagochtend in Mariahout uit zijn bed te komen om in Eindhoven in de kapel van het verzorgingshuis een preek te houden waar wellicht niemand op zit te wachten. Op zondag 15 januari keek hij naar zijn vroegere zelf en vroeg hij zich af: hoe heb ik zo kunnen denken, hoe heb ik zo kunnen geloven? Dit zijn smartelijke vragen! Het ziet er uit als een existentiële crisis, maar met humor gebracht, zoals bleek uit het vervolg. In mijn tussenwerpsel groet ik deze volgeling van Franciscus van Sales, bisschop en kerkleraar wiens sterfdag (en dus feestdag!) wij morgen vieren. Misschien kan Wim van Rooden zich optrekken aan deze Frans van Sales (1567 – 1622).
Nu kom ik terug op de raadselachtige teksten van Hebreeën en Marcus, teksten die niet direct in pasmunt om te
wisselen zijn, beweerde ik. Het gaat immers om de eeuwigheid. Eeuwige zonde en eeuwig heil. Hoe moeten we
daarmee dealen? Is ons verstand niet te klein om dat te behappen? Zeer waarschijnlijk wel. In een aantal
mystieke stromingen van het rabbijnse jodendom worden er vijf dimensies onderscheiden in de menselijke ziel (ik
ontleen een en ander aan: Ruud Bartlema, Mystiek van de Hebreeuwse letters, Docete, Utrecht, 2018 - 6e druk).
Nefesh is het lichaamsbewustzijn, de dimensie die ons onze lichamelijkheid doet ervaren.
Roeach is de dimensie
die ons het bewustzijn doet ervaren van leven en levensadem. In veel bijbelse teksten is roeach de naam voor
Gods levensadem, waarmee de wereld tot leven komt. De derde dimensie is die van de nesjama. Je zou dit
de
dimensie kunnen noemen waaraan we onze identiteit ervaren. De nesjama geeft een mens het gevoel van ‘dit ben
ik’. Naar mystiek besef is een mens, als onderdeel van de schepping, een manifestatie van een goddelijke impuls
en is het wezen van de mens even onvergankelijk als die impuls zelf. Nu hebben we dus drie dimensies genoemd en
je zou zeggen: alle goede dingen in drieën, nu hebben we alles wel gezegd. Maar nee. Er zijn nóg twee dimensies,
chai en jichoeda die ons verbinden met enerzijds onze oorsprong (chai) en anderzijds ons
einddoel (jichoeda). Nu
is de clou van dit rabbijnse mensbeeld dat de mens in principe toegang heeft tot de eerste drie dimensies, maar
tot de twee laatste niet. Die twee laten het mysterie mens intact. Wel komt het in een mensenleven voor dat chai
en jichoeda zich laten ervaren (soms even, dicht Oosterhuis) in de vorm van een ‘verbijsterende ingreep’, een
‘wonderbaarlijke redding’, een ‘geleid worden’ of iets dergelijks. Welnu, Jezus beschouw ik als zo’n
verbijsterende ingreep, een wonderbaarlijke redding en een geleid worden in persoon, bij Jezus ervaar je chai en
jichoeda, oorsprong en einddoel. Beweren dat hij in de greep van de duivel is, is eeuwig sunt. Maar het is niet
dwingend, het is een christelijke interpretatie die wellicht te beperkt is en niet voldoende huiver betoont voor
het mysterium tremendum et fascinosem. Ik kom op die gedachte door de magistrale roman van Anjet Daanje, Het
lied van ooievaar en dromedaris (Uitgeverij Passage, Groningen, 2022, 655 blz.) waarin Emily Brontë (1818 –
1848) tot leven wordt gewekt. Volgens mij had zij ook weet van nefesh, roech en nesjama die zij drie goden
noemt. Ik citeer een gedeelte uit haar gedicht The Philosopher (februari 1845), door Anjet Daanje vertaald (De
Denker, blz. 30 – 31 uit: Dijende gronden, een bijlage bij de roman):
‘Genoeg heb je nou wel gedacht, denker!
Te lang ben je aan het dromen
Zo somber, in deze donkere kerker,
Laat het zonlicht binnenstromen!
Grootzielige geest, welke desillusie
Is na dit gepeins nu weer je conclusie?
“O, de tijd wanneer ik eindelijk rust vind
En ik mijn eigen bestaan vergeet,
Zonder te lijden onder de koude wind,
Of onder de sneeuw die me bekleedt!
Geen beloofde hemel, waar mijn verlangen
Volmaakt tot vervulling wordt gebracht;
Geen gedreigde hel, in eeuwig vuur gevangen,
Dooft de gloed van deze geesteskracht!”
‘Dat zei ik, en het is wat ik zeggen blijf
Tot ik me in mijn graf heb gelegd –
Drie goden, gevat in dit schamele lijf,
Zijn constant met elkaar in gevecht;
De Hemel kon hen niet bergen alle drie
En toch is er in mij plaats voor hen;
En blijven ze daar tot ik de essentie
Van mijn wezen vergeten ben!
O, de tijd, wanneer in mijn getergde hoofd
Voorgoed hun strijd zal zijn gesust!
O, de dag, wanneer mijn lijden is gedoofd,
En eindelijk, eindelijk rust!’
Vorige week – wie mijn woordjes volgt, mag er een vervolgverhaal in zien – ging het over de geest van Jezus, nederig, lijdend, dienend en met vreugde gade geslagen door zijn Vader, God. Vandaag lezen we in Hebreeën dat hij vergeleken wordt met de mythische hogepriester Melchisedek. Dat mag prestigieus lijken, hoog en onaantastbaar, maar onze tekst is eerder een combinatie van nuchterheid en bevlogenheid. Eigenlijk zouden we zo naar ieder mens moeten kijken, met oog voor de menselijkheid en alles wat dat impliceert aan kleinheid en gebrekkigheid én tegelijkertijd met oog voor de goddelijkheid en alles wat dat aan grootheid en kostbaarheid met zich meebrengt. Kijken we hoe Hebreeën over de (hoge)priester spreekt. Hij is uit de mensen genomen en wordt voor de mensen aangesteld. Hij is in staat om onwetenden en dwalenden geduldig te verdragen, omdat hij zelf ook aan zwakheid onderhevig is. Ik vertaal die zwakheid als: hij is zelf ook onwetend en dwalend. Een priester draagt offers op voor de zonden van het volk, maar evengoed draagt hij offers op voor zich zelf. Ik begrijp dus dat hij zelf ook niet zonder zonden is. Hoe word je priester? Je moet door God geroepen worden, het is niet zo dat het een ambitie is die je kunt najagen. Als je door God geroepen wordt is dat een soort geboorte: God die je zoon noemt, vandaag heb ik je verwekt, en daar sta je dan met je kleinheid en grootheid. In de school van het lijden leer je gehoorzaamheid en smeek je God dat hij je redt uit de dood. Maar tranen of niet, doodsangst of niet, alles moet doorstaan worden en tot voleinding komen. Zo is het met de hogepriester, zo is het met Jezus, zo is het met de volgeling.
Zo moeten we naar ieder mens kijken, nuchter én bevlogen. Wie dat doet is de dichter Ellen Deckwitz; zij schrijft een column in de NRC die ik nooit zal overslaan. Op 12 januari schreef ze over aardigheid naar aanleiding van een zinnetje in de film The Banhsees of Inisherin: niceness doesn’t last dat zij aldus vertaalt: met aardige mensen kun je de gracht dempen. We zeggen ook wel eens van iemand dat je met hem of haar de oorlog niet kunt winnen. Nee, dan zijn waarschijnlijk andere kwaliteiten gevraagd dan aardigheid. Maar Ellen is het niet eens met de uitspraak dat aardigheid niet duurt of duurzaam is. Ze voert als getuige voor haar mening George Eliot op, met de laatste woorden van de monumentale roman Middlemarch (1871) die ik hier zal citeren: “Het goede in de wereld is voor een deel afhankelijk van gebeurtenissen die niet de geschiedenis in gaan; en dat de zaken er voor u en mij niet zo slecht voor staan als mogelijk was geweest, is voor de helft te danken aan het getal der mensen die getrouw in het verborgene leven* en die rusten in graven die niemand bezoekt.”
Ja, ik denk dat dit waar is: wij danken zoveel aan mensen die aardig waren en aan wie niemand meer denkt. Misschien is dat een reden om God te danken in wiens ogen ieder schepsel kostbaar is en die wel blijft denken aan onaanzienlijke mensen, mensen die in het verborgene goed gedaan hebben, en die rusten in graven die niet meer bezocht worden ….
------------------
De oorspronkelijk tekst: for the growing good of the world is partly dependent on unhistoric acts; and that things are not so ill with you and me as they might have been, is half owing to the number who lived faithfully a hidden life, and rest in unvisited tombs.
* De vertaling van Ellen Deckwitz is onnauwkeurig: er staat leefden (niet leven).
Vorige week maandag lazen we over het dopen van Johannes, een daad met hoge attentiewaarde. Maar we zagen dat hij niet aan de verwachtingen kon of wilde beantwoorden: nee, geen messias hij, geen Elias, geen profeet. Maar die na mij komt! Een week later lezen we over die nakomer op het feest van de doop van de Heer. Volgens het verhaal van Matteüs wilde Johannes Jezus niet dopen. Wie messias, Elias en profeet in één is hoeft niet dat ritueel te ondergaan, een ritueel dat immers boetvaardigheid en bekering betekent. Maar hier leren we al iets over de geest van Jezus. Laat nu maar, laat mij dit ondergaan. Jezus zal tijdens zijn korte openbare leven heel veel ondergaan. Ondergaan is een ander woord voor lijden, en we herinneren ons de woorden tegen de Emmaüsgangers: moest de messias niet lijden? De messias Jezus is géén geweldenaar die met spectaculaire acties schoon schip zal maken en alles recht zal maken wat krom is, die in één klap het aards paradijs zal vestigen. Zo is God niet. De goddelijke goedkeuring voor de nederige opstelling van Jezus is te zien aan de duif die op hem neerdaalt. Op goed gezag van Willem Jan Otten (in zijn prachtige boek Zondagmorgen) moeten we daarbij niet denken aan de houtduif, die brutale dikke beesten die de binnensteden teisteren, maar aan een slanke vogel met roodbruine pennen die hij in Israël heeft gezien toen hij een Jezus-trail volgde. Ik geloof hem graag. De goedkeuring is niet alleen te zien maar ook te horen in de stem uit de hemel die zegt: Dit is mijn geliefde Zoon in wie ik vreugde vind. Bij Jesaja was een dienstknecht gepresenteerd die door God ook met vreugde was gadegeslagen. Van die dienstknecht wordt gezegd wat we bij Jezus zien: Hij roept niet en schreeuwt niet, het geknakte riet zal hij niet breken en de kwijnende vlaspit blaast hij niet uit.
In een aantal opzichten was de op oudjaar 2022 overleden paus Benedictus XVI naar het beeld en de gelijkenis van deze Jezus, over wie hij een prachtige trilogie schreef. Stijn Fens in Trouw van maandag 2 januari 2023 omschrijft hem als bescheiden, nederig, eenvoudig en vroom. Zijn pontificaat stond in het teken van het Woord met een hoofdletter, verstilling in de liturgie en een continu nadenken over de waarheid. Maar gaandeweg kreeg hij een slechte pers. Hij deed een ongelukkige uitspraak over de islam, hij behandelde de seksuele schandalen in de rkk niet goed, hij gaf ultra-rechtse groeperingen binnen de rkk ruim baan. Veel mensen die het goed meenden met de kerk raakten teleurgesteld in hem. Zo o.a. Peter Nissen van wie de quote: “Benedictus heeft me de kerk uitgejaagd, Franciscus heeft me teruggehaald.” Een moeilijk pontificaat, laat Stijn Fens boven zijn verhaal koppen, met een daverend slot. Want zijn aftreden werd gezien als modern, vernieuwend, baanbrekend voor elke toekomstige paus. Als het niet meer gaat treed je af, je klampt je niet vast aan het ambt tot de dood.
Donderdag keken we naar zijn uitvaart. Paul van Geest was benieuwd naar wat paus Franciscus zou zeggen over zijn voorganger. Welnu, hij zei bijzonder weinig over zijn voorganger. Gelijktijdig met de uitvaart in Rome was er in Goirle een uitvaart van een kennis van me, te volgen via livestream. Die twee uitvaarten van een voormalige paus en een gewone katholiek verschilden niet veel van elkaar, de liturgie is hetzelfde, de keuze van de lezingen variëren, de sfeer mag weinig persoonlijk lijken, maar de boodschap is: eerbied voor het grote mysterie waarin de overledene binnentreedt, en die is voor iedereen hetzelfde. In een aantal andere opzichten was Benedictus niet hetzelfde als zijn beeld en gelijkenis, wiens “plaatsbekleder” hij een aantal jaren was, maar daar ga ik het niet over hebben. Over de doden niets dan goeds …
Gisteren – zondag – begon het nieuwe kalenderjaar – het kerkelijk jaar was al begonnen op de 1ste zondag van de advent op 27 november. In het kerkelijk jaar zijn we dus al vijf weken onderweg en zo kunnen we begrijpen dat we ons met het verhaal zo kort na kerstmis (en driekoningen moet nog komen) – alles moet immers gecomprimeerd worden – toch al bevinden bij Johannes die aan de overkant van de Jordaan aan het dopen is. Zijn omgeving vindt het heel opmerkelijk, daar gebeurt wat, daar moeten we bij zijn. De religieuze specialisten hebben uiteraard weet van de diepe symbolische betekenis van die handeling. Ben jij de messias? Ben jij Elias? Ben jij de profeet? Als Johannes bevestigend geantwoord had, dan hadden de vragenstellers geweten: de tijden zijn aan het veranderen, er gaat iets beslissends gebeuren, hou je vast. Maar nee: drie maal negatief, nee ik ben niet de messias, niet Elias, niet de profeet. O nee? Wie ben je dan wel? Er zit een soort teleurstelling in die vervolgvraag, maar deze doper heeft op een grandiose wijze hun aandacht getrokken, zoals de klimaatplakkers die zich vastplakten aan topstukken in de musea wereldwijd aandacht trokken. Daar komt zijn antwoord, het is van een poëtische schoonheid: Ik ben de stem die roept in de woestijn. Prachtig! In een paar luttele woorden beschrijft Johannes zijn identiteit, zijn onmachtig handelen én de barre omstandigheden waarin hij roept en doet. Maar hij roept niet zo maar wat, en zijn handelen heeft inderdaad profetische betekenis: “Maak recht de weg van de Heer, zoals de profeet Jesaja gezegd heeft.” Met andere woorden: wat Johannes zegt en doet is old time religion, het is Tenach, wet, profeten en geschriften. Dit volk met zijn religieuze specialisten weten van de weg van de Heer, ze weten wat recht is, wat geboden is. De woorden zitten in hun hart, de vromen hebben ze zelfs op hun voorhoofd gebonden met de gebedsriemen; ze vormen het bestaansrecht van het volk.
Het is vandaag maandag, de tweede dag van het nieuwe kalenderjaar, de eerste werkdag. Het dopen van Johannes heeft de aandacht getrokken, maar lijkt verder zinloos – zoals vandaag de dag nog maar weinig ouders het zinvol vinden om hun kind te laten dopen. Waarom dopen als toch alles hetzelfde blijft? De afgevaardigden die uit de kring van de farizeeën komen, vragen dan ook terecht: als je drie maal nee geeft, waarom doop je dan? Een beetje cryptisch antwoordt hij: ik doop met water, maar jongens, jongens: in jullie midden is iemand die jullie niet kennen, Hij die na mij komt – ik ben het niet eens waard im de riemen van zijn sandalen los te maken. Zijn suggestie is: dát is de messias, Elias en de profeet in één.
Ik citeer uit het fraaie boekje “Op weg naar Kerstmis 2022” dat doorloopt tot 6 januari (blz. 56):
“We verwelkomen een nieuw jaar vol vreugde. Dit is echter niet omdat we letterlijk geloven dat het van de ene op
de andere dag beter wordt. Alsof de overgang van 31 december naar 1 januari magisch is. Nee, het feest is
zinvol, betekenisvol, omdat God midden in de duisternis altijd bezig is nieuw leven en nieuwe mogelijkheden te
scheppen. Nieuwjaar vieren is de grote en kleine overwinningen vieren van Gods licht.”
God is midden in de duisternis altijd scheppend bezig. In jullie midden is iemand die jullie niet kennen. In een chassidische legende gaat het om 36 rechtvaardigen in elke generatie die door hun manier van leven, door hun daden van barmhartigheid en door hun vertrouwen er voor zorgen dat de wereld in stand blijft. Het is niet bekend of dat joden of christenen zijn, moslims of boeddhisten, heidenen of ietsisten.
Ik vraag me af of 36 niet wat weinig is op een getal dat richting 8 miljard mensen op de aarde gaat. Ik kom terug op de klimaatplakkers en hun opzienbarende acties in de musea. Sjoerd de Jong begrijpt het wel. Onder de kop: vrijblijvendheid is niet meer van deze tijd schrijft hij (NRC 29 december 2022) “over de rampen die onophoudelijk om stad, land en planeet gieren: ongelijkheid, racisme, klimaat, bio-industrie, woningnood. Zo veel crisis kan nopen tot radicale hoop, het dwingt tot keuzes. Maar het is ook een loodzware last. Wie ‘gewoon doorleeft’, of alleen maar praat (“blablabla!”) heet nu keihard medeplichtig. Neutraliteit bestaat niet. Geen wonder dat actievoerders zich keren tegen museale kunst, bij uitstek een domein van belangeloos ‘niets doen’. Zulke vrijblijvendheid is onverdraaglijk voor een eschatologische geest.”
Laten we als de beste wens voor 2023 uitspreken dat minder vrijblijvend leven, en dat we ons voegen bij die 36 die de wereld in stand houden ….
Het verhaal uit Rechters kan model hebben gestaan voor dat van Lucas over de wonderbaarlijke zwangerschap van Elisabet. Lucas is er uiteraard niet bij geweest, maar hij is wel bekend met het verhaal over de geboorte van Simson. Zoals vaak in de bijbel als er een bijzondere geboorte aankomt, betreft het een onvruchtbare vrouw, of een onvruchtbare man, dat weet je niet: zaadcellen konden nog niet onder een microscoop gelegd worden om vruchtbaarheid of onvruchtbaarheid vast te stellen, en de gynaecologie stond nog in de kinderschoenen. Dat neemt niet weg dat we in Rechters een advies vinden dat zwangere vrouwen (en waarschijnlijk eveneens de beoogde vaders) vandaag de dag nog meekrijgen: geen wijn of sterke drank voor en tijdens de zwangerschap! Frappant is dat er zonder een echografie al gezegd kan worden dat de boreling een jongen is. Hedendaagse ouders kennen vooraf doorgaans ook het geslacht – moet de kinderkamer blauw of roze – al kun je je afvragen of je veel aan die voorkennis hebt, want het mensenkind gaat zich rond de puberteit afvragen of het zich wel thuis voelt in het geslacht dat bij hun geboorte is vastgesteld; zo niet gaat het proberen zijn of haar leven meer in overeenstemming te brengen met het ervaren gender, eventueel door medische transitie.
Ik kijk geamuseerd naar de opdracht aan de moeder in spe om het hoofdhaar van de jongen te laten staan, hoe lang het ook wordt: geen scheermes mag over het hoofd van de jongen gaan, omdat hij vanaf de schoot van zijn moeder aan God is gewijd. Wat is mijn amusement? Wel, mijn ouders geloofden ook dat ik aan God zou worden toegewijd, ze begeleidden van heel jongs af aan mijn veronderstelde roeping tot het priesterschap, maar meden de kapper niet. Een kort kopje behoorde tot hun esthetisch ideaal. Toen ik in de bakens ging verzetten, in de roaring sixties, en (tijdelijk) het perspectief op het priesterschap verloor, liet ik mijn haar staan tot oudtestamentische lengte, en wat niet eerder was gebeurd gebeurde nu wel: als ik zo langs bouwplaatsen fietste riepen bouwvakkers me na met: hei, Jezus! Het is nu even de vraag of God een bepaalde voorkeur heeft voor de haardracht van de hem toegewijde mannen. Je kunt je dat niet voorstellen, je denkt: HIJ heeft wel andere zorgen aan zijn hoofd. Waarom zeggen de geïnspireerde schrijvers dat dan? Ik vermoed dat het te maken heeft met integriteit: iemand die aan God is toegewijd moet naturel zijn, het is goed zoals het is – God sprak er immers zijn “tof” over uit. Je gaat daar dus niets aan veranderen. Wij leven in een tijd waarin veel werk wordt gemaakt van het uiterlijk. Als het niet beantwoordt aan de heersende schoonheidsnormen wordt er gesleuteld met plastische chirurgie, met fillers, botox en wat dies meer zij. De tandarts werkt aan het perfecte gebit zodat elke juvenile de lach heeft van de influencer of de filmster. Aan de kapper worden kapitalen uitgegeven, tot in de hoge ouderdom. Ik ben geen econoom, maar ik geloof dat het erin zou zitten: een basisinkomen voor iedere mens op aarde, genoeg om van te leven, van het geld dat nu besteed wordt aan het uiterlijk. Maak even met mij een gedachte-experiment, het is waarschijnlijk een onvruchtbare gedachte, maar u weet hoe de bijbel met onvruchtbaarheid omgaat: al het geld dat besteed wordt aan cosmetica en beuzelarijen gaat naar de hoofdzaak: een waardig leven voor elke mens op aarde. Zou dat niet bijbels tof zijn? Ik geef toe dat het waarschijnlijk lastig zou zijn om dat te organiseren, maar het grootste probleem zou toch zijn dat we het niet willen.
We willen het niet en dat maakt ons tot schuldige, zondige mensen die structureel vergeving behoeven. Katholieken die dagelijks de mis bijwonen, bieden elke dag excuses aan (niet alleen op 19 december in Paramaribo), vragen elke dag om vergeving: Kyrie eleison, Heer ontferm U over ons …
Op grond van welke bevoegdheid doet u die dingen? De vraag die de hogepriesters en de oudsten van het volk op Jezus afvuren zal in ons fragment niet beantwoord worden. De situatie is niet van dien aard om daar serieus op in te gaan; de hogepriesters en oudsten van het volk zijn niet oprecht geïnteresseerd, ze willen het niet echt weten. Liever spelen ze hun spelletjes en in dit geval hebben ze een strikvraag bedacht. Jezus gaat daar niet in mee, het heeft ook zo weinig zin. Toch is het een interessante vraag, ja een heel belangrijke vraag. Komt er een antwoord op? Eigenlijk is het hele evangelie van Matteüs – maar ook dat van Marcus, Lucas en Johannes – een antwoord op de vraag waar Jezus het van heeft, waar zijn gezag vandaan komt, in wiens dienst hij leeft en sterft: wie hem legitimeert. Het goede antwoord is natuurlijk God, maar daar moet je voorzichtig mee zijn. Hoeveel mensen zeggen niet namens God te spreken, hoe vaak is de naam van God niet misbruikt voor eigen belangen en voor de legitimering van macht? Je kunt beter niet al te naïef zijn, niet al te goedgelovig.
In het oude testament speelde natuurlijk hetzelfde. Profeten waren mensen die namens God spraken. Maar je had naast ware ook valse profeten. In Numeri spreekt Bileam, de man wiens oog geopend is, die Gods woorden hoort en ziet wat de Ontzagwekkende hem toont. Maar dat zien is een zien met gesloten ogen, het is een zien in vervoering, onze tekst zegt het wel twee maal. En wat ziet Bileam: hij ziet hoe mooi de tenten van Jakob zijn, hoe mooi de woningen van Israël, als palmbomen, overal verspreid, als tuinen langs een rivier. Je zou uit dit visioen kunnen afleiden dat God wil dat de mensen in mooie tenten of woningen wonen en dat ze uit hun tuinen gezond voedsel kunnen oogsten en dat er water is uit de rivier om de dorst te lessen. M.a.w. de levensvoorwaarden voor de mens, voor iedere mens. Wie zo spreekt, spreekt vanuit de bedoeling van God, vanuit de scheppingsorde waar Genesis over spreekt en God zag dat het goed was. Wie spreekt namens God in de richting van eigen belang, de eigen groep, eigen volk, het eigen regime spreekt niet namens God.
Wie de evangelies goed leest ziet dat Jezus zich binnen Gods orde beweegt, handelt, bidt.
Waar halen onze leiders hun gezag vandaan? Er zijn talloze crises tegenwoordig en de gezagscrisis is er één van. Afschuiven, wegduiken, naar elkaar wijzen, praatjes die geen gaatjes vullen. Binnen onze democratieën kennen we geen sterke leiders meer, geen sterke middenpartijen. Er bestaat een grote angst om verantwoordelijkheid te nemen. Wie zijn geschiedenis kent weet dat sterke leiders onnoemelijk veel onheil kunnen aanrichten; ook vandaag zijn autocratische leiders niet bepaald een voorbeeld om naar uit te zien: Xi, Poetin, Erdogan, Khamenei – en zo kan ik nog even doorgaan met het lijstje sterke leiders – maken er bepaald geen aards paradijs van. Waar halen zij hun gezag vandaan? Ze hebben het naar zich toe getrokken, ze halen het uit zich zelf en ze lijken weinig twijfels te hebben; wie wel twijfelt en dat openlijk kenbaar maakt wordt meedogenloos onderdrukt, gevangen gezet of vermoord.
We hebben gisteren de derde zondag van de Advent gevierd, traditioneel bekend onder de Latijnse naam Gaudete, het eerste woord van de introïtus. Ja, laten we ons verheugen over de komst van het kind van Betlehem dat ons van hogerhand geschonken is. Jezus Christus, de lijdende dienaar, die gaat optreden met het gezag van de Allerhoogste…
Een prachtige tekst geeft de eerste lezing uit Jesaja, jubel en blijdschap. Er is zelfs sprake van uitbundig juichen en jubelen. Ik haal enkele vreugdekreten over de glorie van de HEER, de luister van onze God, terug namelijk: dat Hij zwakke handen weer kracht geeft, bevende knieën sterkt, de ogen van blinden en de oren van doven opent, de kreupele laat dansen en de tong van de stomme laat juichen. Het valt op dat de glorie en luister van onze God niet gericht is op innerlijke vrede, gemoedsrust, mentaal welbevinden of andere fijne zielstoestanden, maar juist op lichamelijke gezondheid. Wat moeten wij daarmee? Geloven wij dan dat God zich daarmee bezig houdt?
Een ding is zeker: ook de Godgelovige zal met lichamelijke kwalen en bij falen van ledematen of organen en niet bij de HEER aankloppen, maar wel bij de dermatoloog, de cardioloog, de neuroloog, de oncoloog, de uroloog, de KNO-of de oogarts, de fysiotherapeut, de sportschool of bij eventueel bij Kaj voor tai chi. Als het hopeloos wordt dan steekt de gelovige (vaak ook de ongelovige) een kaarsje aan voor het Mariabeeld. Maar toch zegt Jesaja bij de lichamelijke reparaties: Dan zal men de glorie van de HEER zien. Wat moeten wij met Jesaja!? De evangelisten konden wel wat met hem. Als zij over Jezus van Nazaret schrijven, hebben ze sterk de indruk dat ze iets, nee iemand zien die warempel iets waar maakt waar Jesaja het over heeft. Zo bijvoorbeeld met de lamme die voor Jezus’ voeten wordt gelegd omdat de mare is rondgegaan dat in Jezus de kracht van de Heer schuilt om te genezen. Het gerucht blijkt te kloppen, Jezus geneest de lamme; op zijn woord staat hij op, pakt zijn bed op en gaat naar huis. Het is interessant om te zien wat de reactie is van de omstaanders, zij die het gezien hebben. Verrukking maakt zich van iedereen meester, ze verheerlijken God en zeggen: het is ongelooflijk wat we vandaag gezien hebben. Waarom vind ik dat interessant? Omdat ze gezien hebben – in de woorden van Jesaja: omdat ze de glorie van de HEER gezien hebben – en tegelijkertijd uitroepen dat het “ongelooflijk” is. Ik denk dat we hier voor een paradox staan van een taal die naar woorden zoekt maar niet goed kan uitdrukken wat het ziet of wat ze zeggen wil. Bij “Vroege vogels” doet zich dat ook voor: er wordt een zeldzame vogel gespot en wat zegt degene die de vogel in de kijker heeft: ongelooflijk! Andere woorden die gebruikt worden om aan de bewondering en verwondering lucht te geven zijn: wauw, absurd, te gek! Welnu, dat hadden de omstaanders bij Lucas ook kunnen roepen.
Maar nu naar de omstaanders die wij zelf zijn. Wat moeten we met de lichamelijk opgevatte glorie uit Jesaja en Lucas? Wat moeten we als we niet geloven dat kanker bijvoorbeeld genezen wordt door gebed of door aanraking van een relikwie van een heilige? Dan zijn we aangewezen op de wonderen van de medische wetenschap, de vaardigheid van onze specialisten, de talloze factoren die we niet overzien, maar die bepalen dat de ene mens wel geneest en de andere niet. Geloven in de 21ste eeuw betekent dat we geloven dat God – inzake lichamelijke gezondheid – werkt door de handen, de expertise en de inzet van terzake geschoolde medici. God heeft zich uitgeleverd aan de schepping, aan de evolutie, aan de genen, aan de toevallige omstandigheden. Heel simpel gezegd: God is mens geworden en heeft onder ons zijn woning. Kijk maar naar Jezus, dan weet je hoe laat het is …
Apokalyps heeft plaats gemaakt voor Jesaja, ondergang en einde voor opgang en nieuw begin. Alles op zijn tijd. In Jesaja wordt die overgang nog even aangetipt. “Wanneer de HEER het vuil van Sions vrouwen heeft weggewassen en het bloed van Jeruzalem heeft afgespoeld, door een zuiver oordeel en een zuiverend vuur, dan zal hij boven de plaats waar Sion ligt en waar men bijeenkomt, een wolk scheppen voor overdag en een lichtend vuur voor de nacht. Zijn luister zal alles overdekken.” Kijk, dan kunnen we er weer tegen. In Matteüs lezen we over de slaaf van de centurio die hevige pijn lijdt. Hij heeft een meester die zich om hem bekommert – dat is het goede nieuws, in tegenstelling tot de machthebber in Qatar die zijn slaven laat creperen en sterven – dat is het slechte nieuws. Het hangt boven het voetbal dezer dagen. De slaaf uit Matteüs wordt genezen, dankzij het grote geloof van de centurio. Hij kan er ook weer tegen.
Hoe moet David Grossman er tegen kunnen? Wie? David Grossman. Hij is geboren in hetzelfde Jeruzalem waar Jesaja over spreekt (in 1954), hij is een Israëlische schrijver, de auteur van prachtige boeken. In Tijdgeest van Trouw (19 november) staat een interview met hem, want morgen 29 november ontvangt hij de Erasmusprijs. De Stichting Erasmusprijs zegt over hem: “Grossman is net als Erasmus een ware humanist: hij laat ons de mens zien, naakt en feilbaar, even goddelijk als monsterlijk. Het werk van Grossman verandert de lezer: de vergevende blik waarmee hij zijn personages beziet straalt ook op ons af.” Heeft Grossman steun van de luister die volgens Jesaja over alles heen ligt? Nee, want over alles hangt de grauwsluier van Gods niet-bestaan. Ik laat hem aan het woord: “Ik ben geen religieus mens. Integendeel, het is belangrijk voor mij dat er geen God is. Dat we naakt staan tegenover de gruwel van leven en dood. Ik ben zeer Joods, ik voel een sterke verbondenheid met het Joodse volk, de cultuur, de humor – ik ben gewoon zeer, zeer Joods. Al meer dan dertig jaar heb ik elke week mijn bijbelavond met dezelfde twee mensen. We lezen de Bijbel, en de Bijbel is als een oceaan. Al die mythes die zoveel vertellen over het leven. Je hoeft niet religieus te zijn om daarvan te genieten.” De interviewer toont geen verbazing over het feit dat Grossman – zonder in God te geloven – zo veel met de Bijbel bezig is. Hij vraagt wel: wat is eigenlijk het verschil. Zijn antwoord: “Als je religieus bent kun je de meest rebelse persoon zijn die er is, maar er is een grens die je niet over gaat: het bestaan van God. Je moet geloven dat er een God is, zelfs als je die God niet begrijpt of Hij jou niet veel kan schelen. Maar ik zeg actief nee. Ik wil beseffen dat er niets staat tussen mij en de zinloosheid van het bestaan. Het is míjn verantwoordelijkheid om deze zinloosheid te vullen met waarden en idealen. Het is mijn verantwoordelijkheid om moedig te zijn in de confrontatie met de leegheid, het duister, de afgrond. Om goede dingen te doen.” De interviewer, Stevo Akkerman (1963), vindt het kennelijk ongelooflijk dat iemand die dagelijks met de Bijbel omgaat deze antwoorden geeft. Hij probeert het nog één keer met de vraag: Als u de Bijbel leest, ontleent u die waarden dan niet stiekem aan een religieus boek? Grossman antwoordt: “Niet stiekem, het verrijkt me. Ik lees de Bijbel en sluit me aan bij de keten van mensen die dat door de eeuwen heen hebben gedaan. Maar wat ik niet begrijp van religieuze mensen die religieuze oorlogen voeren, is dat zij dat doen terwijl ze geloven dat de mens geschapen is naar het beeld van God. Hoe kunnen ze dat beeld dan vernietigen? Zij zouden de humanisten bij uitstek moeten zijn. Voor mij bestaat er geen heiligheid die van buiten komt, het enige dat heilig is, is het menselijk leven. Maar iedereen kiest het zijne uit de Bijbel, schaamteloos soms. Het is verschrikkelijk te zien hoe in Israël religie zichzelf om de politiek heen wikkelt, en zowel de politiek als de religie verstikt.”
Tot zover het interview met Grossman. Ik denk dat hij een terechte ontvanger is van de Erasmusprijs, een eerbetoon aan zijn radicale humanisme. Ik heb wel een vraag bij dat actieve nee-zeggen tegen het bestaan van God. Overspeelt hij niet zijn hand? Grossman wil nogal willen. Wat kan een actief nee-zeggen uitrichten tegen God of tegen het bestaan van God? Wel heeft hij een punt als hij zegt dat gelovigen vaak ongeloofwaardig zijn. Als je werkelijk gelooft geschapen te zijn naar Gods beeld: hoe kun je je dan gedragen zoals je je gedraagt. Het gedrag is vaak een schreeuwend atheïsme. Maar Jezus gedroeg zich toch anders …?
Opdracht van de heilige Maagd Maria, zo heet het feest vandaag. Het is in bepaalde opzichten een obscuur feest: als katholieken niet eens meer het verschil weten tussen Pasen en Pinksteren – dat is toch de jammerklacht van onze bisschoppen – dan zullen ze zeker niet de betekenis van het voorliggende feest kennen. Om het te weten te komen wordt de hedendaagse mens echter niets in de weg gelegd: je hoeft het maar te googelen en Wikipedia bijvoorbeeld is je van dienst. Vers twee is dan natuurlijk nog een acceptabele duiding en een toepassing voor het eigen leven. Wat zegt Wikipedia? Het volgende: “Op het feest van de Opdracht van de Heilige Maagd Maria in de tempel of Maria Presentatie viert de Kerk dat de ouders van Maria haar opdroegen in de tempel. Daarmee viert de Kerk dat Maria, vervuld van de heilige Geest, vanaf haar Onbevlekte Ontvangenis geheel aan de Heer was toegewijd. Het feest is niet gebaseerd op Bijbelse geschriften maar op het Proto-evangelie van Jakobus. Daarin wordt verhaald dat Joachim en Anna uit dankbaarheid voor haar miraculeuze geboorte Maria toewijdden aan God in de tempel, waar ze bleef tot haar puberteit. Het is in de katholieke kerk een gedachtenis die valt op 21 november. In de Orthodoxe Kerk is het een van 12 Grote Feesten, waar het Opdracht van de Moeder Gods in de tempel genoemd wordt. Sinds de achtste eeuw wordt deze gedachtenis in het Oosten gevierd. Later introduceerden geestelijken uit Constantinopel het feest van Maria Presentatie in het Westen.”
Goed, Opdracht, Presentatie. Een moderne duiding, wat andere woorden voor hetzelfde, zou kunnen zijn: het uit de kast komen van Maria. We kennen die uitdrukking voor mensen die openbaar maken dat ze homoseksueel zijn, homo of lesbisch. Een verbreding zien we bij de verklaring omtrent gender. Veel pubermeisjes tegenwoordig verklaren aan de buitenwereld dat ze eigenlijk een jongen zijn, of omgekeerd dat jongens zich meisje voelen. Het uit de kast komen van Maria heeft te maken met de verklaring aan de buitenwereld dat zij zich geheel aan God wil toewijden. Wat betekent dit? Betekent het dat zij zich dan niet zal toewijden aan mensen en andere besognes? Volgens mij kan dit de betekenis niet zijn. We lezen dat Maria zich verlooft met Jozef, dat ze haar nicht Elisabeth gaat helpen als zij in de laatste maanden van haar zwangerschap is, dat zij haar kind Jezus ontvangt, met hem vlucht naar Egypte en zich vestigt in Nazaret. We zien dat zij bij de Bruiloft van Kana Jezus aanspoort iets te regelen omtrent de tekortschietende wijnvoorraad, we zien dat zij te midden van de twaalf aan rouwverwerking doet als haar kind groot geworden gekruisigd is, gestorven, begraven en opgewekt en ten hemel is opgenomen. We mogen veronderstellen dat al die dingen niet ten koste gingen van haar toewijding aan God. Integendeel. Met Schillebeeckx hebben we hier een theologische duiding: God concurreert niet met de mens. En een toepassing voor ons? Ook wij mogen uit de kast komen als mensen die hun leven aan God toewijden en tevens omzien naar de naasten en doen wat ons te doen staat.
Nu eens kijken hoe de lezingen deze Presentatie stofferen. Apocalyps en Lucas beginnen met kijken, toe zien. Apocalyps zegt: “Weer keek ik toe. En zie, daar stond het lam op de berg Sion. En met hem honderdvierenveertigduizend mensen. Die droegen zijn naam en de naam van zijn Vader op het voorhoofd geschreven.” Wie denkt dat tatoeages een recent verschijnsel zijn, kan hier dus leren dat het al zo oud is als de Apocalyps. Al die mensen zijn er voor uit gekomen dat ze van het lam zijn, Jezus Christus dus, en van zijn Vader God. Van wie ben jij er een? Ik ben van het lam. Het kan van moed getuigen als je daarvoor uitkomt. We zouden liever een leeuw zijn. In Lucas gaat het over die Jezus die toe kijkt hoe de rijken hun gaven in de offerkist werpen. Dat gaat natuurlijk gepaard met enig vertoon, ze maken er een show van, kijk mij eens. Je zou daarom over het hoofd zien dat er een arme weduwe is die een paar schamele muntjes geeft. Maar Jezus kijkt toe en ziet het. Ik moet hier denken aan de voorlaatste zin van Reves De avonden. Frits Egters mompelt daar, voordat ie in slaap valt: “Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven.” Op het feest van Maria Presentatie mogen we dus bedenken dat ook het kleine gezien wordt. Het kleine gebaar, de eenvoudige vriendelijkheid, je bescheiden inzet. Onze Opdracht hoeft niet per se spectaculair te zijn ...
Je kunt merken dat we naar het einde van het kerkelijk jaar gaan, want de Apokalyps verschijnt nu in de eerste lezing, twee weken lang. Het laatste bijbelboek gaat over de laatste dingen. Hoewel de taal en de beelden verhullend zijn, heet het boek toch Apokalyps of Openbaring. “Gelukkig degene die de woorden van deze profetie voorleest, en gelukkig degenen die ernaar luisteren en in acht nemen wat daarin geschreven staat; want de tijd is nabij.” De profetie is altijd verstaan als de aankondiging, zo niet de beschrijving, van het einde van de wereld. In allerlei hoeken en gaten van de christelijke traditie hebben duiders en cijferaars zich bezig gehouden uit te rekenen wanneer precies de stekker eruit zou gaan. Er zijn al heel wat tijdstippen op de kalender aangewezen; ze hadden één ding gemeen: de datum kwam en ging voorbij zonder dat de wereld ten onder ging. Nieuwe ronde nieuwe kansen. De christelijke mainstream heeft zich nooit zo beziggehouden met het einde van de wereld: zullen we dat maar aan God overlaten? Wel was de gedachte dat het einde (van het kerkelijk jaar) vooral symbolische of liturgische betekenis had, want er volgende telkens weer Advent. Apokapyps ging in de mottenballen en Jesaja vol hoop en nieuwe toekomst kwam er voor in de plaats.
Nu zou je denken dat Apokalyps somber is, vol doemgedachtes en Weltuntergang, maar dat is niet zo. In onze tekst vandaag staat zelfs twee keer: gelukkig die de profetie voorleest, gelukkig die er naar luistert. Ik vraag me af of dit symbolisch en liturgisch einde ons voorbereidt en sterkt voor als het werkelijk gaat gebeuren. Want het gaat eens gebeuren. Wat astronomen wel goed, zelfs precies, kunnen berekenen is de levensduur van de zon. Op een gegeven moment is de zon opgebrand – over zo’n vijf miljard jaar, we zijn op de helft - en dan is er geen leven meer mogelijk op aarde. Als we zo doorgaan met onze co2-uitstoot gaan we ook naar het einde, we raken er steeds meer van overtuigd dat we echt moeten veranderen. Als we toelaten dat de aarde 2, 3, 4, 5 graden warmer wordt, hebben onze kinderen en kleinkinderen geen leven meer. Op grote stukken van de aarde is het al voor miljoenen mensen onleefbaar. Afgezien van het klimaat zijn veel mensen tegenwoordig echt bezorgd om niet te zeggen bang dat een allesvernietigende atoomoorlog tot de mogelijkheden hoort – Poetin dreigde ermee en Biden sprak over een Armageddon - en dan kan het op elk moment gedaan zijn. Ik herhaal mijn vraag: of het symbolisch en liturgisch einde dat we kennen van het kerkelijk jaar ons voorbereidt en sterkt voor als het werkelijk gaat gebeuren. Laten we hopen van wel. Maar Jezus zegt ergens: wee, wee.
Kijken we naar de lezing uit Lucas, naar de blinde bij Jericho die om medelijden vraagt van Jezus. Hij wil zien. In verband met het voorafgaande denk ik: pas toch op wat je vraagt, misschien kun je beter niet zien. We steken graag de kop in het zand, we denken liever niet aan het einde. Als we zouden zien, zouden we geen oog meer dichtdoen. Maar goed, de blinde luistert niet naar mijn advies, hij is lang genoeg blind geweest, hij wil zien. Jezus willigt die wens in omdat hij zo vol vertrouwen is. Maar voordat hij van zijn blindheid genezen wordt, vraagt Jezus hem om hem aan te kijken. Dat is merkwaardig! Hoe kan hij Jezus aankijken als hij blind is? Dat moet een spiritueel aankijken zijn. En dan vindt die merkwaardige omkering plaats die in het spirituele leven vaker het geval is. De blinde kan Jezus aankijken omdat hij eerst door Jezus aangekeken is.
“Het donker is niet donker voor U, donker en licht zijn gelijk voor U. Uw oog zag mij, al mijn dagen stonden in uw boekrol gegrift, leid mij op de weg die toekomst heeft.” Kwisvraag: in welke psalm staan die woorden? Het goede antwoord is psalm 139, die prachtige psalm 139. Het donker is niet donker. Of het nu gaat om mijn persoonlijk einde of om het collectieve einde van mensheid en wereld … het is nooit volkomen donker, omdat Uw oog mij zag, omdat U mij geleid heeft op de weg die toekomst heeft. Dat is het inzicht dat de blinde bij Jericho kreeg toen hij Jezus aankeek, wat hem genas van zijn blindheid …
Een hoogfeest op maandag, hoe mooi is dat! We vieren de heilige Willibrord, bisschop, verkondiger van ons geloof, patroon van de Nederlandse Kerkprovincie.
Uit Wikipedia haal ik de informatie dat Willibrord in de kantlijn van zijn kalender een aantekening maakte over belangrijke data van zijn missioneringswerk: zijn aankomst in 690, zijn bisschopswijding in 695. Hij eindigt de aantekening met "in Dei nomine feliciter": in de naam van God gelukkig. Willibrord stierf op 81-jarige leeftijd en werd op eigen verzoek begraven in Echternach. Zijn graf ligt in de crypte van de basiliek van de Abdij van Echternach.
Ik heb dat graf bezocht, jaren geleden, maar ik bewaar dierbare herinneringen aan de prachtige fietstocht van Egmond naar Echternach, een tocht van meerdere etappes op verschillende tijdstippen die ons leidde naar plaatsen waar Willibrord voetsporen had liggen en zijn naam verbonden was aan putjes, kapellen, bomen en kerken. Ik herinner me de aankomst in Echternach op een mooie zonovergoten zondagmorgen terwijl de kerkklokken van de basiliek waar Willibrordus begraven ligt werden geluid. Natuurlijk gingen we – mijn vrouw en ik – naar de mis, bezochten zijn graf en waren in Dei nomine feliciter, in de naam van God gelukkig.
Willibrord is de patroon van de Nederlandse Kerkprovincie. Volgens de geschiedenis – waar feit en fictie mooi dooreen verweven zijn – is hij de verkondiger van ons geloof. Die formulering “van ons geloof” vind ik fascinerend. Anno 2022 geloven we immers niet meer collectief, als wij en ons. Geloven is persoonlijk geworden, en wat iemand die naast mij in de kerk zit gelooft mag God weten, maar dat kan hemelsbreed verschillen van het mijne. Maar misschien doet dat hemelsbrede verschil er niet toe als we het maar over de fundamentals eens zijn.
Ik ga een kijkje nemen naar de lezingen, gaat u mee? Misschien leren we daar wat die fundamentals kunnen zijn. Drie lezingen maar liefst, om de hoogheid van het feest te benadrukken: uit de profeet Jesaja, de brief aan de Hebreeën en uit het evangelie van Marcus.
Jesaja geeft niet zo zeer een credo als wel een vreugdezang. “Hoe welkom is de vreugdebode die over de bergen komt aangesneld, die vrede verkondigt en goed nieuws brengt.” Ja, dit mogen we allemaal geloven en onderschrijven: de brenger van vreugde en vrede is meer dan welkom in onze wereld die eeuw in eeuw uit geteisterd wordt door oorlog, geweld en verdriet. In dezelfde adem van dat vers 7 wordt nog gezegd wat dat goede nieuws is dat die vreugdebode brengt: je God is koning. Welnu, het is maar zeer de vraag of ons geloof dát ook vasthoudt: dat God koning is. Niet een ceremoniële koning zonder macht, franje, toeters en bellen, maar een werkelijke macht die alles ten goede leidt als wij zijn gehoorzame onderdanen willen zijn.
Hebreeën heeft ook een vers 7: “Denk aan uw leiders, die het woord van God aan u hebben verkondigd, neem een voorbeeld aan hun geloof en kijk vooral goed hoe hun levenswandel eindigt.” Een geschikte keuze voor het Willibrordusfeest, voor de patroon van de Nederlandse Kerkprovincie: en kijk hoe zijn levenswandel eindigt. Het is een opluchting dat hij niet vermoord is of de marteldood is gestorven. We hopen dat wij die ook niet hoeven sterven. Ik haal nog een vers uit Hebreeën terug, vers 16: “Houd de liefdadigheid en de onderlinge solidariteit in ere, want dat zijn offers waarin God behagen schept.” Liefdadigheid en solidariteit zou inderdaad ook tot de kern van ons gedeelde geloof kunnen behoren, maar de motivering is ten gevolge van de secularisatie wat onderuit gehaald: we vinden dat we het ook moeten doen zonder gedachten aan offers en zonder gedachten aan Gods welbehagen.
Komen we aan de derde tekst uit Marcus. Die eigenlijk niet van Marcus is maar een latere toevoeging om een mooier slot aan zijn evangelie te geven. Het vormt de opdracht waarin we Willibrord in herkennen, Willibrord die gevolg heeft gegeven aan die opdracht. “Trek heel de wereld rond en maak aan ieder schepsel het goede nieuws bekend. Wie gelooft en gedoopt is zal worden gered, maar wie niet gelooft zal worden veroordeeld.” Ach, dat laatste hoort beslist niet meer tot het gemeenschappelijk geloof. Is er alleen redding voor wie gedoopt is, alleen redding voor wie gelooft? Nee, dat geloven we niet meer, dat vinden we te eng kerkelijk. Daar heeft de kerk zich een te grote broek aangetrokken, en even vergeten dat God koning is. We geloven eerder psalm 145, vers 9: “Goed is de Heer voor alles en allen, hij ontfermt zich over heel zijn schepping.” Een grotere gevoeligheid leggen we aan de dag voor de woorden dat het goede nieuws verkondigd moet worden “aan ieder schepsel”. Dus ook aan de kat en de hond, het rund en het varken, de wolf en de vos, de insecten, de vissen en de vogels, het koraalrif en het plankton, het water, de bodem, de lucht …. alles wat de goede God geschapen heeft. We geloven dit liever, al handelen we er niet naar en helpen we de Gods goede schepping om zeep. Maar ook hier moeten we genuanceerd naar dat “we” kijken: veel mensen doen hun best, dragen hun steentje bij, anderen geloven het wel of zijn helemaal niet in staat om een steentje bij te dragen; en de beleidsmakers wereldwijd zijn veel te traag. We kijken allemaal naar Sharm-el-Sheikh en de klimaattop die daar nu gaande is.
Zo geeft het feest van de heilige Willibrord ons veel te denken. En de Nederlandse Kerkprovincie? Die moest maar eens op pelgrimstocht gaan: onderweg zijn, veel meer onderweg zijn … . Zij zou daar in Dei nomine feliciter, in Gods naam, veel gelukkiger van worden.
“Handel niet uit geldingsdrang of eigenwaan. Acht in alle bescheidenheid de ander belangrijker dan uzelf.”
“Wanneer u een feestmaal geeft, vraag dan niet uw vrienden, uw broers, uw verwanten of uw rijke buren (…), nodig armen, kreupelen, verlamden en blinden uit.”
Beide lezingen vandaag zijn kort, er is geen ontsnappen aan. Ze confronteren je met je zelf, ze houden je een spiegel voor: hoe is dit bij mij? Filippenzen roept op om niet te handelen uit geldingsdrang of eigenwaan. Een goed advies, maar ik denk dat we er goed aan doen deze aanbeveling niet al te absoluut op te vatten. Een beetje geldingsdrang mag toch wel? Als je dat niet zou hebben zou je nooit solliciteren en kwamen er heel wat mensen niet op de plaatsen en in de functies die vervuld moeten worden om de maatschappij te laten draaien. Nu is er tegenwoordig overal een tekort aan mensen in de zorg, het onderwijs, de verpleging, de woningbouw, het spoor, het leger. Misschien is de achtergrond van die tekorten wel het gebrek aan geldingsdrang; er zijn mensen die daar zo weinig van hebben dat ze überhaupt nergens meer aan beginnen. Ook eigenwaan kan niet geheel als negatief worden gezien. De waan misschien wel, maar een zeker gevoel van eigenwaarde en vertrouwen in je zelf lijken me niet verkeerd. Niemand gun je een minderwaardigheidscomplex. De oproep van Filippenzen is dus behartigenswaard, maar met mate.
Hoe is het met de oproep uit Lucas? Die oproep inzake het uitnodigingsbeleid als je een feest geeft? Kun je daar ook onderuit komen met relativerende opmerkingen? Want een ding is zeker: in onze christelijke burgerlijkheid hebben we ons daar nooit wat van aangetrokken. Als we een feest geven, dan nodigen we inderdaad familie en vrienden en buren uit, en bepaald niet armen, kreupelen, verlamden en blinden. We handelen dus regelrecht in strijd met wat Jezus van ons vraagt. Tenzij, tenzij, ik ga toch een uitvlucht bedenken. Tenzij de groep familieleden, vrienden en buren toevallig een overlap vormt met armen, kreupelen, verlamden en blinden. Dat zou al heel toevallig zijn, maar het is maar hoe je het bekijkt: als je een malicieuze bril opzet is het helemaal niet vergezocht om het volk dat je feesten bevolkt te zien als geestelijk arm, kreupel, verlamd en blind.
Maar misschien heeft Jezus (of Lucas) het helemaal niet over kleinburgerlijke feesten, misschien moeten we een heel andere kant uitdenken. Misschien denkt hij ecclesiaal en noemt hij pas iets een feest als er armen, kreupelen, verlamden en blinden uitgenodigd zijn en afkomen op de hapjes, de glaasjes en de knabbelnootjes. Een ander “feest”, een feest tussen aanhalingstekens: waarbij we eerder moeten denken aan voedselbanken en aan de alternatieve gemeenschap van mensen die buiten de boot van de welvaartsmaatschappij gevallen zijn, voor wie de staat en de sociale voorzieningen niet langer het vangnet is. In Tijdgeest, het magazine bij de zaterdagkrant van Trouw 22 oktober 2022, las ik een interview met de Belgische schrijver Stefan Hertmans ter gelegenheid van de verschijning van zijn nieuwe boek: Verschuivingen. Hij betreurt het dat het ouderwetse socialisme dat nog opkwam voor de onderkant van de samenleving niet meer bestaat. En dan wijst hij op een initiatief van een kunstenaar in New York die een billboard had gemaakt met een oproep aan het publiek: Zet elke dag voedsel op dezelfde plek buiten en praat met de mensen die komen eten en verenig ze. Misschien bedoelt Jezus zoiets ….
We bevinden ons dankzij Lucas in de synagoge. “Er was daar ook een vrouw die al achttien jaar bezeten was door een geest die haar ziek maakte. Ze was helemaal krom en kon met geen mogelijkheid rechtop staan” (NBV). We kennen het verhaal, het is een van de vele juweeltjes in het evangelie van Lucas. We kennen de afloop: Jezus ziet haar, roept haar bij zich, zegt dat ze verlost is van haar ziekte terwijl hij haar de handen oplegt. Meteen gaat ze rechtop staan en looft ze God. Het verhaal behoeft weinig duiding of uitleg, het spreekt voor zichzelf. Toch begrijpen wij dat de feministische theologie hier nog wel het een en ander op te merken heeft. Hoe krom is de kerk niet geweest – en nog – ten aanzien van vrouwen? Hoe slecht heeft de kerk de houding van Jezus ten aanzien van vrouwen begrepen? Maar in Volzin van oktober 2022 kiezen twee vrouwelijke theologen toch een andere invalshoek. Riëtte Beurmanjer (1955) is theologe en dansdocente, medeoprichter van Stichting de 7evende Hemel en tevens werkzaam bij de Werkplaats voor dans en christelijke spiritualiteit. Leonie van Straaten (1962) is opgeleid in bibliodans bij de 7evende hemel. Zij werkt met dans en geestelijke begeleiding vanuit haar bedrijf Het woord in beweging. Met deze introductie begrijpen we al waar het hun om gaat. Hun stelling is: theologie en dans zijn niet twee verschillende werelden. Dat is natuurlijk wensdenken, want lange tijd waren het wel twee werelden. We herinneren ons de pastoors van destijds die vanaf de kansel verkondigden dat dansen uit den boze was, als ze het al niet regelrecht verboden. Riëtte en Leonie gebruiken de dans in hun pastoraat. “Door te dansen kun je de betekenis van bijbelverhalen voor jouw leven ontdekken. In bibliodans zijn we totaal mens: met geest én lichaam, met verdriet, plezier, woede en erotiek. Je bent op een lichamelijke manier aanwezig in alles wat in je is. Daarmee raak je aan de godsnaam in Exodus: Ik ben. Je weerspiegelt dan op een of andere manier even die naam.” Via de dans is er dus aandacht en ruimte voor het lichaam, het lichaam dat in de christelijke traditie nogal verdonkermaand is, ondanks het kernstuk van het christelijk geloof dat het woord vlees is geworden. Veel theologen vandaag leggen daar de nadruk op: het woord is vlees geworden, God is mens geworden, God en mens vormen samen één wereld, er zijn geen twee werelden. De interviewer vraagt of er in het evangelie een verhaal is dat zij bijzonder inspirerend vinden. Zij wijzen dan naar het verhaal uit Lucas 13 dat we vandaag lezen. Genezen worden van kromheid die achttien jaar geduurd heeft, weer recht kunnen lopen, ja misschien heeft de vrouw een huppeldansje gemaakt, haar armen ten hemel geheven toen ze God loofde en dankte. Sacred dance in Lucas 13.
Heeft de brief aan de Efeziërs iets dat dansant is en licht? Misschien de beginverzen en het eindvers. Wees goed voor elkaar, volg het voorbeeld van God, ga de weg van de liefde die Christus ons heeft gewezen. Sacred dance lijkt me nogal een individuele expressie, misschien heb ik het mis, maar met de verzen van Efeziërs zou je God en Christus kunnen zien als degenen die de dans leiden. De stappen en de patronen komen wel zoals de geest die ingeeft. Het laatste vers roept op om de weg te gaan van de kinderen van het licht, met andere woorden de dansvloer van het leven op te gaan …
“Gods werk zijn wij, geschapen in Christus Jezus, om in ons leven de goede werken te doen die God voor ons heeft bereid, opdat wij daarin zouden leven.” Dat is de laatste zin uit de eerste lezing, uit de brief aan de Efeziërs. Bij die lezingen is het meestal zo dat de teksten het ene oor in het andere oor uit gaan; hoe kort de teksten ook zijn, ze zijn meestal te lang. Maar die slotzin is memorabel, de moeite waard om te onthouden voor ieder die zich afvraagt: waarom zijn wij ook weer op aarde, hoe is het gesteld met ons mensen? Efeziërs geeft dan een antwoord dat uit drie elementen bestaat: 1. Gods werk zijn wij. 2. Geschapen in Jezus Christus om goede werken te doen die God als het ware voor ons klaar heeft gelegd. 3. Opdat wij daarin leven: wij leven als we goede dingen doen.
Ik kom nog terug op een ander element uit die tekst uit Efeziërs, maar eerst nu over de snipper uit het Lucasevangelie. Daar springt in het oog dat een mens nog zo veel kan bezitten, maar zijn leven bezit hij niet. Ik geloof dat ieder mens dat wel weet, of hij nu religieus is of niet, de bijbel leest of niet: dat is gemeenschappelijke kennis, dat is verankerd in het bewustzijn van de mens, ja dat definieert haast de mens: de mens is het dier dat sterfelijk is én zich daarvan bewust is. Dit bewustzijn maakt bescheiden, relativeert wat je doet of gedaan hebt, relativeert wat je wel of niet bezit: het maakt ons allemaal gelijk. Die gelijkheid is goed verenigbaar met de gedachte dat we Gods werk zijn. Een stapje verder is de gedachte dat er een opdracht voortvloeit uit het leven, namelijk dat je iets goeds met je leven moet doen.
Zo gesteld is het patroon, de partituur van het leven die volgens het spreekwoord niemand krijgt, overzichtelijk en helemaal niet zo moeilijk. Maar de praktijk van dat muziekstuk is wel een slag anders: veel moeilijke noten, kruisen en mollen, dissonanten en wanklanken. Terug naar Efeziërs zoals beloofd, die weet hoe vals het kan zijn. Ben ik dit woordje begonnen met het laatste vers, nu grijp ik terug op het eerste: “U was dood door de misstappen en zonden waarmee u de weg ging van de god van deze wereld.” Zo! Dat gaat er fors tegenaan!
Het zal je maar gezegd worden. Denk je te leven? Nee, je bent dood, dood, dood. Maar hoe kom van dood tot leven? Aha, daar hebben we Jezus Christus voor, dat is juist het evangelie. Hoe verander je van een zinloos leven tot een zinvol leven? Hoe kom je tot groei en verandering? Ik zag die vraag opgeworpen door Maxim Februari in het katern Leven van de NRC op zaterdag 8 oktober. Het antwoord vond hij bij de toneelschrijver Tony Kushner. In zijn toneelstuk Angels in America uit 1991 zegt de mormoonse Hannah dat verandering iets met God van doen heeft. Want wat doet God? Houd u vast, want het is niet mals. „God splijt de huid met een gekartelde duimnagel van keel tot buik en plempt er dan een grote vuile hand in, hij grijpt je bloederige organen vast en ze glippen weg om aan zijn greep te ontkomen, maar hij knijpt hard, hij houdt vol, hij trekt en trekt tot al je ingewanden eruit zijn gerukt en de pijn! Daar kunnen we het niet eens over hebben. En dan propt hij ze terug, vuil, verstrengeld en kapot. Het is aan jou om jezelf dicht te naaien.”
Dit was nuttig, zegt Februari. Er zijn dagen waarop ik deze tekst zou kiezen voor de avondmis, als ik die zou moeten verzorgen. Volgens Hannah loop je na zo’n ingreep rond als „gemangelde ingewanden die doen alsof” en dat is vrij juist getroffen. En dan ben ik nog een van de fortuinlijkste mensen ter wereld, natuurlijk. Man, wit, hetero en zo. Levend in vredestijd in een nog altijd welvarend land, met goede genen, al mijn haar en tanden nog, en volop kansen. Waarom zocht ik naar bemoediging? Dat was omdat ik onlangs een abonnement heb genomen op de zoveelste nieuwsbron. Opeens kan mijn maag al het nieuws niet meer aan. Mijn ingewanden protesteren. Dat komt niet alleen door het wereldnieuws, oorlog, machtsverschuiving, honger, terreur, maar vooral ook door de verontreinigde onderstroom van al die fortuinlijke en fatsoenlijke mensen die hun invloed aanwenden om hun eigen belangen veilig te stellen.
Heel herkenbaar. Maar waarom een abonnement op de zoveelste nieuwsbron, zou ik tegen Maxim Februari willen zeggen? Als er al een gratis abonnement op de bijbel is, en vandaag bemoedigende teksten uit Efeziërs en Lucas? Wel is het zo dat dit de stervensdag is van Ignatius van Antiochië (45 – 115); we herinneren ons dat ook hij gemarteld werd ….
Vorige week kregen de Galaten op hun lazer omdat ze dachten dat er meerdere evangelies zouden zijn. Er is echter maar één evangelie, zegt Paulus, en vandaag horen we meer over de aard van dat evangelie. Om zich te verduidelijken roept hij het verhaal op van de twee zonen van Abraham: een zoon kreeg hij bij Hagar, zijn “tot slaaf gemaakte vrouw” (zo moeten we dat tegenwoordig zeggen), de andere zoon kreeg hij van Sara, zijn vrije vrouw. De zoon van Hagar is op een natuurlijke manier ter wereld gekomen, maar sleept zijn slavenafkomst met zich mee. De zoon van Sara, tja, je kunt nauwelijks zeggen dat hij op een natuurlijke wijze ter wereld is gekomen. Sara was immers veel te oud om nog kinderen te baren. Deze zoon komt voort, zegt Paulus, uit de belofte, uit Gods belofte, en uit dien hoofde is het een bovennatuurlijke voortbrenging. Van boven, vanuit Jeruzalem, het Jeruzalem dat als bijvoeglijk naamwoord eigenlijk altijd “hemels” met zich meedraagt. Paulus versterkt deze wijze van voortbrenging met een citaat. Want er staat geschreven: “Wees verheugd, onvruchtbare vrouw, jij die niet baart. Jubel en juich, jij die geen weeën kent. Want zij die zonder man is heeft meer kinderen dan zij die met een man is” (Jesaja 54,1). Die vele kinderen die geboren zijn zonder man … dat zijn wij, dat zijn de gelovigen, de mensen van het ene evangelie. Het kenmerk van christengelovigen is dat ze vrij zijn. Kinderen van de vrije vrouw niet van de tot slaaf gemaakte vrouw; Paulus wil er geen misverstand over laten bestaan dat we het verhaal allegorisch moeten opvatten (“het is maar een verhaal”), maar wel een allegorie/een verhaal met een principiële betekenis. De gelovigen zijn gelovig als erfgenamen van de belofte, zij zijn kinderen uit een geestelijke afstamming, het zijn vrije mensen met de vrijheid van de kinderen Gods. Het gaat er niet langer meer om wie je moeder, vader, broer of zuster is, sterker het maakt niet uit of je ze überhaupt hebt. De adressant van het evangelie is de individuele mens, de unieke mens, deze mens hier op deze plaats in deze tijd. En daarmee is de christenmens universeel, niet gebonden aan taal of cultuur, land of volk, ras of gender. Ongehoord, nog steeds eigenlijk.
In het evangelie van Lucas verwijst Jezus naar Salomon. Koninginnen kwamen van het uiteinde van de aarde naar Salomon toe vanwege zijn legendarische wijsheid: daar wilden ze zich aan laven, er hun voordeel mee doen. Salomon gold als de slimste mens ter wereld. Welnu, laat Lucas Jezus zeggen in al zijn bescheidenheid: hier is méér dan Salomon. De grote filosoof Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770 – 1831) die als een van de grootste, meest diepzinnige denkers van de Westerse filosofie geldt, zou het met Lucas eens kunnen zijn. Hij onderscheidt drie grote fases in de geschiedenis van de religiositeit der mensheid: een magische, een klassieke en een romantische. De derde fase laat hij beginnen met Jezus van Nazareth die hij beschouwt als het absolute culminatiepunt van de religie, omdat in hem God mens wordt, aan het kruis sterft en met zijn opstanding de dood doodt. Volgens Hegel zijn we met Jezus Christus in een eeuwigdurend heden terecht gekomen. En dit vertel ik u op een gewone gewone maandagmorgen in de maand oktober van het jaar 2022 …
Het is een ingewikkelde zin die Paulus – na zijn begroeting - aan de arme, verwarde, afvallige Galaten schrijft. Hij spreekt er zijn verbazing over uit of meer zijn verwijt: “dat u zo spoedig afvalt van hem die u riep tot de genade van Christus, en overgaat naar een ander evangelie; maar er ís geen ander evangelie.” Ik weet niet hoe de Galaten die woorden ontvangen hebben – misschien welwillend – maar voor onze hedendaagse oren zijn ze haast onverdraaglijk stellig. Is er maar één evangelie? Is er maar één goede boodschap? Als je christengelovige bent misschien wel, maar we zijn inmiddels wel zo ruim dat we niet meer uitsluiten dat ook in de andere godsdiensten heil verkondigd wordt. Dat is de opvatting/leer van Vaticanum II. Ja ook aanhangers van ietsisme, agnosticisme, atheïsme en humanisme (die zo’n beetje de meerderheid uitmaken van de Westerse geseculariseerde samenleving) ontzeggen we niet dat ze dragers kunnen zijn van een goede boodschap als ze zich inspannen voor het behoud van de aarde, zich inzetten voor rechtvaardige verhoudingen in de wereld, zich beijveren voor de vrede, of gewoon dichter bij huis gewoon goed zijn voor hun naaste, hun vader en moeder eren en hun broer niet vermoorden. Is er maar één evangelie, Paulus? Hoe weet je dat zo precies? Omdat het je geopenbaard is door Jezus Christus zelf, zeg je. En omdat jij die openbaring ontvangen heb, kun je mensen roepen tot de genade van Christus, tot diezelfde openbaring. Dat nu is toch een ingewikkelde route, want genade is iets wat je gegeven wordt, gratis, door God, en jij, Paulus, gaat er zo maar van uit dat die gratis gave tot stand komt als jij, misgeboorte zoals je je zelf ergens noemt, oproept te geloven in het ene evangelie? Nogmaals, ik heb te doen met die arme, verwarde, afvallige Galaten.
Nu zullen we dan maar eens inhoudelijk kijken wat dat evangelie is. En daarvoor wenden we ons tot Lucas. Het fragment van vandaag is misschien wel het meest bekende uit zijn hele evangelie, ja misschien wel uit het hele nieuwe testament. De eerder genoemde ietsisten, agnostici, atheïsten en humanisten zijn waarschijnlijk bekend met de barmhartige Samaritaan. Het is een verhaal dat diep in het bewustzijn van de Westerse mens is ingedaald, en je mag hopen dat het zelfs blijvend het geweten gevormd heeft van de naties én de verenigde naties met zijn instellingen. Het verhaal geeft antwoord op de vraag wie mijn naaste is, en hoe je houding moet zijn tegenover een mens in nood. Als je die goede houding hebt en dienovereenkomstig handelt, heeft dat eeuwigheidswaarde. Dan heb je deel aan het eeuwig leven; dat was immers de vraag van de wetgeleerde aan Jezus. Dat is dus tevens de inhoud van het evangelie: de Heer uw God liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.
Is dat inderdaad het evangelie, het enige evangelie? Zoals Lucas het formuleert in dit verhaal kan elk mens van goede wil zich aansluiten of zich ingesloten voelen. Wat is dan het onderscheidende van het evangelie van Jezus Christus? Daarvoor ga ik terug naar de brief aan de Galaten. Ik heb tussen neus en lippen vermeldt dat Paulus begint met een begroeting, vooraleer hij zijn verbazing c.q. zijn verwijt tot uitdrukking brengt. Paulus begint zijn groet met zich voor te stellen: “Ik, Paulus, apostel, niet vanwege mensen en ook niet door een mens, maar door Jezus Christus en God de Vader die Hem uit de dood heeft opgewekt.” Hier zit het typisch eigene van de het christelijk evangelie, dat het de goede boodschap is van Jezus Christus die uit de dood is opgewekt, Jezus de nieuwe Adam die de dood verslagen heeft. Dit is het ongehoorde, het ongeziene, het grote heilsmysterie dat ons verstand te boven gaat, maar wat het fundament uitmaakt van christelijk geloof, hoop en liefde ….
“Ze kregen een meningsverschil wie van hen de grootste was.” Zo begint het gênante fragment uit Lucas. We zijn dan al in hoofdstuk 9, “Ze” (de twaalf apostelen) hebben al heel wat gezien van Jezus, ze zijn zelfs op missiereis gestuurd, waarbij ze macht kregen over alle demonen en ziekten; ze trokken van dorp tot dorp en overal verkondigden ze de goede boodschap en genazen ze de zieken. Wat moeten zij zich groot gevoeld hebben! En toch hebben ze nog maar weinig begrepen van de aard van de goede boodschap, toch vinden ze het nodig om zich onderling te vergelijken, toch willen ze de grootste zijn.
In Job vernemen we van hemelingen die hun opwachting maken bij de HEER. Satan is kennelijk ook een hemeling want zonder dat iemand zegt: hé, wat doe jij hier, ga eens vlug terug naar de hel, gaat de HEER met hem in gesprek. Het tafereel is uiterst huiselijk, bij wijze van spreken bij de koffieautomaat. Zeg eens Satan, zegt de HEER, nog ergens geweest in het weekend? O ja, zegt Satan, ik heb rondgezworven op aarde. Ha, op aarde, zegt God. Heb je ook Job gezien, mijn dienaar? Op aarde is er geen tweede zoals hij: onberispelijk, rechtschapen, hij vreest Mij en houdt zich ver van het kwaad. Ja, Satan heeft hem gezien, Satan heeft een grote voorliefde voor, of misschien beter een grote hekel aan, zulke onberispelijke mensen, hij ruikt ze al van verre; het is juist zijn plezier om ze minder onberispelijk en rechtschapen te maken. Ja, zeg hij, die Job, rechtschapen? Gemakkelijk zat, alles zit hem mee, hij heeft een gezin, een familie en vele bezittingen, het is voor hem helemaal niet moeilijk om godsdienstig te zijn en uit de buurt te blijven van het kwaad. Maar wedden dat hij U vervloekt als alles van hem wordt afgenomen? Een weddenschap tussen God en de Satan! De schrijver van het boek Job heeft een rijke fantasie. God gaat die weddenschap aan: goed, je mag hem alles afnemen en dan zullen we eens zien. Binnen ons tekstfragment wordt dan per omgaande alles van Job afgenomen: zijn schapen, geiten met de herders erbij, zijn kamelen met de knechten, en op het laatst zijn zonen en dochters, al zijn kinderen dood. Job is verpletterd, hij scheurt zijn kleed, scheert zijn hoofd en zegt: naakt kom ik uit de schoot van moeder aarde, naakt keer ik daarin terug. Ten slotte – in ons fragment althans – zegt hij die beroemde woorden die veel gelovigen van alle tijden hem na proberen te zeggen: de HEER geeft, de HEER neemt, gezegend is de Naam van de HEER. De schrijver van het boek Job rondt af met op te merken: ondanks deze gebeurtenissen zondigde Job niet; hij maakte God geen enkel verwijt.
Het verhaal is eigenlijk af, God zou de weddenschap gewonnen moeten hebben. Er staat niet om wat ze gewed hebben. Dit alles wordt ons verteld in het eerste hoofdstuk. Maar het boek Job heeft maar liefst 42 hoofdstukken. In al die hoofdstukken wordt Jobs standvastigheid zwaar op de proef gesteld door zijn vrienden, filosofen en theologen. Het kan niet anders of dit ongeluk dat Job getroffen heeft moet wel een straf zijn voor zijn zonden, verborgen zonden, of de zonden van zijn voorouders. Niemand is volmaakt, dus ook Job niet: geef nou maar toe. Het is allerminst vreemd dat er zo geredeneerd wordt. In het boek Psalmen – dat onmiddellijk na het boek Job staat – wordt die gedacht talloze malen uitgedrukt: de rechtvaardige gaat het goed, de zondaar slecht. Zie psalm 112, 5-6a: “Goed gaat het wie genadig is en vrijgevig, wie zijn zaken eerlijk behartigt. De rechtvaardige komt nooit ten val.” Het is de grootheid van Job dat hij niet toegeeft, hij houdt vast aan zijn onschuld, hij blijft de Naam van de HEER zegenen en niet vervloeken.
In de vraag van de nieuwtestamentische leerlingen aan Jezus wie de grootste is, zou het antwoord wel eens kunnen zijn: de oudtestamentische Job is de grootste. Maar Jezus zegt dat een kind de grootste is. Kinderen zijn onschuldig, ze zijn volmaakt, ze maken grote mensen met hun aanspraken op macht en protserigheid, met hun eigendunk en verwaandheid te schande. Van God uit gezien zijn alle mensen kinderen: “Want Hij weet waarvan wij gemaakt zijn, Hij vergeet niet dat wij uit stof zijn gevormd,” zegt vers 14 van Psalm 103. En daarom gaat het vers daaraan voorafgaand zo: “Zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen, zo ontfermt zich de HEER over wie Hem vrezen.” Het is goed om dit te weten, goed om dit te geloven …
Op deze maandag 19 september krijgen we spreuken voorgeschoteld, uit het boek Spreuken en uit het evangelie van Lucas. De spreuken uit het Spreukenboek hebben een hoog “ja natuurlijk-gehalte”, maar dat wil nog niet zeggen dat je er altijd naar handelt. Geef als je kunt geven. Zeg niet tegen je naaste: ik geef het je later wel als je het nu kunt doen. Beraam geen kwaad tegen je naaste. Laat het niet zonder reden tot een ruzie komen. Wees niet jaloers op iemand die onrecht begaat. Ja, dat is allemaal verstandig en wijs, konden we maar volgens deze spreuken handelen, konden we überhaupt maar handelen volgens onze inzichten. Vaak weten we wel wat goed is, en wat goed voor je zelf is, maar kunnen we er niet toe komen goed te handelen, zelfs niet ten opzichte van je zelf. We zijn eigenlijk tragische wezens. De spreuken van Lucas beginnen ook met een waarheid als een koe: je steekt geen lamp aan om die te verstoppen (in een kast bijvoorbeeld of onder het bed), je zet de lamp op een standaard zodat iedereen die binnenkomt er wat aan heeft. Als je deze spreuk naast de eerder genoemde zet valt op dat ook hier de praktische gerichtheid van belang is. Met een “want” wordt de spreuk verbonden met de volgende: er is niets geheim dat niet openbaar wordt, niets verborgen dat niet bekend wordt en aan het licht komt. Je kunt zeggen dat deze spreuk voortdurend zijn waarheid bewijst: elke dag zijn er onthullingen over wat in de doofpot werd gestopt, onder het tapijt werd geveegd, in de onderste la verdween; op een gegeven moment komt het toch naar buiten. Maar waarschijnlijk is Lucas niet uit op spreuken voor aan de wand, hij bedoelt geen tegeltjeswijsheden uit te venten, maar het rijk Gods. En dan betekent de spreuk iets heel groots: het rijk Gods dat verborgen is zal hoe dan ook doorbreken, het komt aan het licht, het zal oplichten in the hearts and minds van de mensen.
Vandaag wordt Elisabeth II (1926 – 2022) vanuit de Westminster Abbey uitgeleide gedaan naar haar laatste rustplaats. Zij is na haar overlijden op Maria Geboorte 8 september meer dan wie ook ter wereld in the hearts and minds van de mensen. Er zijn al vele prachtige woorden ter harer ere gesproken, prachtige rouwdiensten gehouden; vandaag zal het culmineren. Let dus goed op hoe je hoort, zegt Lucas, want als je een ontvankelijk hart hebt en een juiste antenne zal je veel gegeven worden. Maar als je niet ontvankelijk bent en je stemt niet af, ach, dan raak je ook nog kwijt wat je dacht te hebben: leegte die vermenigvuldigd met leegte nog steeds leegte oplevert. Zo kunnen we ook de laatste spreuk van Lucas begrijpen.
Elisabeth was een vrouw – zo begrijpen we – die van jongs af aan haar leven als een roeping zag, “of ik nu kort of lang zal leven, zal ik u dienen”, zei ze als 25-jarige jonge koningin. Het werd lang en ze was tot aan haar laatste dag dienstbaar. Aan wat? Aan de gemeenschap, aan de saamhorigheid, de verbinding, de verzoening, de eenheid. Ze was meer dan 70 jaar de koningin van het Verenigd Koninkrijk en het Gemenebest, staatshoofd en hoofd van de Anglicaanse Kerk met als titel Defender of the faith, de verdediger/behoeder van het geloof. Ook dit waren voor haar geen loze woorden. Ik heb een overzicht gezien van haar kerstboodschappen over al die jaren; en in elke kerstboodschap spreekt ze heel eenvoudig over Jezus haar voorbeeld en leidsman, en haalt ze iets uit het evangelie dat ze op de kandelaar zet. Elisabeth leidde een tamelijk verborgen leven, maar haar spiritualiteit stak ze niet onder stoelen of banken, ze stopte het niet weg in een antieke kast. Wellicht zal vandaag in de Westminster Abbey gelezen worden uit het slot van het boek Spreuken dat handelt over de sterke vrouw wie-zal-haar-vinden. De Britten en allen die sympathiseren zullen beseffen dat ze in Elisabeth II die sterke vrouw gevonden hebben. De slotverzen van het boek Spreuken zegt het zo: “Veel vrouwen hebben zich bekwaam gedragen, maar jij overtreft ze allemaal. Bevalligheid is bedrieglijk, schoonheid vluchtig, maar een vrouw die de HEER vreest, moet worden geroemd. Bejubel haar om de vrucht van haar handen en roem haar in de poorten om haar werken” (Spreuken 31, 29 – 31).
De brief van Paulus laat ik maar liggen, hij zit me daar een potje te schelden en te mopperen! Het doet me te veel denken aan een preek onlangs in een parochiekerk op een zondagochtend waar een pastor hetzelfde aan het doen was. De mensen de mantel uitvegen die niet naar de kerk komen, niets voor hun geloof over hebben, die trouwens niets meer van hun geloof afweten. In plaats van naar de kerk te komen gaan ze op zondagmorgen naar de golfbaan. Foei! Een verkeerde keuze! Toen ik het met mijn dochter over die preek had, zei ze heel gevat: die pastoor maakt ook een verkeerde keuze. Hij kiest er voor om te schelden en te mopperen, hij kiest er niet voor om iets van de kerk te maken. Zij had een vakantie-ervaring opgedaan in Wales. Daar was ze op een mooie zondagmiddag een kerkje binnengewandeld waar het een zoete inval was en aangenaam druk. Er werd gemusiceerd en er zaten wat mensen te luisteren. In een andere hoek zaten mensen koffie of thee met elkaar te drinken. In weer een andere hoek werden vouwblaadjes uitgegeven voor een meditatieve wandeling met als vertrekpunt de kerk. Ongetwijfeld werden er ook kaarsjes aangestoken en zaten er mensen gewoon te bidden in de gewijde ruimte waar eeuwen gebeden en liederen geklonken hadden. Misschien lag er ook wel een goede preek ter inzage of om mee te nemen. Kijk, zei mijn dochter, zo kun je het ook doen; je kunt er voor kiezen om de kerk aantrekkelijk te maken, er weer leven in te brengen.
Dat is precies wat Jezus in het evangelie van Lucas doet, in het fragment van de knecht van de centurio die ziek geworden is en op sterven ligt. Zou dit dezelfde centurio zijn als bij Marcus die Jezus zijn laatste adem ziet uitblazen en dan zegt: Inderdaad, die man was de zoon van God? Daar is natuurlijk geen enkel exegetisch bewijs voor, dat is een wilde fantasie van mij. Uit Marcus is hij naar Lucas gewandeld en daarom heeft hij zo’n groot vertrouwen en voelt hij zich onwaardig dat Jezus onder zijn dak komt. “Spreek slechts een enkel woord en mijn knecht zal genezen.” De kerk in onze streken is ook ernstig ziek en ligt op sterven. Zij heeft dat woord van Jezus hard nodig om er weer leven in te brengen. Maar niet alleen de kerk sterft, ook de mensheid als geheel. Het verschijnsel mens kwam voort uit de oersoep, of wat minder poëtisch: uit de zee. In drie boeken over de zee die onlangs verschenen zijn en besproken in de NRC wordt beschreven hoe de zeeën en de oceanen aan het sterven zijn, en daarmee de hele samenhangende keten van leven in welke vorm dan ook. In die boeken klinkt de waarschuwing: dit zijn de laatste ogenblikken waarin we kunnen bepalen welke kant het opgaat met de planeet en zijn oceanen. In de hoop dat het ultrakorte tijdperk waarin de mens dominant is, het Antropoceen, niet eindigt met het einde van de mensheid.
Hoe kun je met deze dreiging, met dit inktzwarte vooruitzicht leven als je niet de kop in het zand steekt? Dan kom ik terug op Paulus. Ik doe hem onrecht als ik zeg dat ie enkel aan het schelden en aan het mopperen is. Tussen neus en lippen door vermeldt hij nog iets anders, iets wat hij van horen zeggen ontvangen heeft, namelijk “dat in de nacht waarin de Heer Jezus werd uitgeleverd Hij een brood nam, het dankgebed uitsprak, het brood brak en zei: Dit is mijn lichaam voor jullie. Doe dit, telkens opnieuw, om Mij te gedenken. Zo nam Hij ook de beker, en Hij zei: Deze beker is het nieuwe verbond, dat door mijn bloed gesloten wordt. Doe dit, telkens als jullie hieruit drinken, om Mij te gedenken.” Dus altijd wanneer u dit brood eet en uit de beker drinkt, verkondigt u de dood van de Heer, totdat Hij komt. Het is de oudste tekst van de zogenaamde consecratie, ze is te horen in de eucharistieviering, zoals ook de woorden van de centurio te horen zijn vlak voor de communie. Met deze woorden en gebaren, met deze handelingen, die de dood van de Heer gedenken, moeten wij leven … totdat Hij komt.
Wie kent hem niet? De Frans-Joodse filosoof van Litouwse afkomst Emmanuel Levinas (1906 – 1995). In zijn filosofie gaat hij letterlijke en figuurlijk uit van de Ander; hij schrijft het woord Ander meestal met een hoofdletter. Hij is van mening dat ethische denken en het nemen van verantwoordelijkheid start bij het zien van de andere mens. Hij heeft een filosofie ontwikkeld van “het gelaat”. Als je de ander aankijkt kom je onder zijn/haar/hun appèl te staan, waarbij het ultieme appèl is om niet te doden. Levinas weigert de relatie tot God te zien als een relatie naast en los van de relatie tot de Ander. De Oneindige openbaart zich uitsluitend in het gelaat van de Ander. God komt daar zelf niet aan te pas, hij laat zich door het menselijke bewustzijn niet in kaart brengen. God is veeleer de Ongrijpbare die voorbijgegaan is en die mij met de Ander heeft achtergelaten. Wanneer ik een appèl van de Ander beantwoord, 'zie' ik God in het gelaat van die Ander. God staat dus niet boven de mens (religieus verticalisme) maar is terug te vinden op Aarde in het gelaat van de weerloze Ander (religieus horizontalisme).
Ik moet aan Levinas denken als ik het fragment uit Lucas overweeg. Jezus wil de man met de verschrompelde hand genezen, maar het is sabbat en de farizeeën en schriftgeleerden letten op hem of hij over de schreef gaat. Hij is dat duidelijk van plan en hij weet dat ie gevaar loopt als hij sabbatregels overtreedt. Maar de sabbat is er voor de mens, niet de mens voor de sabbat. Jezus zet de zaken op scherp en vraagt de scherpslijpers: mag je op sabbat goed doen of kwaad, een leven redden of verloren laten gaan. Waarom ik aan Levinas moet denken is het volgende. Jezus stelt die vraag niet met een blik op het oneindige of over de hoofden heen. Nee, Lucas zegt uitdrukkelijk dat hij de farizeeën en schriftgeleerden een voor een aankijkt. Maar die raken buiten zinnen en overleggen wat ze met Jezus zullen doen. We weten wat de uitkomst is van dat overleg. De filosofie van Levinas lijkt hier niet te werken: noch het gelaat van de man met de verschrompelde hand, noch het gelaat van Jezus Emmanuel (mooie voornaam heeft Levinas!) leiden er toe dat de farizeeën en schriftgeleerden tot een religieus horizontalisme bewogen worden.
Het werkt kennelijk ook niet bij opgehitste bewoners van Ter Appel die eieren gooien naar de vluchtelingen. Het werkte ook niet bij de piepjonge Russische soldaten die in Boetsja en Irpin oog in oog stonden met hun Oekraïense broeders en zusters: ze lieten zich niet tot ethische gedrag gebieden, ze verkrachtten, mishandelden en moordden. De filosofie van Levinas lijkt dus veel te optimistisch, de brute werkelijkheid is anders, zonder hoofdletter. Paulus ziet dat in Korinthe: u hebt geen enkele reden om zelfvoldaan te zijn. Wat mij wel een treffende godsaanduiding lijkt is dat God de Ongrijpbare is die voorbijgegaan is en die mij met de Ander heeft achtergelaten. Met de ander heeft achtergelaten, dat is helemaal waar. In welke situatie we ook verkeren, in eigen huis, in stad en land en in de wijde wereld … altijd treffen we daar de ander aan en samen met die ander moeten we de vrede bewaren thuis, een vorm van rechtvaardigheid stichten in de stad en in de wijde wereld gaat het zelfs om een overleven van de soort mens. Daar heb je behalve een goed stel hersens en een warm hart ook je beide handen voor nodig, liefst twee rechterhanden. Maar het geval wil dat een van die handen verschrompeld is, een hand die Jezus wil genezen op sabbat, misschien juist op sabbat ….
De wijze waarop Johannes de Doper aan zijn einde komt is walgelijk. Dat het zo moet gaan met de stoere man waarmee Marcus zijn verhaal begonnen is, stemt verdrietig. Maar het kan altijd nog erger – en in zoverre is dit verhaal over het einde van Johannes een vroege waarschuwing over het einde van die andere stoere man die Marcus al in zijn 1ste vers van zijn evangelie genoemd heeft: Jezus Christus, Zoon van God. In het 9e vers komt die Jezus uit Nazaret in Galilea naar de Jordaan gelopen waar hij zich laat dopen door de Doper Johannes. Ook Jezus’ einde is een walgelijk verhaal, een verhaal dat de mensheid in zo’n verdriet zou moeten dompelen dat je je kunt afvragen of er daarna nog ooit reden kan zijn voor echte vreugde, voor een onbezwaarde lach. Maar datzelfde had je ook na Auschwitz kunnen vragen, of momenteel te midden van de wandaden van Rusland in Oekraïne. Valt het u tussen haakjes niet op hoe vaak de lach van mensen op de televisie – politici, BN-ers, presentators – onecht is, gemaakt, fake, vals? Ik denk als ik zo’n lach zie: een echte lach heb je niet tot je beschikking want achter die façade steekt enkel leegte, het zwarte gat der zinledigheid. Maar om terug te komen op mijn vraag of er na de moord op Johannes de Doper en na de kruisdood van Jezus de Gedoopte nog echte vreugde kan zijn: dat kan eigenlijk alleen binnen het paasgeloof, binnen het kader van de goede boodschap van het koninkrijk van God. Ik maak een uitzondering voor de lach van een kind; kinderen kunnen heerlijk onbekommerd lachen en plezier hebben, eventueel om niks, en dat is natuurlijk de reden dat Jezus hen ten voorbeeld stelt als het gaat om het binnentreden in het koninkrijk van God.
Ik heb hierboven Johannes en Jezus stoere mannen genoemd. Ik doe dat na lezing van Peter-Ben Smit, Mannen in Marcus. Hij onderzoekt in dat boekje de wijze waarop Marcus zijn mannen tekent. Zijn het echte mannen overeenkomstig het ideaalbeeld van 2000 jaar geleden, doorbreekt hij dat beeld, doet hij er iets mee? In onze tijd gaat het vaak over gender, en Peter-Ben Smit leest het Marcus-evangelie vanuit deze hedendaagse interesse. Als je nauwkeurig Marcus leest, zo laat hij zien, kom je tot verrassende ontdekkingen. Johannes en Jezus zijn echt wel mannen, stoere mannen: ze zijn moedig, ze staan voor hun principes, ze zijn baas in eigen geest en lijf. Al treft hun een vreselijk lot, ze gaan moreel niet ten onder maar blijven overeind als bakens van oprechtheid. Maar neem de andere man in het verhaal over Johannes de Doper, Herodes. Wat voor man is dat? Hij mag dan wel koning zijn, baden in weelde, de macht hebben om mensen te doden, maar verder is het een lapschwanz. Hij heeft zich zelf niet in de hand, hij laat zijn hoofd op hol brengen door het meisje Salomé, hij durft niet volgens zijn eigen oordeel te handelen, maar is bang voor de spot van zijn vrienden. Herodes is geen echte man. Zoals ook Pilatus dat niet is, want hij is ook bang voor zijn hachje, voor een ongunstig rapport naar de keizer in Rome, voor de volksmenigte die zich laat opruien. Pilatus is eigenlijk een lafaard en beantwoordt helemaal niet aan de klassieke eigenschap van mannelijke moed. Marcus met zijn scherpe opmerkingsvermogen en zijn vaardige pen heeft het heel precies voor ons uitgetekend.
Nu nog even naar Paulus in zijn eerste brief aan de Korintiërs. Ik weet niet hoe u over Paulus als man denkt, maar ik denk: hij was een zeer mannelijke man. Als er één stoere apostel heeft rondgezworven door de toenmalige Romeinse wereld dan was hij het wel. Want waarmee gaat hij de boer op? Wat is zijn verhaal? Niets anders dan Jezus de gekruisigde! Je moet maar lef hebben, je moet maar durven om met zo’n loser op de proppen te komen en hem te presenteren als de overwinnaar “voor wie elke knie in de hemel en op aarde zich buige”. Maar Paulus durft dit aan, nadat hij – als een paasgeloof het licht heeft gezien. Maar hoe moedig Paulus ook is, hij is sterk genoeg om te bekennen dat hij zich zwak voelt, onzeker en angstig. Zijn mannelijkheid gaat gepaard met een kwetsbaarheid waarvoor hij zich niet schaamt. Kwetsbaarheid tonen, dienstbaar leiderschap, voor je geloof uitkomen, zijn zeker op de dag van vandaag trekken van het ideale manbeeld. Marcus had dat 2000 jaar geleden al in de gaten, hij tekende op die manier al een aantal van zijn mannen, van wie vandaag op het feest van zijn marteldood Johannes de Doper in het licht staat …
Het feest Maria Koningin van hemel en aarde werd door paus Pius XII - met de encycliek Ad Caeli Reginam - ingevoerd in het jubeljaar 1954. Sinds het Tweede Vaticaans Concilie wordt het gevierd op 22 augustus, een week na de Tenhemelopneming. Maria Koningin is geen dogma, zoals Tenhemelopneming wel is. Het is een eretitel. Als je de litanie van Maria erbij neemt dan zie je dat Maria 12 (13) maal koningin wordt genoemd, maar niet Koningin van hemel en aarde. Wel Koningin van de engelen, van de aartsvaders, van de profeten, van de apostelen, van de martelaren, van de belijders, van de maagden, van alle heiligen. Je kunt zien dat de litanie als een groeidiamant is behandeld, met naar mijn smaak wat rommelige aangroeisels; want als alle categorieën zo’n beetje zijn langsgekomen, heet Maria ook nog Koningin zonder erfsmet ontvangen en Koningin ten hemel opgenomen, waarin we de recente dogma’s terug zien. De Mariale Poolse paus, de heilige Johannes Paulus II, heeft er nog zijn toevoegingen aangeplakt, namelijk Koningin van de heilige Rozenkrans, Koningin van de vrede en Koningin van de gezinnen.
Vorige week vertelde ik dat ik met de Marialiedjes ben opgegroeid, vandaag voeg ik eraan toe: óók met het rozenhoedje en dus óók met de litanie van Loreto, want die kwam er altijd achteraan. Zo zat je als kind tussen je broers en zusjes, samen met je vader (als die niet naar zijn werk was) en je moeder te bidden: Allerreinste Moeder, Zeer kuise Moeder, Maagdelijke Moeder, Onbevlekte Moeder, Beminnelijke Moeder, Bewonderenswaardige Moeder, en het kon haast niet anders of deze titels straalden af op je zeer aardse moeder, je hardwerkende moeder, je vermoeide moeder die toch ook een bewonderenswaardige en beminnelijke moeder was. Het bid-voor-ons werd niet al te duidelijk gearticuleerd zodat het klonk als bifrons. Mysterieus en fascinerend waren de metaforen Spiegel van gerechtigheid, Zetel van wijsheid, Oorzaak van onze blijdschap, Geestelijk vat, Eerwaardig vat, Heerlijk vat van godsvrucht, Mystieke Roos, Toren van David, Ivoren Toren, Gouden Huis, Ark van het verbond, Deur van de Hemel, Morgenster. Het was toch prachtig, dat rijke roomse leven. Zullen we geestelijk traantje laten om al die kinderen die niet meer opgroeien met zo veel moois!
Over kinderen gesproken … dat leidt me naar de eerste lezing uit Jesaja waar koning Achaz uitgenodigd wordt om een teken uit de hemel te vragen. Wie zijn Nieuwe Testament kent zal opmerken dat Jezus later zal zuchten als men hem om een teken uit de hemel vraagt, want verdorie: hij is dat teken uit de hemel, al zal hij dat zo niet zeggen. Bij Jesaja heet het dat het teken uit de hemel een kind zal zijn dat de naam Immanuel draagt. Dat kind komt niet zo maar uit de hemel gevallen, dat gaat toch nog vrij natuurlijk: een jong meisje wordt zwanger en baart het kind, voilà. De christelijke traditie heeft in dat jonge meisje, in die jonge maagd, Maria herkend, de moeder van Jezus. Een gering meisje, maar helemaal openstaand voor God. Het Magnificat bezingt het bestel waarin alles ondersteboven gaat: de geringe wordt verheven, het eenvoudige meisje wordt koningin. De taal van het hart, van de liefde, heeft voor dit eenvoudige meisje een litanie aan titels verzonnen. Maria kon alleen maar koningin van hemel en aarde worden, omdat en nadat ze koningin van de harten was geworden, de harten van de gelovigen ....
Maria Tenhemelopneming is in een aantal opzichten een fantastisch feest. Ik probeer naar dit dogma gelovig en ongelovig te kijken, kritisch en onkritisch, poëtisch en zangerig.
Het dogma van Maria Tenhemelopneming werd in 1950 afgekondigd. Afgezien van Marleen hebben we allemaal in ons leven nog meegemaakt dat de rkk met onfeilbaar leergezag verklaarde dat Maria, de moeder van de Heer, met ziel en lichaam in de hemel is opgenomen. Het credo van Nicea en Chalcedon is iets van de eerste eeuwen van het christendom, de dogma’s van Maria Onbevlekte Ontvangenis (1854) en Tenhemelopneming (1950) iets van de laatste eeuwen van het christendom. Misschien zijn het ook inderdaad de laatste en is de Wederkomst en het Einde aanstaande. Veel verschijnselen in onze wereld lijken daarop te wijzen.
Uit het Maria-boek van Wiel Logister, Maria, een uitdaging (Averbode, 1995) haal ik veel inspiratie voor dit woord. Ik leer dat deze dogma’s niet vergezeld gingen van anathema’s, de gebruikelijke vervloekingen voor het geval je niet gelooft. De kerk gaf de gelovige wat vrijheid om niet te geloven, heel bijzonder. Die voorzichtigheid was wel geraden, want de orthodoxe christenheid, die overigens Maria in haar ikonen een belangrijke plaats geeft in de ikonostase, deed niet mee. Om van het protestantse deel van de christenheid maar te zwijgen. Bernardus van Clairvaux (1090 – 1153), een van de grootste Maria-theologen van de middeleeuwen, wiens feest we over vijf dagen vieren, zei eens: de Maria numquam satis, d.w.z. over Maria kun je nooit genoeg zeggen. Maar zelfs Bernardus was niet op de gedachte gekomen om Maria Onbevlekt te laten ontvangen en met ziel én lichaam ten hemel te laten opnemen, althans dat te geloven voor te houden. Het Oosters christendom en het Westers protestantisme is van mening dat de rkk met beide dogma’s uit de bocht is gevlogen. Inhoudelijk komt de kritiek er op neer dat Maria een te zelfstandige rol krijgt toebedeeld in de verlossing en haast gelijk wordt gesteld aan Christus terwijl ze een teken moet blijven van de incarnatie, daaraan ondergeschikt en dienstbaar. In de Constitutie over de Kerk heeft Vaticanum II benadrukt dat Maria als gelovige aan de kant van de kerk staat en er niet op grond van privileges boven uit steekt. Haar plaats is in de kerk, niet boven de kerk; zij is immers niet de oorsprong van de kerk en staat niet naast Christus tegenover de kerk. Hoogstens staat Maria als eerste gelovige en als type van de kerk in een moederlijke verhouding tot de kerk, vergelijkbaar met de wijze waarop Israël de wortel van de kerk is.
Voor de liturgie van vandaag heeft de kerk drie teksten gekozen die als het ware body geven aan de spirit van het feest. De tekst uit het evangelie van Lucas lijkt een soort selffulfilling prophecy, want het is inderdaad zo wat hij Maria laat zeggen in 1, 48 – 49: “Alle geslachten zullen mij voortaan gelukkig prijzen, ja, grote dingen heeft de Machtige voor mij gedaan.” En Paulus in zijn eerste brief aan de Korintiërs schuift onder het dogma een soort redenering: “Zoals allen sterven in Adam, zo zullen allen ook tot leven komen in Christus. Maar ieder in zijn eigen rangorde: als eersteling Christus, vervolgens bij zijn komst, zij die Christus toebehoren” (1Kor. 15, 22-23). Met een beetje goede wil – en waarom zouden we dat niet zijn ten opzichte van de zoete lieve Moeder – kun je die rangorde van toepassing verklaren op Maria: als wij die Christus toebehoren tot leven zullen komen dan toch op de eerste plaats Maria wel. Als eersteling ná Christus opgenomen worden in het nieuwe leven van Gods eeuwigheid: met ziel én lichaam. Die ziel geloofden wij – oude dualisten als we zijn met diepe wortels tot aan Plato – misschien nog wel, maar het lichaam!? Dat vergaat toch tot stof en as? Ja, ook het lichaam zegt het dogma, en dat is een reden waarom ik het een fantastisch dogma noem. Tegen een heel oude traditie van lichaamsvijandigheid in doet de Kerk de stoere uitspraak dat ook het lichaam deelt in de verlossing en in de verheerlijking, en daarmee is de kerk nu eens niet dualistisch maar monistisch: ziel en lichaam zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden. Bij Maria kun je dat zien of mag je dat geloven. En als er één schaap over de dam is …
Nu nog die derde tekst die de kerk heeft geselecteerd, uit de Apocalyps (11, 19a. 12, 1 – 6a) . Wie schrijft
die tekst? Johannes de ziener, de dromer, de fantast. Op Patmos schrijft hij het volgende: “Er verscheen in de
hemel een indrukwekkend teken: een vrouw, bekleed met de zon, met de maan onder haar voeten en een krans van
twaalf sterren op haar hoofd. Ze was zwanger (vers 1 en 2a). Maar toen ze het kind gebaard had – een zoon, die
alle volken met ijzeren herdersstaf zal hoeden – werd het dadelijk weggevoerd naar God en zijn troon.” Het
indrukwekkende teken is een vrouw, een lichamelijke vrouw met hoofd en voeten en een dikke buik. Gekleed in een
zonnejurk, de maan als haar piëdestal en een diadeem van twaalf sterren op haar hoofd; een sieraad hoort bij de
uitmonstering van een vrouw. Maar dit is pure poëzie! De kerk heeft poëzie verdogmatiseerd in het dogma dat we
vandaag vieren. Van mij mag het, ik ben geen Oosters christen, noch een protestant, maar een katholieke jongen
die van kinds af aan vertrouwd is met de liederen:
Wees gegroet, o sterre
Wees gegroet van verre
Op uw zacht en zalig licht
Houden wij het oog gericht
Wees gegroet, wees gegroet, Maria!
O reinste der schepselen, o Moeder en Maagd
Gij, die in uw armen het Jezuskind draagt
Maria, aanhoor onze vurige beê,
Geleid ons door ‘t leven, o sterre der zee.
Gebenedijd zijt gij!
De dood komt aangedreven;
O Moeder, maak ons blij,
Na dit, in ‘t ander leven!
Gebenedijd zijt gij!
Zo kan ie wel weer. Amen.
Komende weken leest de kerk uit de profeet Ezechiël, vandaag horen we hoe zijn roeping tot stand kwam. Eerst was er het visioen. Er komt een storm in het noorden opzetten, de aanstaande profeet ziet grote wolkenmassa’s waaruit vuur opflitst. In de wolken tekenen zich vier gestaltes af die op vier levende wezen lijken. Ja, wolken kunnen de fantasie aan het werk zetten; ik herinner me dat kinderspel: welke figuren zie je in de wolken? Of ze het nog steeds doen vraag ik me af; de smartphone heeft veel kinderspelletjes verdreven. Ezechiël ziet vier gestaltes die op levende wezen lijken: hij heeft dus een stier gezien, een adelaar, een leeuw en een jonge man – gestaltes die later werden geïdentificeerd als de vier evangelisten, evangelisten die de voornaamste inspiratiebron werden van de dominicanen, de predikheren gesticht door de heilige van vandaag Dominicus. In die wolken zat dus behoorlijk veel heilsgeschiedenis verstopt. Eerst het visioen en dan de stem. De stem van de Almachtige klinkt als het bruisen van machtige wateren, als het rumoer in een legerplaats. Dat laatste klinkt voor onze pacifistische oren niet prettig, maar in Oekraïne zal dat beeld wellicht als treffend worden ervaren. Ook te midden van het oorlogsgeweld wordt de stem van God gehoord en gaan jonge mensen – de eerder genoemde smartphonegeneratie – er toe over om zich in de verwoeste dorpen te melden om puin te ruimen, steen voor steen aan elkaar door te geven, om plaats te maken voor een nieuwe toekomst. Misschien heeft u die beelden ook gezien. Evenals de gloed waar Ezechiël over spreekt gloeien die jongeren van motivatie en vreugde over de zinvolheid van hun inzet. Beter dan met Tinder zullen ze daar contacten leggen, een gezel (lhbtqia +) vinden voor het leven.
Wat ik met het verhaal uit Matteüs aan moet, van die stater uit de bek van een vis waarmee Petrus de belasting kan betalen voor hemzelf en Jezus: ik zou het niet weten. Als het niet zo oneerbieding klinkt zou ik zeggen dat het een flauwekulverhaal is. De leken-dominicaan Erik Borgman in zijn boek Alles nieuw (2020) doet er niets mee. Maar zijn geestelijke vader, de dominicaan Edward Schillebeeckx heeft erover geschreven in zijn magistrale boek Jezus, het verhaal van een levende (1974). Ik citeer: “Dit motief uit oude fabels was toen algemeen bekend (vooral in de vorm van een kostbare parel in de bek van een vis). Duidelijk is dat hier een fabelmotief gebruikt wordt om gewoon te zeggen dat Jezus alles bij de hand heeft als hij het nodig mocht hebben, omdat de Vader voor hem zorgt. Geen van de toenmalige lezers heeft de tekst in letterlijke zin opgevat. Zij begrepen hem veeleer als een parabel, die het kerugma moet verduidelijken. Daarom is het zo moeilijk al wat in de evangeliën als wonderbaarlijk voorkomt onder het algemene begrip wonderverhalen te brengen; een gamma van gevarieerde genres valt daaronder, en zij komen ook niet alle uit de wonderoverlevering” (a.w. blz. 155). Schillebeeckx noemt Mt 17, 27 (de stater in de bek van de vis) een “niet-wonder”, een veraanschouwelijking van het geloof dat wie eerst het rijk Gods zoekt al de rest toegeworpen krijgt. En dat is natuurlijk géén flauwekul, waar of niet?
Nog iets over Dominicus. Van hem wordt gezegd dat ie mensen inspireerde door zijn opgewekte aard, praktische instelling en scherp oog voor de tekenen van de tijd. Hij richtte een dynamische orde op met als hoofdtaken prediking en zielzorg. Ook kregen de 'domini canes' oftewel 'honden van de heer' een grote rol te spelen in de kerkelijke Inquisitie. Dat laatste lijkt me niet iets om trots op te zijn. Wat we van de Inquisitie weten komt eerder in aanmerking voor plaatsvervangende schaamte. Te gemakkelijk werden mensen door de Inquisitie op de brandstapel gegooid: ketters, heksen, roodharigen, mensen met afwijkende meningen of levenswandel, bijvoorbeeld vrouwen die in mannenkleding rondliepen zoals Jeanne d’Arc. De naam Dominicus wordt tegenwoordig weinig meer gegeven. In plaats daar van is de variant Dominique populair geworden. Deze naam wordt zowel aan jongens als meisjes gegeven. Uit een recente telling van voornamen bleken 8.000 vrouwen en 3.000 mannen Dominique te heten. Dominique is dus een handige naam in een tijd waarin steeds meer kinderen een binaire identiteit omarmen of zich als transgender presenteren. Die goede oude Dominicus (1170 – 1221) zou dat in zijn stoutste dromen niet gedroomd kunnen hebben ….
Alleen willen zijn en dan tot de ontdekking komen dat je met een menigte bent, met zo’n vijfduizend mannen, vrouwen en kinderen niet meegeteld. Jezus maakt het volgens het verhaal van Matteüs mee. De mensen zijn ziek en hebben honger en Jezus heeft met ze te doen. De leerlingen zien het hopeloze van de situatie in, ze komen met het uiterst zinnige advies om ze weg te sturen naar de dorpen in de omgeving zodat ze daar voor zich zelf eten kunnen kopen. Maar ik geloof dat Jezus weinig vatbaar is voor zinnige adviezen. Hij denkt vanuit een heel andere orde, hij hanteert een logica die tegen het gezonde verstand in gaat; hij lijkt wel met zijn hoofd in de wolken te lopen. “Jullie moeten hun te eten geven.”
Onlangs was ik in de gelegenheid om de aartsbisschop van Blantyre, Malawi, te spreken, Thomas Msusa (1962). We hadden alle tijd en we konden over veel dingen praten, over de toestand van het land, politiek, economisch, kerkelijk. Het hielp dat ik 40 jaar geleden een maand in Malawi was, dus ik kon herinneringen ophalen en met hem praten over plaatsen en gezamenlijke kennissen. Malawi staat in de statistieken als een van de armste landen ter wereld; lange tijd stond het bovenaan, tegenwoordig staat het op de zesde plaats. In het voorjaar was orkaan Anna over het zuiden van Malawi geraasd en had veel vernield. Oogsten mislukken vaak en de honger is nooit ver weg. Toen we het over de kerkelijke situatie hadden bleek ook die moeilijk. De islam is in Malawi in opmars ten koste van het christendom. Mijn zegsman had trouwens een merkwaardige achtergrond: hij was geboren in een familie van moslims, maar toen zijn moeder stierf, hij was toen nog heel jong, was hij elders door een oom opgevoed, een oom die katholiek was in een dorp waar een katholieke kerk stond. Toen hij twaalf jaar was wilde Thomas de eerste communie doen, en daartoe liet hij zich eerst dopen. Omdat het werk van de pastoor hem aantrekkelijk voorkwam wilde hij priester worden en zo ging hij naar het kleinseminarie. Hij werd pater montfortaan, bisschop en aartsbisschop. Zijn bekering werd hem niet in dank afgenomen – afvalligheid ligt moeilijk in de islam, het kan je dood zijn – maar nu hij als aartsbisschop een figuur van statuur is vertelt hij overal waar hij komt: een mens heeft een keuze, in de godsdienst moet geen dwang zijn. Hij heeft nog zijn bejaarde vader mogen dopen. Ik vroeg hem waarom de islam zo aantrekkelijk is, waarom de islam terrein verovert op het christendom. Hij zei: dat is heel eenvoudig. Overal in de dorpen komen er moskees en die moskees hebben geld om kunstmest en eten te kopen en zij delen dat uit aan mensen die gebrek lijden. Toen dacht ik aan de uitspraak van Jezus die we vandaag in het evangelie horen: “Jullie moeten hun te eten geven.”
Wat voor eten hebben wij nodig? Geestelijk voedsel natuurlijk, want aan het voedsel der aarde ontbreekt het ons niet. En wat kan Alphonsus Maria Liguori voor ons betekenen? Wij die zeer oud zijn, lijdend aan veelsoortig gebrek en ongemak, vaak gedeprimeerd en der dagen zat? Wel, als heiligen bedoeld zijn om ons moed in te praten en ten voorbeeld te zijn, luister dan naar een beschrijving van de laatste levensfase van de stichter der redemptoristen (uit: heiligen.net): “In de laatste tien à twintig jaren van zijn leven ging zijn gezondheid almaar achteruit. Hij had overal pijn, groeide krom van de jicht, werd doof en zo goed als blind, terwijl ook zijn verstand ernstig achteruitging. Maar zijn allerergste beproeving was wel dat hij in ongenade viel bij de paus en dat er in zijn religieuze congregatie een scheuring ontstond. Op zulke momenten van zwaarmoedigheid liet hij zich graag voorlezen uit zijn eigen boek over Maria, en knapte er prompt van op. Hij stierf op 1 augustus 1787 te Norcera dei Pagani (bij Napels) ruim negentig-jaar oud.” Als u het dus moeilijk heeft, denk dan aan de heilige Alphonsus Maria, lees een goed boek over Maria daar knap je van op. En troost je met de gedachte dat je in ieder geval niet in ongenade bent gevallen bij de paus. Ik laat Jeremia vandaag maar met rust, genoeg gejeremieer … Overigens weten we sinds het mea-culpa bezoek van Franciscus aan Canada dat de paus het wat kalmer aan gaat doen. Ook hij wordt bezocht door kommer en kwel …
Onlangs was ik met mijn twee jongste dochters aan het zwemmen, niet in een druk zwembad, maar in een grote plas waar we bijna de enige zwemmers waren. Maar kijk daar was nog een zwemster. Ze riep ons toe: wat is het water toch lekker hé, wat is het fijn om hier te zwemmen, dat nemen ze ons niet meer af. Na een halve minuut kwamen m’n dochters met hun opmerkingen; beiden waren zich af aan het vragen of die uitlating getuigde van een positieve of negatieve levensinstelling. Je kunt het leven zien als iets waar “ze” voortdurend bezig zijn je iets af te nemen. Je kunt het leven ook zien als iets waar je zo maar goede dingen ten deel vallen, zoals lekker zwemwater. Maar wie zou dat van je willen afpakken? Ik dacht dat de uitlating misschien een uiting was van een dankbare levensinstelling, wel met het besef dat uiteindelijk alles van je afgepakt wordt, maar deze zwemervaring zal in der eeuwigheid van jou blijven en niet afgenomen worden.
In het evangelie is de moeder van de zonen van Zebedeüs - de broers Jakobus en Johannes worden om een of andere reden niet met name genoemd, uit een andere passage weten we dat het over hen gaat – ambitieus. Ze vraagt dat die twee jongens van haar in het Koninkrijk een plaats krijgen naast Jezus, de een rechts en de ander links. Ik stel me voor dat ze op de vele wandelwegen zo ook naast Jezus liepen, de een rechts en de ander links, zoals ook mijn dochters rechts en links van mij zwommen. Ze stelt zich voor dat die posities niet meer afgepakt zullen worden, maar bestendigd in het eeuwig Koninkrijk. Weet wat je vraagt. We kennen die navrante passage aan het eind van Jezus’ leven waarin twee misdadigers gekruisigd worden, de een links en de ander rechts van Jezus. Het zijn niet altijd begerenswaardige plaatsen.
Kijken we naar de lezing uit 2 Korintiërs 4, 7 – 15. Ik moet bij deze tekst denken aan het overlijden van Remco Campert (Den Haag 29 juli 1929 – Amsterdam 4 juli 2022) de man die in zijn en onze jonge jaren het leven vurrukkulluk noemde. Dat is het ook. Maar je wordt oud, en je ontdekt dat het niet alleen vurrukkulluk is. Het leven is ook – zoals Fokke & Sukke heel geestig meldden daags na het overlijden van Campert – vurschrukkulluk. Dat wist hij zelf ook: de dichter van de lichte, jeugdige toets was gaandeweg ernstig geworden. In het gedicht Lamento drukt hij dat uit hakkelend, stamelend, snikkend: ik dacht dat ik altijd, ik dat dat jij nooit. Halve onafgemaakte zinnen die telkens terugkeren waarin teleurstelling zit, ontgoocheling, smart in contrast met de verwachting dat het altijd goed zou gaan, dat jij altijd bij me zou blijven, dat we alleen maar gelukkig zouden zijn. Dit verlangen noemt Paulus “een schat in een aarden pot”. Die schat is kostbaar maar kwetsbaar. “Altijd dragen wij het sterven van Jezus in ons lichaam mee. Voortdurend worden wij tijdens ons leven aan de dood uitgeleverd omwille van Jezus. Zo is de dood aan het werk in ons.” Wat is de levensinstelling van Paulus? Als je die zinnen leest zou je zeggen: negatief. Maar ik heb slechts de helft van zijn zinnen geciteerd, want hij zegt ook: “wij sterven opdat ook het leven van Jezus zich in ons openbaart.” Dat negatieve wordt in Jezus omgebogen naar het positieve. Op het lamento volgt christelijk gezien het alleluja. Tot slot nog even over Zebedeüs, zvadja in het Hebreeuws wat “geschenk van Jahwe” betekent. Hier komt in ons verhaal opnieuw het geschenk terug. Zebedeüs is een geschenk dat “ze” niet van ons zullen afpakken en al helemaal niet op de dag dat we de feestdag van zijn zoon Jakobus vieren …
Een sterke tekst die van Micha! Een rechtsgeding tussen de God van Israël en zijn weerspannig, ondankbaar, vergeetachtig volk. Waar gaat het over? Het volk vergeet de grote weldaden van God: de verlossing uit het slavenhuis Egypte, de goede leiding van Mozes, Aaron en Mirjam richting het beloofde land. Dat vergeten is een ondankbaar vergeten – het heeft niets met dementie te maken – want als het geheugen door de profeten wordt opgefrist is het volk weerspannig. Het volk deugt niet, heeft nooit gedeugd en zal nooit deugen. Ik denk dat je zo adequaat een anti-populistische geschiedfilosofie kunt formuleren. En wat nu zei Pichegru. Waarmee kan dit weerspannige, ondankbare en vergeetachtige volk het goedmaken met de God van Israël? Brandoffers van eenjarige kalveren? Zou dat wat zijn? Duizenden rammen, tienduizenden bekers olie? De eerstgeborene offeren? De laatste suggestie is schokkend: het mensenoffer, het eerstgeboren kind opofferen om God tevreden te stellen? De andere suggesties lijken veel op afkopen. Alle suggesties samen getuigen van een primitieve religiositeit en van een diep onbegrip inzake de God van Israël. De profeten van Israël hebben er hard aan getrokken om die primitieve religiositeit om te buigen en Israël naar een beter godsbegrip te brengen. Wat moet het dan wel zijn? Wel, de profeet Micha weet het, hij schreeuwt het niet van de daken maar vanaf de bergen en de heuvels. Wat verlangt de HEER, de God van Israël van zijn volk? Dat het recht doet, niets anders dan dat het recht doet, de trouw eerbiedigt en dat het nederig wandelt met God. Niets anders. Ik moet er wel een beetje om lachen, grimlachen eerder, want recht doen … wat betekent dat in de praktijk van conflicterende belangen? Wat is recht doen aan de boeren, als je óók recht wil doen aan het dierenwelzijn, recht aan de biodiversiteit, recht aan de bodem-, water- en luchtkwaliteit, recht aan het klimaat? Wat is recht doen in onze manier van leven als we in ogenschouw nemen de mensen die niets of weinig hebben en de grootste moeite om überhaupt in leven te blijven? Hoe kunnen we in concreto trouw blijven aan de aarde en aan alle schepselen Gods? Ja, we hebben veel reden om nederig en bescheiden te zijn. De laatste oproep van Micha: nederig wandelen met God is een goeie, alleen is wel de vraag of God nog met ons wil wandelen.
Wat zou Jezus daar van vinden? Je zou kunnen zeggen dat sinds God wandelde met Adam en Eva in het aards paradijs, er niet meer zo close met Hem gewandeld is dan met Jezus, “de Zoon in wie Hij vreugde vindt”. Jezus heeft veel gewandeld, met de 12 en met de andere leerlingen, met de vrouwen die hem vergezelden en hem van dienst waren tot aan het graf. Kijken we naar luttele verzen in Matteüs. Jezus heeft er een hard hoofd in. Na al dat wandelen en weldoende rondgaan, de zieken die hij genas, de demonen die hij uitdreef: het kwartje wil maar niet vallen. Ze vragen een teken uit de hemel. Ook hier weer die primitieve religiositeit waaraan Jezus niet tegemoet wil komen. Als hij aan het kruis hangt zeggen ze: kom van het kruis af, dan zullen we geloven. Geen ander teken dat het teken van Jona, zegt Jezus. Jona verbleef drie dagen en nachten in de buik van het zeemonster, de Mensenzoon zal in de schoot van de aarde liggen en dan opstaan uit de dood. Dat is nog eens een teken! Voor wie dat gelooft is er de mogelijkheid de draad op te pakken, de wandeling te hervatten … in Galilea waar Hij ons voorgaat.
We vieren vandaag Benedictus, abt, patroon van Europa. Benedictus (480 – 547) is niet de eerste de beste abt, want hij wordt beschouwd als de vader van het kloosterleven in de Latijnse kerk. Zijn regel voor de monniken, zijn dagorde van bidden en werken, is door nagenoeg alle vormen van kloosterleven overgenomen, door contemplatieve én actieve religieuzen. Leken – dat zijn mensen die niet in kloosterverband leven of beroepsmatig in de clerus zijn ingeordend – kunnen hun voordeel doen met zijn grote wijsheid door in hun hectische leven een gezonde afwisseling in te bouwen van werk en rust, van actie en inkeer. Misschien is Benedictus als abt toch wel de eerste en de beste. Patroon van Europa? Wat moeten we daar van denken? De kerk heeft allerlei patronen van Europa, zonder uitzondering allemaal religieuze vrouwen en mannen. Ik vind dat komisch, getuigend van een speciaal soort humor in het Vaticaan want daar worden dergelijke titels uitgedeeld. Of het veel impact heeft op de Europese instituties waag ik te betwijfelen. Ik denk niet dat Ursula von der Leyen en Frans Timmermans met hun collega’s in de Europese Commissie vandaag bij de koffie taart hebben of kloostermoppen en dat iemand vraagt: wat is het feestje? Antwoord: vandaag is het de heilige Benedictus, patroon van Europa.
Het kloosterleven in de Latijnse kerk maakt zware tijden door. Misschien kan het niet anders, want om God te zoeken binnen het eeuwenoude verband van kloosters en abdijen, daar moet je haast voor in de wieg gelegd zijn. Ik ontmoette onlangs een jonge man die vlak voor de plechtige geloften was weggegaan bij de benedictijnen. Hij vond het een prachtig leven, het getijdengebed en de zang spraken hem aan, maar hij kon de druk van de verwachtingen niet aan die in hem gesteld werden. Je zult maar de hoop zijn van een kleine groep oude, zeer oude mannen die in jou de toekomst zien. Ook zag hij weinig ruimte voor nieuwe wegen, integendeel: de mentaliteit van andere jonge mannen was eerder vasthouden aan het oude.
Wat is de core business van een monnik? Ik heb het aan verschillende ervaren monniken kunnen vragen en het antwoord was altijd: God zoeken. Ik heb me wel eens verbaasd over dat antwoord: zeg je daarmee dat het altijd zoeken is en niet vinden? Laten we eens kijken naar de lezingen. In Spreuken vinden we dat woord ook: zoeken. In Spreuken zoek je naar wijsheid en onze tekst zegt: “Als je ernaar zoekt als naar zilver en speurt als naar verborgen schatten, dan zul je de vrees voor de HEER verstaan en vind je de kennis van God.” Bij Matteüs heeft Petrus een punt als hij zegt: Kijk, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd. Wat zullen we dan krijgen, wat levert het op? Jezus geeft een antwoord dat niet vrij is van absurditeit: het honderdvoud aan huizen, broers, zusters, vader, moeder, kinderen, landerijen en deelhebben aan het eeuwig leven.
In VolZin van juni 2022 is het emeritus-predikant Henk Kroese die naar woorden zoekt voor God en geloven. Die
vindt hij vooral bij dichters. Zo bij Hans Andreus voor wie het woord licht van het allergrootst belang is:
Gelukkig dat
het licht bestaat
en dat het met
me doet en praat
en dat ik weet
dat ik er vandaan
kom, van het licht
of hoe dat heet.
Kroese probeert ook woorden te vinden, ik lees twee van de vijf strofen: het is zoeken, gevonden worden en weer
zoeken …
U bent de bron van mijn gebed.
Voor wie mij liefheeft, wil ik heten!
Maar als ik U wil vangen in mijn weten
zoek ik vergeefs en proef ik uw verzet.
U weet mij steeds opnieuw te vinden!
In mijn gebed spreekt U mij aan
in mijn lied kunt U bestaan –
U maakt mij van een ziende blinde.
Gender is tegenwoordig een ding. Het besef baant zich steeds meer een weg door onze cultuur dat man of vrouw zijn niet enkel een kwestie is van biologie of geslachtskenmerken, maar ook en vooral zelfs van rolpatronen, culturele opvattingen en zelfbeelden. Ook exegeten houden zich met gender bezig en lezen de bijbel opnieuw met die belangstelling. Feministische theologen hebben daarbij de weg gewezen – zoals vrouwen in religiosis heel vaak de weg wijzen – door aandacht te vragen voor de vrouwen in de bijbel. In het voetspoor van die theologen zijn er nu gendertheologen die kijken naar mannen. Welk beeld van mannelijkheid komt daar naar voren? Peter-Ben Smit kijkt naar Mannen in Marcus, ondertitel: gender in de oudste biografie van Jezus (VU University Press 2022), ik ga daar zeker op terug komen. Niet vandaag, want we lezen uit Matteüs.
Eerst naar Hosea, de profeet van wie we met wat knip- en plakwerk enkele verzen lezen. Aan het woord is de God van Israël die zijn volk als een vrouw ziet: “Daarom lok ik haar binnenkort naar Mij toe, zorg Ik dat zij naar de woestijn gaat en spreek Ik tot haar hart. Vervolgens geef ik haar de wijngaarden terug.” God is hier een viriele man, een minnaar die weet hoe hij een vrouw moet verleiden: eerst haar naar een eenzame plaats lokken, dan tot haar hart spreken en ten slotte mooie dingen geven. Het effect van die acties staat een paar verzen verderop: “Op die dag zult u tot Mij roepen: Mijn man! Nooit meer roept u Mij dan toe: Mijn Baäl.” Baäl is de concurrent van de God van Israël die zich hier laat kennen als een jaloerse God; hij duldt geen mededingers. Als vrouw Israël dus geroepen heeft: Mijn man, zegt Hij op zijn beurt: “Ik neem u als mijn bruid, voor altijd, als mijn bruid, in recht en gerechtigheid, in goedheid en mededogen, als mijn bruid in trouw.” Ik geloof niet dat hier veel onduidelijkheid is over gender. Elders in het Oude Testament zijn wel teksten te vinden die een ander licht werpen op de zogenaamde mannelijkheid van God, maar daar heb ik het nu niet over.
Nu naar Matteüs. Is dat een duidelijk verhaal? Allerminst! Er komt een vooraanstaand man naar Jezus die zich voor hem neerwerpt. Dat is nogal wat, zo’n opzichtig teken van onderdanigheid of onderworpenheid, je verwacht het niet van vooraanstaande mannen. Zijn dochter is gestorven en hij vraagt vanuit zijn neergeworpen positie of Jezus haar de hand op wil leggen, dan zal ze weer leven. Een heel vreemd verzoek, misschien hoogstens verklaarbaar als je in rekening brengt dat de man in de war is, wat weer begrijpelijk is als je dochter zojuist gestorven is. Maar ook als je in de war bent, dan nog kun je toch niet de verwachting hebben dat de handoplegging van een rondtrekkende leraar je dochter weer levend zal maken? Vreemd, vreemd. Maar Jezus staat op en beweegt zich op weg naar het huis van de man, samen met zijn leerlingen die ook geen tekenen vertonen dat er iets geks gevraagd is. Dat komt er een tussendoor verhaal van de vrouw die al twaalf jaar aan bloedverlies lijdt, en die genezen wordt door de zoom van Jezus’ mantel aan te raken, maar vooral door vertrouwen in hem te hebben. Na dat intermezzo komen Jezus, zijn leerlingen en de vooraanstaand man, de vader van het dode meisje, aan op de plaats waar ze wezen moeten. Daar zijn de rouwrituelen losgebarsten: een luid weeklagende menigte en fluitspelers, een tafereel dat benadrukt dat de man die zich tot Jezus heeft gewend niet van de straat is. Jezus zegt de ingehuurde rouwacteurs: ga maar naar huis, het meisje is niet gestorven, ze slaapt. Ze lachen hem uit. Drie dingen vind ik heel vreemd. Eerstens is Jezus niet het huis binnen gegaan om de toestand van het meisje te beoordelen, tweedens zegt hij dat de vooraanstaand man niet het verschil zou kunnen zien tussen slapen en gestorven zijn, en derdens: dat ze hem uitlachen! Daarmee lachen ze niet alleen Jezus uit, maar ook de vooraanstaand man, en me lijkt: je past wel op voordat je een aanzienlijk man in zijn gezicht uitlacht. Maar goed, Jezus gaat – ik zou haast zeggen zijn goddelijke gang, hij legt haar niet de hand op, maar pakt haar bij de hand en ze staat nog op ook. Levend en wel. Een raar verhaal. Wat me nu weer niet verwonderd is de slotopmerking van Matteüs, namelijk dat dit verhaal zich verspreidde in heel de omgeving. Het verspreidde zich ook in de tijd, tot in onze tijd aan toe. En we zijn nog even verbaasd als de mensen toen …
Meester, Ik zal U volgen, waar U ook gaat. Jezus zei tegen hem: ‘De vossen hebben een hol, en de vogels van de hemel een nest, maar de Mensenzoon kan nergens het hoofd neerleggen.’
In de evangelies komt het niet vaak voor dat iemand uit zich zelf voorstelt Jezus te volgen. Meestal is het zo dat een mens geroepen wordt, het initiatief gaat uit van Jezus, of naar zijn diepste diepte gedacht: van God. In het fragment uit Matteüs komt het initiatief van een schriftgeleerde, een categorie mensen die doorgaans sceptisch staan tegenover Jezus. Je zou dus verwachten dat Jezus positief zal reageren. Doet hij dat dan niet? Hoe lees je zijn antwoord? Het is een vreemd antwoord: vossen hebben een hol, vogels een nest. De suggestie is: Waar denk jij, schriftgeleerde, dat jij een soort hol of een nest zult hebben als je de Mensenzoon volgt die nergens het hoofd kan neerleggen? Denk eens aan je boekenkast, je schrijftafel en je pennenbakje. Daarvoor is geen plaats als je de Mensenzoon volgt, is de suggestie. En is dat werkelijk wat je wilt? Matteüs vertelt ons niet wat de reactie van de schriftgeleerde is. Hij zwijgt daarover, en zijn zwijgen is veelzeggend. Waarschijnlijk heeft de schriftgeleerde gedacht: ach, laat ook maar. Zo wordt hij tot een gesjeesde volgeling van Jezus.
Ik was onder de indruk van het verhaal in Trouw op woensdag 15 juni in de reeks waarin Trouw-lezers hun zingevingsverhalen vertellen. Op 15 juni was het de gesjeesde theoloog Vincent van de Vrede (1980). “Gesjeesd” noemt hij zich zelf, dat is niet een etiket dat Trouw op iemand zou plakken. Hij vertelt dat ie is opgegroeid in een volkomen onkerkelijk milieu; als kind van elf raakte hij gefascineerd door Jezus. Hij werd gegrepen door de verhalen uit de evangelies, hij kreeg het gevoel dat er een persoonlijke verbinding met God ontstond. Hij werd op school gepest, niemand begreep hem, maar hij zette door en ging zelfs theologie studeren. Hij zag het al voor zich: dominee Vincent van de Vrede. Kun je een mooiere naam hebben als dominee? Hij ontmoette op Rhodos een Griekse, ze werden verliefd en ze geloofden dat ze voor elkaar bestemd waren. Het meisje had zo mogelijk een nog groter geloof in Jezus, want het knobbeltje in haar borst liet ze niet behandelen, ze geloofde dat Jezus haar zou redden. Niet dus. Zelf kreeg Vincent grote gezondheidsproblemen, voortdurende duizeligheid, een chronische verstoring van sensor-motorische prikkels. Zijn leven werd een pittige dans met gezondheidsklachten, zo noemt hij het, en intussen verloor hij zijn geloof in Jezus en die verbinding met God. Hij gelooft nu enkel nog dat hij bestaat, dat zijn twee kinderen bestaan voor wie hij zo veel liefde voelt, en dat wij samen de maatschappij maken. Hij is geen dominee geworden, maar een soort schriftgeleerde; hij heeft een tekstbureau en een online antiquariaat van boeken op het gebied van sterrenkunde. Een gesjeesde theoloog, maar wel een schriftgeleerde.
Bij het vers van Matteüs moet ik denken aan een welbekend lied van Huub Oosterhuis:
Een mens te zijn op aarde,
is eens voorgoed geboren zijn,
is levenslang geboortepijn.
Een mens te zijn op aarde
is leven van de wind.
De bomen hebben wortels
de bomen mogen stevig staan
maar mensen moeten verder gaan.
De bomen hebben wortels
maar mensen gaan voorbij.
De vossen hebben holen
de mensen weten heg noch steg
zijn altijd naar hun huis op weg.
De vossen hebben holen –
maar wie is onze weg?
De mensen hebben zorgen
het brood is duur, het lichaam zwaar,
en wij verslijten aan elkaar.
Wie kent de dag van morgen?
De dood komt lang verwacht.
Een mens te zijn op aarde
is pijnlijk begenadigd zijn
en zoeken, nooit verzadigd zijn,
is rusten in de aarde
als alles is volbracht.
Hoe zullen wij volbrengen
wat door de eeuwen duren moet;
een mens te zijn die sterven moet?
Wij branden van verlangen
tot alles is voltooid.
De splinter en de balk, het is een prachtig spreekwoord over oordelen dat ruime bekendheid heeft gekregen in onze taal. Over de balk in het eigen oog heb ik het vorige week gehad, die zien we echt wel. Er is onder lezers van kwaliteitskranten en nieuwsrubrieken van de NPO – zo veel zelfkritiek dat het door populisten wel eens wordt afgedaan als “linkse zelfhaat”. In het evangeliefragment van vandaag vraagt Jezus ons om niet te oordelen. Hoe moeten we ons dat voorstellen, we zijn voortdurend aan het oordelen, we zijn een soort oordeelmachines die constant aan staan. In de roman van Karl Ove Knausgârd (De Morgenster, 2021) komt een personage voor, Egil heet hij, die gegrepen is door deze oproep van Jezus om niet te oordelen, om de bloemen en de vogels tot voorbeeld te nemen. Ik zal een stuk citeren (met enkele weglatingen) om te laten zien hoe hij dat verwoordt.
“Ik las over het razen van de zee, over het ruisen van het bos, en toen ik las dat bidden niet spreken was, maar zwijgen, omdat het koninkrijk van God alleen in stilte kon komen, kwam het koninkrijk van God. Het koninkrijk van God was het nu. De bomen, de zee, de lelies, de vogels, die waren altijd in het nu. Die kenden geen toekomst of verleden. En ook geen angst of vrees. Wat de vogel overkomt, deert hem niet. Dat was de revolutionairste gedachte die ik ooit had gehad. Die zou me van alle pijn en lijden bevrijden. Wat me overkomt deert me niet. Dat vereiste een absoluut vertrouwen in en een absolute overgave aan God. En de lelies op het veld en de vogels in de lucht hadden dat. Zelfs in het grootste verdriet en met een dag vol verschrikkingen in het vooruitzicht, waren de vogels vervuld met vreugde. Het verdriet en de verschrikkingen van de dag van morgen deerden ze niet. Dat alles hadden ze overgegeven aan God. Gehoorzamen zoals het gras gehoorzaamt als de wind het buigt, dacht ik en keek op: buiten was de storm gaan liggen, alles was donker en stil, in het zwakke licht van de maan dat door de sneeuw werd weerkaatst, leek het alsof de platte rotsen zweefden. Het koninkrijk van God was hier. En ik bestond voor God (blz. 411). Mooi allemaal.
De wijngaard van Nabot is een walgelijk verhaal. Maar in al zijn walgelijkheid is het een korte samenvatting van de wereldgeschiedenis: hoe grote, machtige rijken omgaan met hun kleine, onmachtige buren. Kijk naar de grote machtsblokken van vandaag: China, de VS, de EU en de Russische Federatie. Het onmetelijke China kon onmogelijk leven zonder het Himalaya dwergstaatje Tibet in te pikken, het eilandstaatje Hongkong en straks het afgescheiden eilandje Taiwan. De genocide onder de Oeigoeren kan door niets en niemand gestopt worden. De Russische Federatie met haar enorme landmassa is het buurland Oekraïne binnengevallen en bombardeert grote steden tot een puinhoop. Ze is al jarenlang bezig met landjepik aan haar grenzen. Mensenrechten bestaan daar niet meer, als ze al ooit bestaan hebben. En de VS en de EU dan? Dan heb ik het over onszelf, over het vrije, humane, democratische, rechtsstatelijke Westen. Zijn wij lelieblank? Nee, natuurlijk, de balk in het eigen oog is wel degelijk te zien. De VS is in een groot deel van de wereld gehaat om zijn imperialisme; intern wordt het land tot op het bot verdeeld door racisme en geweld. De EU bestaat uit landen die vanaf de 15e tot de 19e eeuw koloniën stichtten, zogenaamd overzeese gebiedsdelen. Voor Nederland gold “Indië verloren rampspoed geboren”. Voor België was de enorme landmassa langs de Congo persoonlijk bezit van Leopold II. Zijn nazaat, de huidige koning Filip van België, heeft onlangs diepe spijt betuigt over de misdaden die toen zijn begaan, miljoenen doden en een leeggeroofd land. Spijt, regret, maar geen excuses, geen pardon, want dat kan juridische consequenties hebben en geld kosten. Intern loopt de EU groot gevaar door apathie en onverschilligheid onder een groot deel van de bevolking, populisme en vreemdelingenhaat, consumentisme en de weigering om met de nodige klimaatmaatregelen in eigen vlees te snijden. De wereldgeschiedenis is de wijngaard van Nabot. Het walgelijke verhaal van toen en nu staat in de bijbel en dat betekent dat het met God te maken heeft, met Gods aanwezigheid bij de geschiedenis van de mensen, zijn schepselen; of misschien wel juist met zijn afwezigheid. Waar is God?
De tekst uit Matteüs is pikant, een klap in het gezicht van elk weldenkend mens. “Verzet je niet tegen wie kwaad doet, maar keer degene die je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe.” Ja, hallo! Nabot had dus tegen koning Achab moeten zeggen: alsjeblieft, hier heb je mijn wijngaard en neem mijn lieve vrouwtje er maar gerust bij. De Oekraïners hadden tegen Poetin moeten zeggen: kom maar, pak maar wat je hebben wil. Zo ook de mensen op Taiwan die liever niet in een dictatuur willen leven maar in een democratie. Onlangs is de vredesactivist Mient Jan Faber overleden (14 december 1940 – 15 mei 2022); in zijn werkende jaren was hij algemeen secretaris van het Interkerkelijk Vredesberaad, en de organisator van de grootste demonstratie in Nederland ooit tegen de plaatsing van kernwapens in Nederland. Ik lees in necrologieën dat hij op latere leeftijd ging inzien dat je vrede ook kon dienen door je voor te bereiden op oorlog, door je te bewapenen, door een sterk leger te hebben dat bereid is terug te slaan. Geen andere wang dus bij de orthodoxe christen die hij altijd gebleven is.
Hoe moeten we laveren tussen het woord van Jezus in Matteüs 5, 39 en het gerechtvaardigde verlangen je te verdedigen tegen moordenaars, verkrachters, en de gewetenloze misdadigers die aan de macht zijn in de grote rijken van deze wereld? Ik weet het niet. Misschien moeten we te rade gaan bij de heilige van vandaag, Antonius van Padua (1195 – 1231). Hij is niet veel ouder geworden dan Jezus. Ook zijn leven maakte enorme indruk op de mensen van zijn tijd, want een jaar na zijn dood werd hij al heilig verklaard; ook een geval van sancto subito! Hij was onder de indruk van de eerste martelaren van de minderbroeders, en daarom verkaste hij van de augustijnen naar de franciscanen. Me lijkt dat Antonius een man was van de andere wang. Aan hem hebben we dus ook niet veel, tenzij als patroon van verloren voorwerpen, vrouwen en kinderen, armen, bakkers, mijnwerkers, het huwelijk, reizigers, verliefden, lijders aan schipbreuk, pest en koorts. Tenzij we bedenken dat het woord van Jezus bedoeld is voor enkele zotten, en dat het geldigheid heeft op het micro-niveau van de persoonlijke verhoudingen, niet in de wereldpolitiek …
De verbreiding van het op gang komende geloof in Jezus Christus gaat zo gemakkelijk, lijkt het. Paulus spreekt zijn woord, de mensen nemen het aan, ze laten zich dopen, ze ontvangen de heilige Geest. De ontvangst van de heilige Geest blijkt uit wat het teweeg brengt: spreken in talen en profeteren. Vorige week zei ik dat Lucas bijzonder weinig woorden nodig heeft om zijn verhaal neer te zetten. Hij vertelt het wezenlijke, het meeste laat hij ongezegd. Psychologische processen, een groei in geloof met een zekere tijdsduur, we horen er niets over. Het gaat zo gemakkelijk, lijkt het. Maar ook bij het verhaal over Lydia moeten we niet over het hoofd zien dat zij al godvrezend wordt genoemd – Paulus treft haar immers aan op een plaats waar gebeden wordt – en dat de aanvaarding van Paulus’ prediking geschiedt omdat/nadat God haar hart daarvoor geopend heeft. Je kunt wel zeggen dat het zo gemakkelijk gaat, maar zonder Gods hulp gaat het kennelijk ook niet. Er is veel reden om als (christelijk) mens bescheiden te blijven.
In het verhaal van vandaag dat zich afspeelt bij Efese heeft Johannes de Doper voorwerk verricht en verloopt de overgang van het Johannesgeloof naar het Jezusgeloof soepel. Zo ging het ook in de (synoptische) evangelies: Johannes doet het voorwerk, maar daarna neemt Jezus het stokje over. In Efese zijn het 12 mannen die het geloof omarmen. Als Lucas zijn verhaal anno 2022 had geschreven waren het beslist 12 vrouwen geweest; daarom zijn de mannenbroeders van de christelijk gereformeerden kerken die geen vrouwen toe willen laten tot de ambten ook zo dom bezig. Enfin, als katholiek kan ik daarover beter mijn mond houden. Twaalf dus en dat zal niet een willekeurig aantal zijn. Jezus kiest uit zijn volgelingen 12 apostelen. De eerste lezers zullen gedacht hebben aan de 12 stammen van Israël waaruit het volk bestond. Zo is heden, verleden en ver verleden in één zinvol verband met elkaar verbonden, één grote samenhang. Dat grote verband – historisch én theologisch – lezen we ook bij Johannes. In vers 28 – dat onmiddellijk vooraf gaat aan ons fragment vandaag – zegt Jezus: Ik ben uitgegaan van de Vader, Ik ben in de wereld gekomen, maar nu verlaat ik de wereld en ga Ik weer naar de Vader. De leerlingen, die gewend zijn geraakt dat Jezus in parabels sprak, in versluierende taal, zijn opgetogen. Even zijn ze van mening dat ze het zien, dat ze het nu begrijpen. Omdat de mens egocentrisch is, zal die opgetogenheid hen zelf betreffen: nu begrijpen ze eindelijk waar het in hun eigen leven allemaal om draait. Je bent uitgegaan van de Vader die jou in het leven heeft geroepen; je hebt een tijdlang op deze aarde vertoefd, en dan verlaat je de aarde en keer je naar de Vader terug. Verder nog vragen? Geen vragen. We hebben zelfs geen uitleg meer nodig, zeggen de leerlingen bij Johannes: Kijk, nu gebruikt U eens geen versluierende taal. Die lieve leerlingen!
Ik vrees dat we altijd uitleg nodig zullen hebben. Laten we vandaag luisteren naar de uitleg van Miskotte die in zijn Bijbels ABC (1941) het volgende schreef over de Daden van God. “‘Met die Daden maakt God menselijke geschiedenis. Hij is altijd vóór de mens […]: zo openbaart Hij zich als des mensen medestanders.’ De notie ‘wereldgeschiedenis’ zou nooit ontstaan zijn, als joodse profeten niet de stroom van de Daden Gods hadden verkondigd. De godsdienstige leiders van Hellas, China en India zijn op deze gedachte niet gekomen, omdat hun kosmos, hun ‘kringloop des levens’ geschiedenis als veld van Gods doelgerichte handelen uitsluit. Geschiedenis wordt gekend, waar de prediking van de bijzondere daden van Israëls God een spoor getrokken heeft. In zijn daden, met de incarnatie van Jezus Christus als middelpunt, schept God samenhang en doelgerichtheid in het wereldgebeuren. Het doel van Gods handelen is bevrijding: ‘Jahweh is de bevrijder, Hij schept het heil, d.i. de ruimte om voor Zijn aangezicht te leven’” (Herman de Liagre Böhl, Miskotte, Theoloog in de branding 1894 – 1976; Prometheus, Amsterdam, 2016, blz. 192).
Miskotte schreef dat in 1941; het klonk hoopvol in een tijd waarin de volkeren bezig waren elkaar uit te moorden en waarin joden werden uitgeroeid. Deze woorden klinken nog steeds hoopvol, Ondanks het bezwerende “nooit meer oorlog” dat 77 jaar geklonken heeft, is er wel degelijk weer oorlog en bidden we al ruim drie maanden voor het vermorzelde volk van Oekraïne en bidden we om wijsheid van de leiders van de wereld. Die wijsheid zal vooral van boven moeten komen, want hier beneden zie ik die niet …
Wat heeft Lucas weinig woorden nodig om het verhaal over Lydia neer te zetten. Paulus ontmoet haar in Filippi op een plaats buiten de poort waar gebeden wordt; God de Heer opent haar hart zodat ze ontvankelijk is voor de prediking van het evangelie; ze laat zich dopen met heel haar familie; dan nodigt ze Paulus en zijn metgezel uit om van haar gastvrijheid te genieten want dat hoort bij haar nieuw verworven geloof. Lucas geeft als detail dat Lydia uit Tyatira afkomstig is, en dat ze in de purperhandel zit. Het is genoeg om een beeld te krijgen. Veel laat hij over aan de verbeelding van de lezer. Het wezenlijke is gezegd: je opent je hart en je omhelst het evangelie en leeft volgens het evangelie. Wat valt er nog meer te vertellen?
Ik las over Bruno van den Elshout en zijn project “Strandwandelen als kunstwerk” (NRC 14 mei 2022). Hij maakte met 145 verschillende mensen een strandwandeling van Scheveningen naar Kijkduin en weer terug, ze waren acht uur bezig, besloten de dag met een portretfoto (“ik ben er”) door de deelnemers zelf gemaakt met een camera die ze op afstand bedienden. Een maaltijd tot slot. De kunstenaar zegt dat het kunstwerk bestaat in de aandacht en de intentie waarmee het gemaakt is. Het gaat om de beleving dat je onderdeel bent van een wandelend kunstwerk dat zich urenlang voortbeweegt tussen een hoge duinenrij en een verre horizon. De kunstenaar wil rust en ruimte zichtbaar en deelbaar maken. Dat leek hem belangrijk in een wereld waarin nut domineert evenals geld, macht, belangen, winst en tegenstellingen. De horizon is van zichzelf, die is van niemand en iedereen tegelijk. De interviewer stelt de vraag: hoe creëer je de ruimte om elkaar wezenlijk te ontmoeten? Zijn antwoord: “Ik heb het gevoel dat we met z’n allen probleemverslaafd zijn. Voortdurend zijn we gericht op tekorten. We zien vooral wat er níét is in plaats van de overvloed die er wél is. ( ) Wezenlijke antwoorden krijg je door vragen te formuleren die niet gevangen zitten in problemen.” Een mooi project, ik beluister religieuze boventonen, al blijkt nergens dat de kunstenaar religieus geïnspireerd is.
Jezus zegt in het evangelie van Johannes dat hij de Geest der waarheid zal zenden. Die Geest wordt nogal verschillend vertaald of aangeduid met woorden als helper, trooster, pleitbezorger, bemiddelaar, uitlegger. De parakleet of de pneuma kan dus diverse gestaltes aannemen en zich in veel verschillende vormen voordoen. In concreto denk ik aan kunstenaars zoals de vermelde Bruno van den Elshout, maar ik denk ook aan liedjeszangers zoals S10 (spreek uit es-tien – Stien den Hollander, Hoorn, 2000) die 11e werd op het Eurovisiesongfestival met haar liedje “Diepte”. Onze geseculariseerde jeugd ontvangt vooral vertroosting van liedjeszangers en rappers, popgroepen en bands. Ze zingen hun teksten mee, ze bewegen hun lijf op de bewegingen die zij voordoen. Zij zijn de pleitbezorgers voor een leven dat smaak heeft, zij bemiddelen tussen de saaiheid van het dagelijks leven en de gedroomde ideale wereld, zij helpen te geloven in de waarde van het leven en de liefde.
Als toegift geef ik u de tekst van Diepte, het liedje van S10. Je moet een zekere leeftijd hebben en van het
houtje zijn om in die tekst de ondertonen van het De profundis te horen. Jongeren horen dat niet meer, maar ze
horen wel:
Ken je het gevoel dat, dat je droom niet uitkomt
Ben je wel eens bang dat het altijd zo blijft
Want het regent alle dagen en ik zie geen hand voor ogen
Jij en ik toch samen, dat zou altijd zo zijn
Tadada dadadadada, dada dadadadadada
Tadada dadadadadada
Oehoe aha
Hier in de diepte hoor ik steeds maar weer je naam
“Onze boodschap is nu juist dat u geen afgoden moet vereren, maar de levende God die de hemel en de aarde en de zee heeft geschapen en alles wat daar leeft.” Deze uitroep komt uit de mond van Paulus als de goede burgers van Lystra goden menen te zien, geïncarneerd in Paulus en Barnabas; en niet zo maar de minsten van de Griekse goden die de Olympus bewonen, namelijk Zeus de oppergod en Hermes zijn woordvoerder. Paulus kan wel roepen, maar hij heeft de schijn tegen. De burgers van Lystra zijn immers getuigen geweest van een fors medisch wonder: iemand die vanaf zijn geboorte verlamd is wordt met een woord van Paulus op de been geholpen, de man springt op en gaat lopen. In Handelingen zien we Petrus én Paulus dezelfde wonderen verrichten die Jezus placht te doen, tot en met het opwekken van doden. Geen wonder dat de Lystrianen denken met goden van doen te hebben. Misverstand of niet, wel of niet begrijpelijk, de uitroep van Paulus blijft volop van kracht voor onze cultuur die veel afgoden vereert. De afgod van de economie, van de welvaart, van het consumentisme, van onze vakanties, feesten, roes en amusement. Wat onze CDA-minister van Buitenlandse Zaken zo optimistisch “onze manier van leven” noemt. Paulus zegt dat God in het verleden alle volken hun eigen weg heeft laten gaan “maar Hij heeft toch blijk gegeven van zijn goedheid: vanuit de hemel heeft hij u regen geschonken en vruchtbare seizoenen, hij heeft u overvloedig te eten gegeven en u zodoende vreugde gebracht.” Ik vind dat een komische voorstelling van zaken, Paulus als humorist. Je zou denken dat God als blijk van zijn goedheid nu juist die wonderlijke genezingen heeft gegeven waar die Lystrianen zo verrukt over zijn. Maar nee, daar gaat het niet om, het is de regen en de vruchtbare seizoenen. Die zijn veel belangrijker, wees daar dankbaar om, erken Gods goedheid daarin.
In de korte evangelielezing volgens Johannes heeft Jezus het over de liefde van zijn Vader en van Hem die je gewordt als je je aan zijn woorden, geboden houdt. Als je zijn wil doet. Wij bidden het nagenoeg elke dag: uw wil geschiede. Maar wat is de wil van God? Hoe moet je die verstaan? Elie Wiesel vertelt in zijn boek Mijn liefde voor de Talmoed (Kok, Kampen, 2005) dat er aanvankelijk twee scholen waren van twee grondleggende rabbijnen, namelijk Hillel en Sjammai. Hillel stond voor een soepele uitleg van de wet, water bij de wijn, rekening houdend met de menselijke zwakheid, barmhartig, menslievend, flexibel, Sjammai stond voor de strenge uitleg van de wet, radicaal, geen weekhartigheid, rechtvaardig, recht door zee. Drie jaar lang vochten beide scholen met elkaar op leven en dood en ze kwamen er niet uit. Toen legde ze kwestie voor aan God: wie heeft er gelijk? En God gaf als antwoord: allebei, ze hebben allebei gelijk.
Toen ik dat antwoord las moest ik lachen en realiseerde ik me – niet voor het eerst – dat een godsdienstig mens gevoel voor humor moet hebben. En hier moet u het op deze maandag mee doen.
Elke bijbeleditie is verschillend in omvang; mijn editie van de NBV21 telt 1910 bladzijden bijbeltekst. De afstand tussen Johannes 10 en Handelingen 11 is slechts 34 bladzijden. Op papier liggen ze dicht bij elkaar. Maar geestelijk lijkt er een grote afstand te bestaan tussen het verhaal van Johannes over de schaapskooi en het verhaal van Handelingen over het linnen laken met een hele dierentuin er in. In Johannes vergelijkt Jezus zich met de herder van schapen; schapen kennen zijn stem. Hij vergelijkt zich ook met de deur van de schaapskooi. Ik heb wel eens gelezen dat je dat letterlijk mag nemen: de herder ging ’s nachts in de opening van de omheining zitten en sloot zo die opening met zijn lichaam af. “Wanneer iemand door mij binnenkomt zal hij gered worden; hij zal in en uit lopen, en hij zal weidegrond vinden.” Aan het eind van het fragment zegt Jezus waarom Hij gekomen is, namelijk “om hun het leven te geven in al zijn volheid.”
Wie is hun? Hun slaat natuurlijk op de schapen binnen de schaapskooi, de zijnen die zijn stem kennen. Dat lijkt een homogene groep, en er zijn zeker teksten in de evangelies waar weinig inclusiviteit uit spreekt. Jezus zegt hier en daar uitdrukkelijk dat Hij gekomen is voor de kinderen van Israël, niet voor anderen. Maar daar staan weer andere teksten tegenover waaruit blijkt dat de groep allesbehalve homogeen is: het zijn niet allemaal de brave schaapjes, integendeel, zondaars, tollenaars, hoeren eerst. En we weten dat hier een herder optreedt die desnoods 99 schapen alleen achter laat om het ene verloren schaap te gaan zoeken. De richting van de evangelies is naar alle volkeren, de opdracht is alle mensen tot aan het uiteinde der aarde kennis te laten maken met de God die liefde is. Totaal inclusief dus.
Dit wordt het thema van Handelingen, 34 bladzijden verderop. Petrus heeft een droom of visioen nodig om behoudensgezinden, mensen die eerder geloven in exclusiviteit dan inclusiviteit, over de streep te trekken. In die droom komt een mechaniek voor dat al in de klassieke toneelwereld bekend was: de deus ex machina. Met katrollen en touwen daalde de godheid vanuit de hoogte neer op het toneel voor de ogen van de verbaasde toeschouwers. Bij Petrus daalt er een groot linnen kleed uit de hemel neer, met touwen aan de vier punten, waarin een groot assortiment dieren gebundeld is. En wat voor assortiment! Niet de schapen uit de schaapskooi van Johannes. Op een kluitje op elkaar lopende en kruipende dieren, wilde dieren en vogels, bien etonnés de se trouver ensemble. In een droom kan alles, daar hoeven we helemaal niet kritisch naar te kijken. Gelukkig is er een stem die het uitlegt en zegt wat de bedoeling is. De bedoeling is inclusiviteit. Het onderscheid tussen reine en onreine dieren is flauwekul, de voedselwetten die daarop gebaseerd zijn ook. Je mag alles eten; wat God geschapen heeft mag je niet als verwerpelijk afwijzen. Heidenen mogen meedoen, ze horen in de schaapskooi, het heilsaanbod van Jezus is universeel.
Het leven in al zijn volheid. Dat is het aanbod van Jezus. “Ik ben gekomen om hun het leven te geven in al zijn volheid.” Wat is dat leven in al zijn volheid? Ik moet denken aan die uiterst bedroefde vrouw, het beeld van de moeder van smarten, die geïnterviewd was door Kysia Hekster nadat het weer veilig was in Boetsja. Wekenlang had de vrouw zich met haar kinderen verstopt in een kelder, maar haar man was zes weken spoorloos. Eindelijk vonden ze hem, ze herkende hem aan zijn kleren: gemarteld en vermoord. Ontroostbaar als Rachel. Zij had geweten van het leven in al zijn volheid: een gewoon gezin met een paar nog jonge kinderen, hardwerkende mensen, ze waren een huisje aan het bouwen en het leven lachte hen toe. Toen het voorbij was zal ze beseft hebben wat het leven in al zijn volheid is. Ik denk dat het zo met veel dingen is: als het voorbij is: je jeugd, je gezondheid, je zinvolle werk, je huwelijk, je leven toen je er nog van kon genieten … als het voorbij is zie je het pas goed. Wie zo’n beetje met Jezus mee gaat kan gewaarschuwd zijn: het is “wet en profeten” dat je op een gegeven moment moet lijden, het leven loopt altijd uit op een kruisweg. Lijden en dood, de kelk tot op de bodem, het hoort bij de volheid van het leven. Maar na drie dagen. Als in een droom gaat het weer verder in Galilea, we eten brood en vis aan het meer, we buigen ons over de Schriften en de harten branden. We herkennen hem, we zien hem soms even. Het leven van een christengelovige, zijn leven en lot, verschilt niet veel van de ongelovige of geseculariseerde mens. Tot de volheid van leven beschouw ik wel het in en uit lopen en weidegrond vinden waar Jezus het over heeft. Ik geloof niet aan astrale lichamen, maar ik vind het wel een mooi, poëtisch beeld: ik ben de deur; dat je door Jezus heen kunt lopen, in en uit, op de weidegrond van het leven. En dan vloeien de drie structuurelementen van het leven in al zijn volheid ineen: het goede leven waar je je niet van bewust was, het pijnlijke leven waar je je maar al te bewust van bent, en het droomachtige leven waarin het allemaal samenkomt in het mysterieuze Al.
Stefanus. De geschiedenis herhaalt zich, het verhaal uit Handelingen klinkt bekend voor wie vertrouwd is met de evangelieverhalen over Jezus. Niet iedereen is gecharmeerd van de verkondiging van Stefanus, zoals niet iedereen gecharmeerd was van de woorden en daden van Jezus. Het volk wel, maar schriftgeleerden, farizeeën en oudsten niet. Nu treedt Stefanus in het voetspoor van Jezus. Er wordt stemming gemaakt, er komen valse getuigen die lastertaal hebben gehoord tegen Mozes en tegen God. Een aanklacht doet het belletje luid rinkelen: over het afbreken van de tempel. Jezus heeft iets dergelijks gezegd, hij had het toen over de tempel van zijn lichaam. Voor mensen die de dingen letterlijk nemen was dat een gevaarlijke uitlating, want de figuurlijke betekenis ontging hen volkomen. Ook toen Jezus vasthield aan zijn beeldspraak en verzekerde dat de tempel weer in drie dagen opgebouwd zou worden, bleven de toehoorders doof voor de beeldspraak. Arme toehoorders, je moet ook nog eens absurditeit kunnen verteren: in drie dagen een tempel opbouwen waar een kind kan weten dat zoiets een bouwproces is van tientallen jaren. Er werd wel veel gevraagd van de mensen die naar Jezus en later naar Stefanus luisterden. Waren ze maar enkel afgegaan op wat ze zagen. Blijkens het verhaal had Stefanus het gezicht van een engel, en Jezus moet eruit gezien hebben als het lam Gods. Waarschijnlijk konden ze hun ogen niet geloven.
Wat moeten we doen? Hoe doen we wat God wil? Volgens de tekst van Johannes die we zojuist gehoord hebben, stellen de mensen aan Jezus de vraag van alle vragen: wat moeten we doen? Het antwoord is “geloven”. Het is een woord op leven en dood. Hitler geloofde dat hij de stichter was van een 1000-jarig Rijk, het Derde Rijk als opvolger van het heilige Roomse Rijk der Duitse Natie en het het Duitse Keizerrijk in de 19e eeuw. Churchill, om de geallieerde tegenstander één naam te geven, geloofde dat Hitler kost wat kost gestopt moest worden. Die botsende geloven gaf de Tweede Wereldoorlog. Poetin gelooft dat Moskou het derde Rome is, dat het heilige Rusland de missie heeft om het decadente Westen – Oekraïne voorop – te vernietigen. De EU en de VS geloven dat dit project kost wat kost gestopt moet worden. We moeten nog zien hoe veel deze krachtmeting gaat kosten en of het een kwestie wordt van leven of dood voor wellicht de hele mensheid. Deze voorbeelden laten zien hoe gevaarlijk geloven is. Is redelijkheid, matigheid, gezond verstand, leven en laten leven niet veel beter? Waar staan wij als gelovigen anno 2022? Wat moeten we doen? Hoe doen we wat God wil? Het hele antwoord van Jezus is: “Dit moet u voor God doen: geloven in Hem die Hij gezonden heeft.”
Dus toch geloven. We vieren vandaag de heilige Athanasius van Alexandrië (296 – 373). In de oosterse orthodoxie is hij één van de grote kerkvaders, in de westerse orthodoxie is hij in de schaduw van Augustinus blijven staan. Het grote thema van Athanasius is de menswording van Gods Zoon. Waarom die menswording? Om ons mensen tot kinderen van God te maken is zijn antwoord. Kinderen van God maken geen oorlog, verwoesten geen steden, moorden elkaar niet uit, zie de zaligsprekingen. Wat doen ze? De werken van barmhartigheid. Om in de sfeer van Athanasius en de goddelijke liturgie van het Oosters christendom te blijven sluit ik af met een beeld dat Paulus geeft in 2 Korintiërs 2, 15, het beeld van de wierook. “Door Christus te verkondigen zijn wij als wierookgeur die God behaagt, die zich zowel verspreidt onder hen die worden gered als onder hen die verloren gaan.” De oosterse kerken zijn kwistig met wierook, de westerse kerken zijn wat zuiniger. Gezien de toestand van de wereld op dit moment hebben de kinderen van God veel wierook nodig om de andere geuren te verdrijven …
Op de feestdag van de evangelist Marcus horen we zijn naam genoemd worden aan het einde van de eerste brief van Petrus: doe mijn zoon Marcus de groeten. Dat zal wel een geestelijke zoon van Petrus zijn, met een beetje goede wil kunnen we verzinnen dat hij de schrijver is van het oudste evangelie. Als tweede lezing is een tekst gekozen uit het slot van het Marcus-evangelie, een slot dat volgens alle exegeten niet van Marcus is maar een latere toevoeging. De kerk houdt er merkwaardige mores op na om haar stichters te eren. Het slot van Marcus gaat over de vrouwen bij het graf die bevend van angst en buiten zich zelf wegvluchten van het graf weg. “Ze zeiden niemand iets, want ze waren bang”: dat zijn de laatste woorden van Marcus-zonder-latere-toevoegingen. Dat de vrouwen angstig waren en buiten zich zelf is een heel geloofwaardig relaas, ik vind het een krachtig slot van dat oudste, snelle, krachtige evangelie. Dat ze niemand iets zeiden zijn wellicht ironische woorden, woorden die zich zelf opeten, want als de vrouwen werkelijk niets verteld hadden, was er geen blijde boodschap geweest en was er niets verkondigd. Het verhaal van Jezus de Levende was niet op gang gekomen, we zouden nooit gehoord hebben over Jezus, er was geen christendom of Kerk geweest. Kunnen we ons dat voorstellen? Nee, dat kunnen we ons niet voorstellen. Marcus heeft geschreven om gelezen te worden, wie schrijft die blijft, we lezen zijn verhaal tot op de dag van vandaag.
De toegevoegde woorden bevatten de opdracht om te verkondigen, dat is in ieder geval geheel in de geest van Marcus. “Hij zei hun: Trek heel de wereld door om aan elk schepsel de goede boodschap te verkondigen” (vs 15). “Zij trokken eropuit om overal de boodschap uit te dragen, terwijl de Heer meewerkte en het woord kracht bijzette door de begeleidende tekenen” (vs 20). Het valt mij op dat de opdracht is om aan elk schepsel de goede boodschap te verkondigen. Elk schepsel … dat is heel ruim als we aannemen dat alles geschapen is, de hemel en de aarde, de zon en de maan, de sterren, de kruipende dieren, de vogels van de hemel. Franciscus, weten we, nam dat letterlijk en predikte tegen de dieren. We kunnen er van meenemen dat het heil ook aan onze niet-menselijke medeschepselen aangezegd kan worden, ja dat zij delen in het heil. Honden en katten, kippen en konijnen, vliegen en vissen. En de dingen? De bomen, de wateren, de stenen, de zandkorrels aan het strand? Ja, ook aan de dingen wordt het heil aangezegd. Daar ontlenen we ons pas verworden ecologisch bewustzijn aan: we moeten goed zijn voor de natuur, we moeten de aarde behoeden en beschermen. We bidden in een groene Kerk. Wij mensen zijn volgens het aloude genesisverhaal genomen en gevormd uit de aarde. Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren, horen we op Aswoensdag. Uit de aarde genomen, tot de aarde teruggekeerd, de mens weet waar hij vandaan komt en wat zijn bestemming is.
De goede boodschap aan elk schepsel. Een paar weken geleden heb ik even gesproken over het boekje van kardinaal De Kesel, primaat van België. Over de missionaire opdracht zegt hij dat het niet gaat om proselitisme, het gaat niet om zieltjeswinnerij, het gaat niet meer om zo veel mogelijk mensen te dopen en binnen het verband te brengen van de Kerk. Het gaat er wel om dat we in woord en vooral in daad getuigen dat God liefde is, dat geloof hoop en liefde de schepping leefbaar houden. Dat is het evangelie volgens Marcus, dat is het evangelie volgens elke evangelist …
Alle evangelisten hebben het verhaal van de zalving van Jezus. Bij Markus en Matteüs gaat het verhaal vooraf aan, nee hóórt het bij het lijdensverhaal. Bij Johannes is het verband losser al is het lijdensverhaal niet ver weg, bij Lucas heeft het verhaal een heel andere plaats gekregen. Maar die zalving. De theoloog Borgman heeft het in zijn theologische visie voor de 21ste eeuw steevast over de Gezalfde Jezus. Dat is natuurlijk de Nederlandse aanduiding van wat traditioneel Christus Jezus is, of Jezus Christus. Christus betekent gezalfd. We kennen allemaal het kinderlijke misverstand dat Jezus de voornaam was van de man uit Nazareth en Christus zijn achternaam. Jan Janssen, Jezus Christus. Christus is echter geen achternaam, maar een stempel, een keurmerk, een kwaliteit, een titel. Je krijgt daar weer oog voor als je gewoon het Nederlandse woord gebruikt, wat Borgman dus doet. Koningen van Israël werden tot koning gezalfd, Jezus zoon van David is als gezalfde een herinnering aan die koning. Koning ben ik, zal hij tegen Pilatus zegen, maar mijn koninkrijk is niet van deze wereld. Ik heb altijd gedacht dat Christus een theologische duiding was in de zich ontwikkelende christologie die al begon bij de brieven van Paulus, de evangelies, de Handelingen, en in de patristiek in de eerste eeuwen van het christendom tot volle wasdom kwam.
Nu lees ik deze dagen Ad de Keyzer, Bachs grote Passie, een spiritueel-liturgische benadering van de Matthäus-Passion van Johann Sebastian Bach (Adveniat, Baarn, 2010, 475 blz.). Bach heeft in zijn Passion de zalving in Betanië opgenomen, en dus heeft Ad de Keyzer het over dit verhaal. Hij wijst erop dat het een vrouw is, een anonieme vrouw, die Jezus zalft. Dat Jezus Christus is, Gezalfde, is dus geen abstract theologisch construct, maar een concrete daad van een vrouw aan de vooravond van zijn dood. Ik had me dat nooit gerealiseerd, ik was er nooit bij stil blijven staan – ik moest dus eerst 77 jaar worden – dat een vrouw deze enorme symbooldaad aan Jezus verricht had. Het lijkt alsof de Kerk dat altijd over het hoofd heeft gezien, ja verdrongen, terwijl toch Jezus bij Markus (14, 9) zegt: “Ik verzeker jullie: waar ook maar ter wereld het goede nieuws verkondigd wordt, daar zal ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.” En Matteüs (26,13) zegt hetzelfde, met precies dezelfde woorden: “Ik verzeker jullie: waar ook ter wereld het goede nieuws verkondigd wordt, daar zal ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.” De Keyzer merkt fijntjes op dat “ter herinnering aan” nergens anders in de evangelies wordt gezegd, behalve bij het laatste avondmaal waar Jezus zegt: “doe dit om Mij te gedenken” (Lucas 22, 19). Bij Johannes is die oproep om zich die vrouw te herinneren verdwenen, bij de overigens zo vrouwvriendelijke Lucas ook. Anno 2022 begint de RKK zich de vrouw te herinneren. In de pauselijke constitutie Praedicate Evangelium (19 maart 2022) wordt de weg geopend voor leken – mannen én vrouwen – voor bestuurlijke functies in het Vaticaan. De topfuncties blijven weggelegd voor kardinalen en bisschoppen. Eerder vernamen we (15 maart 2022) dat bisschop Franz-Joseph Overbeck in Essen 17 zogenaamde pastoraal assistenten, vrouwen, toestemming geeft het sacrament van het doopsel toe te dienen. Het evangelie voorlezen en preken mogen ze niet, ondanks Praedicate Evangelium. Maar toch, heel langzaam komt iets op gang in de logge wereldkerk.
Tot slot roep ik één vers terug uit die prachtige eerste lezing uit Jesaja (Jesaja 42, 6): “Ik zal je bij de hand nemen en je behoeden, Ik neem je in dienst voor mijn verbond met het volken maak je tot een licht voor alle volkeren.” Volgens mij heeft Jesaja het over de vrouw in Betanië die Jezus zalft en die we ons altijd moeten herinneren …
In het verleden werd de eerste lezing uit Daniël over Suzanna die valselijk beschuldigd wordt gekoppeld aan Johannes 8, 1 – 11 over de zogenaamd overspelige vrouw naar wie een stelletje hypocriete kerels stenen willen gooien. Een thematische verband. Dit jaar niet. Ik weet niet of het een foutje is van de instantie die de leesroosters voor een heel jaar samenstelt, maar ik neem aan van niet. Ik acht die kerkelijke instantie in deze zaken nagenoeg onfeilbaar. Het oude MeToo-verhaal van Suzanna, zo kunnen we vrezen, is van alle tijden en zal van alle tijden blijven. Vandaag wordt het verhaal opgevolgd door Johannes 8, 12 – 20 waarin Jezus van zichzelf verklaart dat Hij het licht van de wereld is. Wie Hem volgt gaat zijn weg niet in duisternis, gaat niet de weg van valse beschuldigingen, leugen en bedrog, van misbruik van vrouwen en kinderen. Toch een verband, toch een samenhang van teksten die zinvol is.
Wie Hem volgt. We hebben in onze tijd meegemaakt dat we een illusie armer zijn geworden wat betreft het gedrag van hen die zeiden Hem te volgen. Ik heb het natuurlijk over de het schandaal van seksueel misbruik in de Kerk. Ook wie Hem volgden, althans die alle uiterlijke verschijningsvormen hadden aangenomen dat ze Hem volgden: bisschoppen, priesters, paters, fraters, broeders, zusters … al die verschijningsvormen van seculiere en reguliere toegewijde troepen in dienst van de Heer die het licht van de wereld is, gingen in de fout en kwamen tot misbruik dat lange tijd verborgen bleef maar dat uiteindelijk toch aan de dag kwam tot onnoemelijke schade voor de Kerk en voor haar geloofwaardigheid. In juli het zoveelste hoofdstuk aan de sorry-keten als de paus afreist naar Canada om vergiffenis te vragen voor wat de inheemse bevolking is aangedaan in instituten die door dienaren van de Kerk beheerd werden. Het blijft een onbeantwoorde vraag hoe onder die mantel van de doop en het kleed van de volledige toewijding die misdaden begaan konden worden. Was het licht van Christus toch niet doorgedrongen tot de harten die onder het kleed klopten, was het doopsel een betekenisloos ritueel geweest?
Kardinaal Jozef de Kesel, aartsbisschop van Mechelen – Brussel, lijkt zo iets te zeggen in zijn boekje: Geloof & Godsdienst in een seculiere samenleving (Halewijn, 2021, blz. 38 – 39): “Voortdurend wordt in de media en in de publieke opinie gehoord dat de kerken leeglopen. Onuitgesproken wordt daarmee gezegd dat het niet goed gaat met de Kerk en dat geloof en Kerk stilaan op hun retour zijn. Er wordt voortdurend gesuggereerd dat velen de Kerk verlaten. Ik zou erop antwoorden: ze verlaten de Kerk niet, ze zijn er nooit binnen gegaan.” Hmm, zou het? Is dat niet wat gemakkelijk, waarde kardinaal? Gaat het dan wel goed met Kerk en geloof? Waarom is er dan dat pleidooi van de Canadese priester James Mallon (Trouw 22 maart 2022) om te stoppen met ploeteren en opnieuw te beginnen? Ik las dat hij in Breda, op uitnodiging van bisschop Liesen, gesproken heeft en dat er maar liefst 2000 mensen op af kwamen. Dat zegt toch wel wat, op zijn minst dat hij met zijn oproep een snaar geraakt heeft.
Opnieuw beginnen, dat kan menselijkerwijze natuurlijk helemaal niet; je sleept altijd de traditie met je mee, al je ervaringen, heel je mentale bedrading. Maar zo denk je als je de Kerk ziet als een sociologisch gegeven, met alle wetten van de sociologie. Dat ziet De Kesel ook. Echter, wanneer hij theologisch over de Kerk nadenkt, komt hij tot de opvatting (helemaal niet nieuw, allemaal te vinden in de documenten van Vaticanum II), dat de Kerk een mysterie is, dat het iets is van Gods scheppende Liefde die zich een plaats zoekt en die om wederliefde vraagt van degene die gevoelig is voor zijn liefde, een oor heeft voor zijn roepstem, een oog voor zijn licht. Als dat waar is kun je niet zeggen dat iets onmogelijks is, want voor God is alles mogelijk. Maar dan is het niet zozeer wij die opnieuw beginnen, wij die een masterplan bedenken, dan is het God die altijd opnieuw begint. Deze gedachte, of misschien kan ik beter zeggen: dit geloof haalt heel wat druk van de ketel. Relax, laat God zijn goddelijke gang gaan …
Wie vorige week maandag een wandeling maakte door het Glorieuxpark zag allerlei wonderen van de natuur waaraan hij/zij zich kon laven. Bomen en struiken uitbundig in bloei, de nijlgans (een gansachtige eend) met een stoet van wel tien jongen achter zich aan, gekwinkeleer van vogels, de zon die zijn stralen schonk, een mild briesje. Het was 21 maart het prachtige begin van de lente. Vandaag is het maandag 28 maart, gisteren hebben we zondag Laetare gevierd, de zondag waarop de Latijnse liturgie begint met het zingen van Laetare: verheug u, wees blij. Aan de beschrijving van die wandeling maandag vorige week kan ik nog toevoegen twee jonge dames op de fiets met een blauw-geel sjaaltje om de hals en een glimlach om de mond. En twee jochies op hun fietsjes, allen uit Oekraïne. Hun aanwezigheid op het park is een memento aan de verschrikkingen in hun thuisland, maar de natuur, de nijlganzen en de kuikens, de bloeiende bomen en struiken houden zich daar niet mee bezig. Zo ook niet Jesaja vandaag. Het is moeilijk om een tekst te vinden bij de profeten – die wis en waarachtig wel van onheil en rampspoed afweten – die zo opgewekt van toon is, zo uitbundig blij. God is aan het woord: “Ik ga vreugde voor u scheppen en vrolijkheid voor altijd. Jeruzalem wordt door Mij herschapen als een stad vol vrolijkheid, met een bevolking vol blijdschap. Aan wat vroeger geweest is wordt niet meer gedacht.” Dat laatste is heel belangrijk. Er wordt wel eens gezegd dat we lijden aan de geschiedenis, aan een teveel aan geschiedenis, aan onrecht van eeuwen her dat vandaag nog herinnerd moet worden en gewroken. Niet meer aan denken: dat is een ingrediënt van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Een paar verzen verder (vers 23) – dat we niet gelezen hebben – staat: “zij zullen geen kinderen ter wereld brengen voor de verschrikking” en alweer treft mij hoe hard we dit visioen nodig hebben in een wereld die haast het tegenbeeld is, het contrast met wat Jesaja ons voor ogen spiegelt. Hoeveel kinderen worden vandaag niet geboren voor de verschrikking? Jezus’ eigen geboorte is omgeven met het verhaal van de kindermoord in Bethlehem. Hij en wij leven in een werkelijkheid die contrast staat met het visioen van Jesaja. Toch roept Jezus dat visioen tot leven. Johannes verhaalt hoe hij opnieuw in Kana komt, de plaats waar hij water in wijn had veranderd, zijn eerste teken dat ons moet doen denken aan die oude woorden van Jesaja, dat wenkende perspectief. Maar het was een teken, nog niet die nieuwe hemel en die nieuwe aarde. Dat we nog steeds in onze gebroken werkelijkheid verkeren blijkt wel als hem gemeld wordt dat een kind aan het sterven is. Een verkeerde werkelijkheid want een kind moet leven, niet sterven. Opnieuw geeft Jezus een teken van de werkelijkheid waar Hij voor staat, het teken bestaat erin dat de koorts de jongen verlaat en dat hij leeft, op het zevende uur, het uur waarop Jezus gezegd had: uw zoon leeft.
Het christelijk geloof is een geloof dat gelooft dat de Zoon van God leeft, Jezus Christus. We geloven dat we met Hem verbonden zullen leven. We worden allemaal geroepen om een contrastleven te leiden dat het visioen van Jesaja naderbij brengt…
Wat een verhaal 2Koningen 5 met als uitsmijter: “Nu weet ik dat er alleen in Israël een God is en nergens anders op aarde.” Dat zegt Naäman nadat hij een nieuwe huid heeft gekregen, een huid van een klein kind. Een nieuwe huid is wel zo’n geloofsbelijdenis waard. Even had het er naar uitgezien dat Naäman naar zijn genezing had kunnen fluiten. Als hij had vast gehouden aan zijn vastomlijnde ideeën over hoe een religieus reinigingsritueel eruit moet zien – strijken, handopleggen, God aanroepen, wierook en wijwater en een palmtakje – dan was hij weer met zijn huidziekte afgereisd naar Aram, c.q. Damascus. Maar hij liet zich overhalen door het gezonde, nuchtere verstand van zijn dienaren die dachten volgens het principe: baat het niet dan schaadt het niet: zo moeilijk is het toch niet om je zeven maal in de Jordaan onder te dompelen. Die dienaren hebben ook gevoel voor humor want ze houden Naäman voor: als je iets heel moeilijks had moeten doen, had je het gedaan. Nu wordt je iets heel gemakkelijks gevraagd: doe het dan. Het valt op dat in dit verhaal een belangrijke rol is weggelegd voor een jong meisje dat tijdens een strooptocht door het land Israël buit was gemaakt, wij zeggen tegenwoordig: tot slaaf was gemaakt en ter beschikking gesteld aan de vrouw van Naäman. Dit joodse meisje herinnert zich de profeet Elisa, de wondere kracht die van de profeet uitgaat; ze heeft kennelijk medelijden met Naäman. De vrouw van Naäman is mogelijk niet zo’n beroerde werkgeefster (ook niet onbelangrijk, alles hangt met elkaar samen), want dit tot slaaf gemaakt meisje heeft een goede tip voor Naäman: kon mijn heer maar eens naar de profeet gaan die in Samaria woont, die zou hem wel van zijn ziekte afhelpen.
Bij Samaria gaan voor lezers van Lucas allerlei belletjes rinkelen, want in zijn hoofdstuk 10 vertelt hij het verhaal van de barmhartige Samaritaan, en in hoofdstuk 17 vertelt hij van de genezing van tien melaatsen, ook weer mensen met een huidziekte. Na genezing is er één die zich dankbaar toont en dat is een Samaritaan. Lucas zegt dat zo uitdrukkelijk omdat hij daarmee een verwachtingspatroon doorbreekt, want we weten dat de Israëlieten ten tijde van Jezus op gespannen voet verkeerden met Samaritanen. Er valt veel goeds te vermelden van de inwoners van die vermaledijde stad. Maar terug naar het verhaal van 2Koningen. Er is nog een andere element waar we ons vrolijk over kunnen maken. Die Naäman wordt op weg gestuurd met tien talenten zilver, zesduizend sikkel goud, tien feestgewaden en een begeleidend schrijven voor de koning. Wat dit omgerekend in euro is weet ik niet, maar je kunt inschatten dat het een enorm bedrag is. Powerplay van de eerste orde. Bedoeld om de koning van Israël te imponeren. Deze koning speelt het spelletje niet mee; hij scheurt zijn kleren en roept uit: Ik ben God niet, zo werkt dat niet bij ons. Nee, in het verhaal van de God van Israël is het niet de macht van het geld, maar de nederigheid van de dienaren en het gevoelig hart van het tot slaaf gemaakt jonge meisje dat leidt naar de nieuwe huid van Naäman. Het is goed dat wij als christenen beseffen dat Jezus uit deze traditie voortkomt, we mogen hem nooit losmaken van zijn volk.
In het evangelie van Lucas hoofdstuk 4 verwijst Jezus naar de profeet Elisa en de Syriër Naäman. Dat verhaal uit 2Koningen is blijkbaar bekend. De ongemakkelijke waarheid dat een heiden genezing vond en de vele melaatsen ten tijde van Elisa niet is nog niet verwerkt. Jezus jaagt er zijn toehoorders in Nazareth mee op de kast. Ons niet waarschijnlijk, want wij zijn zo inclusief de laatste tijd. Wat zit er voor ons in dit verhaal? Misschien wel dit: dat ieder mens lekker in zijn vel wil zitten, ieder wil graag een ongeschonden huid. Je huid is je huis. De huid is het grootste orgaan van het lichaam, de huid loopt als eerste gevaar, de huid wordt als eerste gekwetst, dat zien we dagelijks op de televisie in de verschrikkingen die zich afspelen in Marioepol, Charkov, Cherson, Zaparozije, Lviv, Kiev en vele andere plaatsen in Oekraïne …
Onze driedaagse retraite heeft als thema: tochtgenoten. We mogen ons door onze reis door het leven beschouwen
als tochtgenoten.
Wat is richting en doel van de tocht? De aloude vraag van de catechismus springt dan als eerste op ter
beantwoording. Waartoe zijn wij op aarde? Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor hier en in het
hiernamaals gelukkig te zijn. We hebben als kind die vraag en het antwoord geleerd, en voor zo ver ik me dat
goed herinner was ik als kind volmaakt gelukkig met het antwoord. In de jaren van volwassenheid kwam het
kritische verstand ertussen, een wetenschappelijke opleiding in filosofie en theologie, de secularisatie en de
geest van onze tijd. Twee woorden werden vooral kritisch om en om gedraaid: God en het hiernamaals, die kregen
het zwaar te verduren. De huidige theoloog des vaderlands, de benedictijner monnik Thomas Quartier (1972)
profileert zich als agnostisch. Het voordeel van dat profiel is in ieder geval hoge attentiewaarde: hé, wat is
dat? Een agnostische monnik? Toch eens luisteren naar wat hij te zeggen heeft. Dankzij Borgman weet ik dat de
Thomas’ naamgenoot, de 13e eeuwse dominicaan Thomas van Aquino (1225 – 1274), ook al zei dat aan het einde van
onze kennisweg we God kennen als de ongekende. Zo is de grootste Godgelovige nog agnost.
Wie geen agnost is, tenminste dat denk ik zo, is Jezus zoals hij ons tegemoet treedt in de evangelie van Johannes en in de eerste brief van Johannes, de lezingen die we voor vandaag gekozen hebben. Hij noemt God zijn Vader. Hij maakt niet de indruk dat hij erg in onzekerheid verkeert over of twijfelt aan het “vaderschap” van God. Zijn relatie met de Vader bepaalt ook zijn identiteit, want hij durft te zeggen: wie Mij ziet, ziet de Vader. Het doel en de bestemming van onze tocht is het huis van mijn Vader, en Hij weet al dat in dat huis veel kamers zijn. “Kamers” volgens NBV21, in oudere vertalingen lees ik ruimtes of ook verblijven. De Latijnse Vulgaat van Hieronymus gebruikt het woord “mansiones”, en de Griekse brontekst zegt “monai”. Ik kan me voorstellen dat vertalers hier voor een uitdaging staan. In ieder geval is duidelijk dat het er veel zijn: ruimtes, verblijven, kamers, whatever. Het staat voor de inclusiviteit van de Vader: je bent welkom, of je nu gelooft of niet of agnost bent. Het zelfde zal wel het geval zijn met of je katholiek of protestant, boeddhist of hindoeïst, soennitische of shiïtische moslim bent. Die inclusiviteit toont Jezus zelf ook, de evangelies getuigen daarvan dat hij open staat voor ieder die hem nodig heeft. En wie heeft Hem niet nodig?
Maar het einddoel van de tocht wordt gerelativeerd, of anders gezegd, als met een elastiek naar het hier en nu getrokken, niet zozeer naar het hierna. Want daar hebben we dat enorme woord van Jezus: Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Hij zegt geloof het of geloof het niet, dat maakt me niet uit, maar geloof dan in de werken die de Vader doet en doe die werken ook. Wat zijn die werken dan?
Om dat te weten hebben we gelezen uit de eerste brief van Johannes 4, 7 – 17. Ik haal enkele flarden terug. Geliefde broeders en zusters, laten wij elkaar liefhebben, want de liefde komt uit God voort. God is liefde. Niemand heeft God ooit gezien (tussen haakjes: hier hebben de agnosten een punt). Het wezenlijke van de liefde is niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden om verzoening te brengen voor onze zonden. Als God ons zo heeft liefgehad, moeten ook wij elkaar liefhebben.
Zie zo, nu weten we het: elkaar liefhebben dat is het hele eieren eten: op naar Pasen!
Daar hebben we de werken van barmhartigheid weer, we kunnen de tekst wel dromen. Kunnen we er ook nog nieuw naar kijken? Ik ga wat spelen door de interpunctie niet te zien. In de oudste handschriften, waarop tekstbezorgers zich baseren om ons een fatsoenlijke bijbeltekst voor ogen te brengen, stonden geen punten en komma’s, alles stond ram achter elkaar. Leestekens zijn later aangebracht vanwege de leesbaarheid en verstaanbaarheid.
Goed, de Mensenzoon zal eens komen bekleed met al zijn heerlijkheid. Dat is een prachtig perspectief want wij kennen de mensenzoon, de mensendochter en het mensenkind enkel bekleed in onheerlijkheid, in verscheurde kleren. Tussen haakjes: het is hip voor jongelui die het aan niets ontbreekt om met gescheurde jeans te lopen; bij de knie meestal loopt een grote scheur door de broek. Haakjes sluiten. In verband met de huidige Europese oorlog, na 77 jaar van relatieve vrede, is wel gezegd dat wij allen – jong én oud – nu rondlopen in de flarden van onze illusies. Elke avond in de nieuwsrubrieken en in de tafelgesprekken worden de bange vragen gesteld: wat hangt ons boven het hoofd? Maar wat zegt die Mensenzoon dat zo troostend is? “Kom gezegende van mijn Vader, neem het koninkrijk in bezit dat vanaf het begin van de schepping voor jullie klaar ligt.” Dan staat er een punt, maar als je die punt weglaat en doorleest staat er als een doorlopende streaming: “want ik had honger en jullie hebben me te eten gegeven, ik had dorst en jullie hebben me te drinken gegeven, ik was vreemdeling en jullie hebben me opgenomen, ik was naakt en jullie hebben me gekleed, ik was ziek en jullie hebben naar me omgezien, ik zat in de gevangenis en jullie kwamen naar me toe.” We zijn gewend geraakt, door een kinderlijke voorstelling van zaken waar we ons graag stevig aan vasthouden, dat schepping lang geleden is. Fundamentalistische berekeningen komen uit op 4000 tot 5000 jaar voor Christus, wetenschappelijke berekeningen op 13.7 miljard jaar geleden. Hoe dan ook: lang geleden. Hedendaagse theologen denken niet meer in termen van lang geleden, maar in creatio continua. God schept voortdurend, gisteren, heden, morgen. Dat koninkrijk ligt vanaf het begin van de schepping voor ons klaar en dat is een koninkrijk (nogmaals we hebben de punten en de komma’s weggelaten) waarin de werken van barmhartigheid worden uitgeoefend.
Ik denk dat het koninkrijk van de Mensenzoon bekleed met heerlijkheid dezer dagen ervaren wordt door eenvoudige mensen in Polen, Hongarije, Moldavië, Roemenië die de vluchtelingen uit hun buurland Oekraïne opvangen. Al zijn ze zelf arm en hebben ze zelf weinig ruimte; ze nemen ze hartelijk en gastvrij op, geven hun voedsel en alles wat ze nodig hebben in hun nood. Daarmee beantwoorden ze aan de oproep tot heiligheid die vanuit Leviticus klinkt aan het begin van hoofdstuk 19: Wees heilig, want Ik de HEER uw God ben heilig en aan het eind van het fragment staat het nog eens: u zult uw naaste liefhebben als uzelf Ik ben de HEER.
Tot slot. Er is het verwijt van racisme geslopen in de getoonde barmhartigheid van Polen, Hongaren, Moldaviërs, Roemenen … en steeds meer landen zoals Duitsland en Nederland. Ook Erfgoed Glorieux vangt nu Oekraïners op. Zij/wij hielden de deuren gesloten voor vluchtelingen uit Afrika, het Midden-Oosten en nog verder weg. Barmhartigheid op basis van huiskleur is niet oké, maar verder lijkt me het verwijt van racisme onterecht. Je houdt meer van je eigen kinderen dan andermans. Je buurman gaat je meer ter harte dan een onbekende. Het buurvolk meer dan een volk ver weg. Tijdens de Eerste Wereldoorlog nam Nederland een miljoen Belgische vluchtelingen op. Het is menselijk en begrijpelijk. Het bijbelse gebod tot liefde voor de medemens is in principe universeel, maar drukt zich toch uit in termen van “je naaste”.
Hadden we het vorige week over “dat alles kan” als je maar gelooft? Dat beweerde Jezus in ieder geval, en doorgaans geloven we hem. We hadden het ook over het theologisch dispuut tussen katholieken en protestanten (tegenwoordig minder fel, en wellicht achterhaald) over de vraag of redding alleen van God afhangt of dat je daar zelf ook wat voor kunt doen. Aan het eind van ons fragment uit Marcus praten de leerlingen opnieuw met Jezus na en vragen hem: wie kan er dan nog gered worden als een kameel gemakkelijker door het oog van een naald kruipt dan dat een rijke in de hemel komt? Uit de bezorgdheid van de leerlingen maak ik op dat ze niet straatarm waren, misschien behoorden ze wel tot de normale hardwerkende Israëliet. Het antwoord van Jezus is interessant. Redding? “Bij mensen kan dat niet, maar bij God wel, want bij God kan alles.” Zou God dan geloven? Die gedachte is zo gek nog niet, want als er wel eens gezegd wordt dat de mensen niet meer geloven, niet meer geloven in God, dan draait een gewiekst theoloog dat om door te zeggen: ook al geloof jij niet in God, God gelooft in jou. Vandaar dat je de vraag bevestigend kunt beantwoorden: God gelooft, en daarom kan alles. Blijft staan dat menselijk geloven niet alles vermag.
Ik zag een ingezonden brief in de NRC. De schrijver, een Paul Bataille uit Oosthuizen reageert op een artikel
waarin beweerd wordt dat ieder mens een trauma heeft, een psychische verwonding dus, een knauw die het leven
zwaar maakt. Hier komt de brief:
Ja, we hebben allemaal een trauma. Het trauma van geboren zijn;
het
trauma dat we vanuit de tijd- en
vormloosheid deze wereld van tijd en plaats ingegooid zijn. Van het imperfecte leven, van oud worden en moeten
sterven. De enige echte oplossing is in de wereld van tijd en plaats het tijdloze te herkennen. Het bijzondere
te ontdekken in het gewone. Stil te staan bij het wonder dat het leven is, ook al verloopt ons levensverhaal
dan met hobbels en kuilen, stuiteren onze gevoelens alle kanten op en hebben we allerlei gedachten over hoe
het zou moeten en kunnen zijn. Stil te staan bij het feit dát we leven en hoe bijzonder dat is. Doordat we
altijd maar bezig zijn te proberen het verhaal van ons leven mooier te maken, altijd maar werken om een betere
versie van onszelf te maken, altijd maar denken aan iets beters in de toekomst, zien we dat niet. We missen de
dynamiek van het nu. Terwijl die onze basis is. Het is alles wat we hebben. Dat is altijd zo geweest en zal
altijd zo blijven.” Dit is de brief, ik heb bijna de neiging om Amen te zeggen.
In de eerste lezing lezen we het beginnetje van de eerste brief van Petrus. De brief is helemaal niet van Petrus, maar een kniesoor die daar op let. Het is een mooie brief, net zoals die van Jakobus een echt katholieke brief, ook weer kort genoeg om in een keer te lezen. Stil staan bij het feit dat je leeft, stil staan bij het wonder dat leven is van briefschrijver Paul Bataille, zou wel eens die hergeboorte kunnen zijn waar 1Petrus het over heeft: een soort kanteling in het zien, een kanteling van blikrichting, ja een hergeboorte “tot een leven van hoop, tot een onvergankelijke, onbederfelijke, onaantastbare erfenis die gereed ligt om op het einde van de tijd geopenbaard te worden.”
Joost van den Vonder dichtte in 1632 “eeuwigh gaat voor oogenblick”, de rijke man uit Marcus 10 vraagt Jezus naar deelname aan het eeuwig leven. Jezus had kunnen antwoorden: leef in het ogenblik, leef in het nu: dit is de dag die de HEER heeft gemaakt en gegeven.
Op maar liefst tien weekdagen in februari (van 15 februari tot en met 26 februari) wordt uit de korte brief van Jakobus voorgelezen. Deze brief wordt in de RKK in hoge ere gehouden, anders dan in de Reformatie. Luther vond het maar “een strooien brief”, een brief van niks. Hem beviel de theologie van geen kant. “Werkheiligheid” was zijn fundamentele bezwaar, alsof je door goede werken gered zou kunnen worden, alsof het heil afhankelijk zou zijn van je eigen verdiensten. Nee, niks daarvan: heil wordt je geschonken door God, je goede werken betekenen niets als het erop aankomt gered te worden.
Wie de brief helemaal achter elkaar leest – doe dat eens – begrijpt dat de katholieke kerk er goed mee vooruit kan. De brief is gematigd en verstandig, evenwichtig, middle of the road; als je geen kritische vragen stelt kom je een heel eind en zul je niet gauw problemen veroorzaken. De brief is doordesemd van het Feyenoord-motto: Geen woorden maar daden, geloof zonder daden is dood. In het fragment van vandaag worden we opgeroepen onberispelijk te leven en een wijze zachtmoedigheid te betrachten. Je moet niet jaloers zijn of egoïstisch. En vergeet vooral niet dat de wijsheid van boven komt. De brief is een toonbeeld van gelovige redelijkheid.
Marcus 9, 14 – 29 daarentegen barst van onredelijkheid. Het gaat over het lot van een zieke zoon; de vader is een anonieme man uit de menigte. De diagnose is dat de zoon bezeten is van een stomme geest die vreselijk stomme dingen doet; ja, zo zou je de symptomen van epilepsie wel kunnen noemen. Het is onredelijk wat die jongen overkomt, het zou niet moeten zijn. De vader heeft de leerlingen van Jezus gezegd dat ze die geest moesten uitdrijven, maar dat konden ze niet. Me lijkt dat het een onredelijk verzoek van de vader is, gebaseerd op onredelijke inschattingen van de vermogens van de leerlingen. Maar de vader – hij is een snelle leerling – is wat realistischer geworden, en hij formuleert de vraag richting Jezus aldus: “als U iets kunt doen, heb dan medelijden met ons en help ons.” Nu krijgen we een extreem stukje theologie in het verhaal van Marcus. “Of Ik iets kan doen? Alles is mogelijk voor wie gelooft.” Nou, dat is nogal wat: alles is mogelijk voor wie gelooft; zet je verstand maar op nul en geloof. Redelijkheid of onredelijkheid kan de vader op dat moment niet boeien, hij houdt van zijn zoon en is ten einde raad. “Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp.” Vervolgens toont Jezus de kracht van zijn geloof: zijn woord wordt daad, de stomme geest verlaat onder geschreeuw en stuiptrekkingen de jongen die zo’n beetje voor dood achterblijft; Jezus pakt hem bij de hand om hem overeind te helpen en hij staat op. Wat een tafereel! Het boeiende van dit evangeliefragment is dat er nagekaart wordt, dat gebeurt niet vaak. De leerlingen vragen Jezus – als ze weer onder elkaar zijn, niet meer te midden van de menigte – waarom konden wíj dat niet, waarom konden wij die geest niet uitdrijven? Jezus’ antwoord: “Dit soort kan alleen door gebed worden uitgedreven.” De leerlingen doen het ermee, al kan ik me voorstellen dat ze het antwoord maar zo zo vinden. Leer ons dat gebed, leer ons bidden, leer ons geloven dat alles mogelijk is. Ik heb nagezocht of Jezus in het Marcus-evangelie de leerlingen leert te bidden. Nee, dat doet hij niet. Hij doet dat in de evangelies van Matteüs en Lucas, evangelisten die het evangelie van Marcus kenden en zich erop baseerden. Matteüs en Lucas hebben het hiaat in het evangelie van Marcus opgemerkt en gerepareerd. Van de andere kant lijkt het me niet onredelijk te veronderstellen dat bidden niet zo’n onbekend verschijnsel was: Israël bad met de psalmen, en de leerlingen van Jezus waarschijnlijk ook. Zij zetten geen vraagtekens bij Jezus’ uitspraak dat alleen door gebed die stomme geest verdreven kan worden. Ik denk dat zij zelf nu met stomheid geslagen zijn. Daarom doen zij er het zwijgen toe.
Het evangelie van Marcus spoedt zich na dat 9e hoofdstuk naar zijn einde. Enkele verzen na ons tafereel spreekt Jezus zijn leerlingen over zijn lot: “dat de Mensenzoon wordt uitgeleverd aan de mensen. Die zullen Hem doden, maar drie dagen na zijn dood zal Hij opstaan.” Marcus geeft in reactie hierop een andere variant van het zwijgen van de leerlingen: “Ze begrepen deze uitspraak niet, maar durfden Hem geen vragen te stellen.” Wie het hele evangelie van Marcus in één keer leest – doe dat ook eens, het is te doen – krijgt de indruk dat het voor de leerlingen én voor Jezus zelf één overrompelende ervaring is geweest: de maalstroom van de gebeurtenissen, de gunst en vooral de ongunst van de tijd, tot en met de kruisiging met de smartelijke laatste woorden van Jezus: “mijn God, waarom heb je mij verlaten”? Het evangelie van Marcus wordt wel getypeerd als dat van Gods verborgenheid én zwijgen. Op de vraag van Jezus komt geen antwoord, God zwijgt op Golgotha, zoals God zwijgt bij het Golgotha van elke mens, gelovig of niet. Het idee van een redelijke God kun je beter vergeten.
In zoverre heeft Luther en de Reformatie het goed gezien: als er heil is wordt het gratis geschonken door God, die – zo geloven we als christenen het leven schenkt aan Jezus zijn Zoon, hem doet opstaan uit de dood en hem doet zetelen aan zijn rechterhand. Daar hangt alles van af. Dat neemt niet weg dat je met de RKK en Jakobus in de hand toch wel goede daden kunt doen zo hier en daar, zo af en toe ...
Op de feestdag van de heilige Cyrillus en Methodius zijn de regels uit Handelingen geschikt: “Ik heb je bestemd tot een licht voor alle volken, om redding te brengen tot aan de uiteinden van de aarde.” Cyrillus en Methodius trokken naar Kiev en Moskou, het onmetelijke land Roes. Er is alle reden om wat schietgebeden op te sturen naar deze Slavische heiligen, met als lading laat er alsjeblieft niet geschoten worden! Cyrillus en Methodius zijn patronen van Europa – een groot gedeelte van de Slavische landen, inclusief het westelijke deel van Rusland behoort tot Europa – en het zou mooi zijn als dankzij hun hemelse bemiddeling een oorlog in de Oekraïne voorkomen zou worden. Ja, dat zou mooi zijn, maar hoe naïef is het om te denken dat ze dat zouden kunnen. Wat voor krachten zouden zij moeten hebben om de noodlottige loop der dingen in deze wereld te veranderen? Als zelfs God … (ik durf deze gedachte niet eens af te maken).
Als Jezus 72 afgezanten de wereld in stuurt om overal een Godsvrede aan te kondigen, stuurt hij ze als lammeren onder de wolven. Het is hartverscheurend hoe zij met lege handen op weg gaan, geen beurs, geen reistas, zelfs geen schoenen. Het is voorstelbaar dat dit blote voeten apostolaat ontwapend werkt (Gandhi is een voorbeeld, zoals ook de kapucijnen destijds en de ongeschoeide karmelieten), maar het is nog beter voorstelbaar dat de wolven die lammeren verscheuren. We weten hoe het met Jezus is gegaan. We weten dat het kruisteken het symbool is voor de christenheid. We kennen het woord van Jezus dat de knecht niet beter is dan de meester. Met de weg van Jezus hebben zijn volgelingen – althans spiritueel – geaccepteerd dat de weg een kruisweg is en dat je die weg gaat als een lam Gods.
Borgman, mijn gids tegenwoordig, wijst erop dat in de voorstelling van de Openbaring van Johannes, het laatste bijbelboek, het mysterie van de wereld uiteindelijk onthuld wordt door een ‘lam als geslacht’ dat in de hemel voor de troon staat van de Heer God en Albeheerser (zie blz. 189 e.v.). Het lam is voor Johannes, de ziener van Patmos, het beeld van de gedode en verrezen Jezus als Gezalfde van God. Zijn afdaling in de dood en zijn opstanding eruit hebben universele betekenis. Met het bloed van het lam zijn mensen gekocht uit alle stammen en talen en volken en naties. Zij komen uit de grote verdrukking. Het zijn de slachtoffers van de geschiedenis, maar juist daardoor gered volgens de mysterieuze logica die de logica van God blijkt te zijn en daarmee van de kosmos en de geschiedenis. Theologie, aldus Borman, denkt de kosmos en de geschiedenis vanuit de logica van het lam, in de grammatica die de dode en door God opgewekte Jezus Christus is.
Nou, nou, dit is behoorlijk zwaar allemaal, en dat nog wel op Valentijnsdag. Paus Gelasius riep in 496 14 februari uit tot de dag van de heilige Valentinus. Toen de gedachte aan de martelaar ver uit zicht was verdwenen, is het via Amerikaanse, commerciële wegen tot de dag geworden waarop geliefden elkaar extra aandacht geven met cadeautjes, bloemen of kaarten. Aangezien christenen per definitie geliefden voor elkaar zijn zouden vandaag veel attenties uitgewisseld mogen worden, van lam tot lam. Je kunt het mysterie van kosmos en geschiedenis waarschijnlijk ook heel simpel als volgt ontsluiten: houd de onderlinge liefde in stand en streef ernaar in vrede te leven met allen. Dan vervul je de opdracht uit Handelingen: “Ik heb je bestemd tot een licht voor alle volken, om redding te brengen tot aan de uiteinden van de aarde.” Amen.
Inmiddels zijn we in het koningenverhaal bij Salomo aangekomen. De verhouding tussen de koning van Israël en God is aan verandering onderhevig. Onder David hadden beiden een bescheiden behuizing: een eenvoudig paleis en een schamele tent van samenkomst. Maar Salomo bouwt een schitterend paleis en dat schreeuwt om een nog mooiere tempel voor God, althans in zijn religieuze denken. Trots verkondigt hij: “Ik heb een machtig huis voor U gebouwd, uw woonplaats voor eeuwig.” Grootspraak natuurlijk, de eerste én de tweede tempel worden met de grond gelijkgemaakt. Wat rest is een Klaagmuur. Maar wij staan niet zo ver af van datzelfde sentiment. Honderdvijftig jaar geleden verschenen in alle Brabantse dorpen enorme kerken, uitdrukking van een triomfalistisch katholicisme dat zich zelf weer op de kaart had gezet. En waar staan we nu? Wie Trouw heeft gelezen van donderdag 27 januari, vrijdag 28 januari en zaterdag 29 januari weet het, als je het al niet wist uit eigen waarneming. De kerk in Nederland verdwijnt, de kerken sluiten, de gelovigen lopen weg. In zekere zin is dat allemaal buitenkant.
Want wat is binnenkant? Wat is anno 2022 onze tempel voor God, hoe denken wij daarover? Ik zal u zeggen wat de theoloog Erik Borgman daarover denkt, volgens mij het beste wat we momenteel in huis hebben als het erop aankomt gelovig te denken. Uiteraard sluit hij aan bij de paulinische gedachte dat de gelovige zelf een tempel is van de heilige Geest. Thomas van Aquino werkt dat uit als “de ruimte van de ziel die een heiligdom voor God wordt.” Het gaat er volgens Thomas voor mensen om een tempel, een woonplaats van Gods wijsheid te worden door alles wat zij zijn en hebben, alles wat het geval is en alles wat zich voordoet, steeds weer te plaatsen in het licht van het geloof ‘als in een wazige spiegel’ en dat zo getuigt van het feit dat alles wat is, zijn oorsprong heeft in, gedragen wordt door en gericht is op God, die liefdevolle wijsheid en wijze liefde is. Met andere woorden, in de theologie wordt de wereld verbeeld als de wereld van God die hij naar christelijke overtuiging is, teneinde op basis hiervan de wereld als Gods wereld te leren kennen en zo onszelf om te vormen. We worden Gods tempel volgens Thomas door serieus te nemen dat ons leven in de wereld betekenis blijkt te hebben wanneer we geloven dat we ervoor gemaakt zijn Gods tempel te worden, bestemd voor Gods aanwezigheid, en wanneer we vervolgens ons handelen, ons kennen en ons denken laten vullen met wat in het licht van dit geloof oplicht aan tekenen van Gods aanwezigheid” (zie Borgman, Alle dingen nieuw, blz. 150).
De wereld naar christelijk overtuiging. Volgens Marcus 6, 53 – 56 tref je die aan als je oversteekt en aan land gaat bij Gennesaret. “Hij werd meteen herkend. In het hele gebied ontstond een druk komen en gaan van mensen, die zieken op draagbedden meenamen naar elke plaats waarvan ze hoorden dat Hij daar was. Overal waar hij kwam, in dorpen en steden en gehuchten, legden ze de zieken op het plein. Ze smeekten Hem of ze tenminste de zoom van zijn mantel mochten aanraken. En iedereen die Hem aanraakte, werd genezen” (NBV21). Ik vond een treffende karakterisering van het volk dat geraakt wordt door Jezus: de geschokten, en de gemeenschap wordt gekenmerkt door de solidariteit van de geschokten. Bij Marcus is het een komen en gaan van zieken; als je een poosje bij de ingang van een groot ziekenhuis staat wordt je geschokt door de grote stroom mensen die in en uitgaan. Jezus spreekt zalig die honger heeft, dorst lijdt, die treurt, die gehaat wordt. Als hij hier om zich heen zou kijken zou hij zeggen: zalig zij die niet meer kunnen zien, die slecht horen, die alles aan het vergeten zijn, die alles kwijt aan het raken zijn. Maar de zoom van het kleed aanraken is genoeg, marginaal geloven, “zien soms even” (Huub Oosterhuis) kan een wereld van verschil maken, een wereld waarin je – midden in de geseculariseerde samenleving – een tempel kunt worden, een heiligdom van de Geest.
Paus Franciscus heeft aan Huub Oosterhuis een liefdevolle brief geschreven, Oosterhuis die ons zo veel nieuwe woorden heeft gegeven voor het nieuwe lied. Het voelt alsof de paus aan ons allemaal een liefdevolle brief heeft geschreven …
En weer gaat het verhaal over Israëls koningen verder; het zijn grote sprongen als je intervals hebt van een week. Vorige week hoorden we dat David tot koning gezalfd werd en nog 40 jaar voor de boeg had. Vandaag zijn die veertig jaar nagenoeg voorbij en staat zijn zoon Absalon te popelen om corona en troon over te nemen. Zei ik vorige week dat de Gezalfde Jezus in David een voorvader heeft? We herinnerden ons de blinde Bartimeüs die Jezus aansprak als “zoon van David”. En zie welk tafereel we vandaag geschilderd krijgen: David die de helling van de Olijfberg oploopt, wenend en op blote voeten. Waar doet ons dat aan denken? Aan Jezus die de Calvarieberg opgaat om gekruisigd te worden. Maar nog even terug naar het verhaal uit het tweede boek Samuel. We maken kennis met de heer Simi uit de familie van Saul die verhaal komt halen, die zich wil wreken. Hij maakt David uit voor bloedhond, hij bekogelt hem en zijn gevolg met stenen. Iemand uit het gevolg van David is bereid om die Simi het zwijgen op te leggen door hem de kop af te slaan. Maar dan krijgen we een inkijkje in de uitzonderlijke religiositeit van de oude David die door scha en schande, veel levenservaring en zelfkennis wijs is geworden. Hij zegt tegen de zwaarddragende dienaar: laat hem maar begaan, mijn bloedeigen zoon staat me naar het leven, en dat schelden en vloeken: de HEER heeft hem dat ingegeven.
Deze tolerantie voor het storende, stuitende, afwijkende, ja zelfs criminele, treffen we aan bij de heilige van vandaag Johannes (Don) Bosco (1815 – 1888). Ik lees op heiligennet dat Johannes Bosco zich in zijn gebedsleven liet inspireren door de heilige die we vorige week herdacht hebben: Franciscus van Sales. Beide heiligen maakten zo’n indruk dat ze volgelingen kregen, congregaties stichten van broeders en zusters. Franciscus van Sales is een bisschop die ik me voorstel met een damasten servet, een goede tafel en een mooie bibliotheek. Zo’n beetje de cultuur van de meeste bisschoppen ook vandaag nog. Johannes Bosco is uit ander hout gesneden, hij was dan ook maar een eenvoudige priester, tot het bisschopsambt werd hij niet geroepen. Johannes Bosco’s hart ging uit naar hangjongeren, jongens die opgroeiden voor galg en rad, type Simi uit 2Samuel: stenengooiers, vandalen die bushokjes vernielen en eind januari nog steeds vuurwerk afsteken en bommen laten ontploffen. Johannes Bosco ging de straat op, zocht ze op en wist ze te bereiken met ongebruikelijke methodes. Hij kon goochelen, was acrobaat en atleet. “Voor een priester destijds bepaald ongewone eigenschappen”, tekent heiligennet daarbij aan. Waarbij ik op mijn beurt weer aanteken dat het ook in onze tijd ongebruikelijke eigenschappen voor een priester zijn. Althans ik heb nog nooit gehoord dat ze zich in het Sint-Janscentrum bezig houden met acrobatie, goochelkunst en atletiek.
Nu weer even serieus: de tweede lezing uit Marcus 5, 1 – 20. Die lezing is goed gekozen op de feestdag van Don Bosco, het is een ook mooie echo van 2Samuel. De woesteling uit het verhaal van Marcus doet denken aan Simi uit de eerste lezing, hij doet denken aan de randjongeren die de doelgroep vormden van Don Bosco. Ook Jezus laat zich niet afschrikken door de onaangename buitenkant. Hij heeft oog voor de legio aan problemen waarmee die man bezet is, ik probeer maar wat: een moeilijk potje genen, armoede, een disfunctioneel gezin, laag zelfbeeld, sociale uitsluiting, geen kansen, verslavingen, werkloosheid, een ongezonde levensstijl. Als je al die problemen zou adresseren zou je uiteindelijk een man vinden normaal gekleed en in het bezit van gezond verstand, kortom een kind van God zoals God hem bedoeld heeft.
Het is de grootheid van mensen als David, Jezus, Johannes Bosco dat zij dwars door alle ellende en narigheid heen kijken en zich coram Deo opstellen, biddend in de nabijheid van God met een heldere blik op de bestemming van de mens, van iedere mens, en daarnaar handelen …
Het koningsverhaal gaat verder. De oudsten zalven David tot koning, hij wordt de tweede koning van Israël, dertig jaar jong. Veertig jaar zal hij koning zijn, in de bijbel altijd een betekenisvol getal. Israël zal nog vele koningen krijgen, maar David heeft een stempel gezet. Zijn liedjes worden wereldwijd nog elke dag gezongen, ik bedoel de psalmen. De Gezalfde Jezus, zoals Borgman onveranderlijk over Jezus spreekt, is een afstammeling van hem, volgens de geslachtslijsten van Matteüs en Lucas via Jozef. De blinde Bartimeüs noemt Jezus zoon van David.
Maar vandaag wordt Franciscus van Sales (1567 – 1622) op de troon gezet. Hij is de patroonheilige van schrijvers en journalisten. Dat komt natuurlijk omdat hij met verve de pen gehanteerd heeft. Omdat ik veel schrijf beschouw ik hem ook als mijn patroon. Er is over Franciscus een bon mot van Vincentius à Paulo (1581 – 1660), een tijdgenoot: "God moet wel heel goed zijn, als je ziet hoe goed zijn dienaar Franciscus al is." Ik laat een staaltje van Franciscus’ schrijverschap hierna volgen; uit het verhaal blijkt tevens dat hij oké moet zijn geweest. Hij schrijft onderstaande aan zijn vriendin Jeanne de Chantal (1572 – 1641):
Het had flink gesneeuwd; op de binnenplaats lag een laag van wel een voet dik. Jean veegde het in het midden van de binnenplaats een beetje schoon en strooide wat graankorrels voor de duiven. Onmiddellijk kwamen ze naar hun eetgelegenheid en aten ervan met een vrede en eerbied die je versteld zou hebben doen staan. Ik bleef er met plezier naar kijken. Je zult niet geloven hoeveel devotie deze diertjes mij gaven, want ze zeiden geen woord, en degenen die klaar waren met eten vlogen een klein stukje verder om daar op de anderen te wachten. Toen ze zo de helft van de open plek hadden leeggegeten, kwam er een hele zwerm vogels bij, die tot dan toe alleen maar hadden zitten toekijken. De duiven die nog aan het eten waren, gingen opzij en gaven de veel kleinere nieuwkomers alle ruimte. Ze konden aanschuiven zonder dat de duiven hen ook maar één moment lastig vielen. Ik was onder de indruk van hun liefde. Want de duiven waren zo bang hun kleinere collega's af te schrikken dat ze zich met z'n allen een eindje verderop afzijdig hielden. Maar ook bewonderde ik de nieuwgekomen bedelaars, want ze waren pas op de aalmoes afgekomen, toen ze zagen dat de duiven praktisch klaar waren met eten en nog meer dan genoeg hadden overgelaten. Tot slot krijg ik tranen in de ogen bij de gedachte aan de vriendelijke eenvoud van die duiven en aan het liefdevolle vertrouwen van de kleinere vogeltjes. Ik geloof niet dat een gewone preek mij ooit zó getroffen zou hebben. Dat beeld heeft mij de hele dag een goed gevoel gegeven.
Zo naar vogels kijken! Wat je gezien hebt opschrijven in een brief aan je vriendin – en daarbij aantekenen (heel modern!) wat je gevoel daarbij is. Zeggen dat dit kijken naar vogels beter is dan een goede preek, ja geweldig, Franciscus van Sales!
Naar de vogels kijken kan hij geleerd hebben van zijn naamgenoot Franciscus van Assisi (1182 – 1226), maar ook van Jezus. De heilige Geest daalde als een duif op hem neer. In het evangeliefragment is Jezus woest dat de heilige Geest gelasterd wordt, zeg geen kwaad woord van de heilige Geest en de duiven, dat is onvergeeflijk. Ik denk dan dat het niet om houtduiven gaat, maar om Turkse tortels. Volgens Hooglied 2,14 zit mijn duif verscholen in de spleet van een rots. Bernardus van Clairvaux zegt dat deze duif uit het Hooglied het beeld is van de gelovige die in lijden en hulpeloosheid blijft uitzien naar God en diens Gezalfde Jezus … (Borgman, Alle dingen nieuw, blz. 114).
Vorige week maandag zijn we begonnen aan het grote verhaal van hoe Israël een koning kreeg. In de tussenliggende dagen hebben we gehoord hoe de gepeste Hanna haar afgesmeekte zoon kreeg, Samuel, en hoe Samuel – weer afgestaan aan God – die stem hoorde; spreek HEER, uw dienaar luistert. Samuel is geroepen om de eerste koning van Israël te zalven, Saul. Die eerste koning is geen succes. Vandaag horen we dat de koning ongehoorzaam is, een groter deel van de buit voor zich zelf neemt dan Gods bedoeling is. Niets nieuws onder de zon, dat doet elke koning. We vernemen de onverbiddelijke woorden van Samuël: “… omdat u het woord van de HEER verworpen hebt, zult u geen koning meer zijn.”
Nu moet u me even volgen in mijn hersenkronkel is, want ik ga het hebben over Koningshoeven en Koningsoord. Het is frappant dat zowel de trappisten als de trappistinnen in abdijen wonen met namen die naar een koning verwijzen. Als je niet beter wist zou je denken: die naam moet verwijzen naar God die koning is van hemel en aarde. Maar die namen verwijzen naar koning Willem-II – een koning met een niet al te beste morele reputatie – die evenwel nabij Tilburg gronden ter beschikking stelde voor de bouw van twee abdijen voor een type van leven dat in feite begonnen is met de woestijnvaders van wie we vandaag een bijzonder exemplaar gedenken: Antonius, abt. De mannen, onder leiding van abt Bernardus Peeters, leven in de abdij Koningshoeven in Tilburg, de vrouwen, onder leiding van abdis Pascale leven in de abdij van Koningsoord, vroeger in Berkel-Enschot en nu sinds twaalf jaren al weer in Oosterbeek, nabij Arnhem. In de glossy Klooster! winter 2021 vond ik een verhaal van de dichter Ingmar Heytze (1970) die als gast vierentwintig uur verbleef in Koningsoord. Het is een mooi maar bekend verhaal waarin de drukke, doorgedraaide en gestreste wereldling de heilzame werking ondervindt van het stille klooster, het rustige ritme, de woestijnige openheid voor het eeuwige. Aan het slot van zijn verhaal, als hij weer terug rijdt naar de wereld, zijn vrouw en zijn kinderen, zegt hij: “Nee, het is geen hotel, maar iets oneindig veel beters.” Zijn ervaring met Koningsoord heeft hij vorm gegeven in een sonnet, het gaat zo:
Koningsoord
Slapen in een klooster levert op, als het niet anders is:
kennis van hoe zusters in een uurwerk leven, getijden
rond het ademhalen van hun Schepper, dag in, nacht
uit, dag in, achter de muren van de stiltehouderij.
Dat ritme blijft je bij. Soms komt in je op: nu zingen ze,
nu werken ze, nu slapen ze, ontwaken ze, in het uur
van de wolf waarin jij wakker ligt op weg van niets
naar niets gaan zij de witte ruimte in, staan ze
onder het blauwe walvisoog van glas-in-lood te bidden
en zingen, ook voor jou en mij. Waarom lig je hier
en zijn zij daar, is binnen iets anders dan buiten,
is het waar dat wie zich afvraagt hoe hij bidden moet
het eigenlijk al doet – zijn we hoe dan ook en ongeacht
ons weten of geloven op de goede, kleine aarde bij elkaar?
Ja, mooi gedaan, Ingmar Heytze, mooi dat woord “stiltehouderij”. Is binnen iets anders dan buiten, bid je al als je je afvraagt hoe je bidden moet? En zijn we niet op de goede kleine aarde bij elkaar … ongeacht ons weten of geloven?
Volgens Marcus had Jezus sterk het gevoel dat er iets nieuws aanbrak, hij wandelt door Galilea als een bruidegom, ziet zich zelf als een nieuwe lap van ongekrompen stof, als jonge wijn. Nu zegt hij dat niemand zo’n lap aan een oude jas naait, of die wijn in oude zakken giet … maar dat is juist wat hij wel doet. Zijn blijde boodschap in onze droeve oude wereld schuurt en scheurt. Het koninkrijk van het onmogelijke, dat is wat hij present stelt, in de woorden van Halik die bekend is van zijn boek Raak de wonden aan. Door de scheur uit de hemel komt de stem van God, door de scheur in het zwerk komt het licht, bij de wonden van de wereld is God ….
De eerste lezing opent het 1ste boek Samuel; tot in februari blijft de kerk lezen uit de twee boeken Samuel. Het grote verhaal is hoe Israël op enig moment in zijn geschiedenis een koning wilde en tegen alle adviezen in ook kreeg. God als koning was te hoog gegrepen voor de volkse smaak. Een koning moet je kunnen zien, aan zijn pracht en praal wil je je vergapen, desnoods wil je voor hem bloeden financieel of op het slagveld. Grote verhalen beginnen klein, zo is het ook met de geschiedenis die wordt verteld in de twee boeken Samuël. Het begint als een soort tijdloos sprookje: er was eens een man uit het bergland. Die man krijgt een naam en binnen de kortste keren zitten we verstrikt in zijn huishoudelijke problemen, je zou er een Netflix-serie van kunnen maken. De man heette Elkana. De man had twee vrouwen, Hanna en Pennina. Pennina heeft kinderen van hem, Hanna niet. Het is nooit eerlijk verdeeld in Gods goede schepping. De liefde van Elkana is ook niet eerlijk verdeeld over beide vrouwen, want hij houdt het meest van Hanna. Het gevolg is jaloersheid en onderlinge pesterijen: sliep uit ik heb kinderen en jij niet. Hanna wordt dan bijzonder vroom, gaat naar de tempel en belooft God dat haar eerstgeboren zoon – mocht ie haar geschonken worden – voor God zal zijn. Aan de zoon wordt niets gevraagd. Die zoon komt er, dat is Samuel naar wie de twee boeken genoemd zijn, en dan zijn we al een stuk op de weg naar een koning voor Israël. Enfin, daar horen we de komende weken meer over in de eerste lezing.
Voor ik wat zeg over de tweede lezing uit Marcus geef ik u een voetnoot van Borgman, Alle dingen nieuw (blz.
19) dat ik aan het herlezen ben: “Het is betekenisvol dat volgens het rooms-katholieke getijdengebed Jes. 42, 10
– 16 elke vierde week op maandag onderdeel is van het ochtendgebed, de lauden.” In mijn maandagpreek maak ik u
daar graag op attent. De tekst luidt:
Ik leid blinden langs wegen die zij niet kennen,
langs onbekende paden leid Ik hen.
Voor hen uit verander Ik het duister in licht
en maak Ik ruwe plekken vlak (Jes. 42, 16).
Borgman schrijft over de onmogelijke mogelijkheid een goddelijk perspectief (dat is waar de theoloog voor staat) in menselijke taal uit te drukken. Daarmee hangt samen dat de bijbelse verhalen werken en krachtig genoeg zijn óók als je ze met je verstand niet kunt doorgronden. Een voorbeeld daarvan is hoe het koningschap in Israël begint met het verhaal van Elkana en zijn twee vechtende vrouwen: Ik leid blinden langs wegen die zij niet kennen. En zo is het misschien wel met de meeste dingen die we zelf in ons leven meemaken of die wij in gang zetten met onze daden. Volkswijsheid is altijd geweest: God schrijft recht ook op kromme lijnen.
Nu naar Marcus 1, 14 – 20. Hoe krom is het dat de profeet Johannes de Doper gevangen genomen wordt? Maar voor Jezus is het de aanleiding om naar Galilea te gaan waar hij Gods goede nieuws gaat verkondigen. De stem van een roepende in de woestijn wordt het zwijgen opgelegd, de gevangenisdeuren sluiten zich achter hem, maar Jezus gaat nu des te krachtiger spreken nadat de hemel voor hem is opengescheurd en de Geest als een duif op hem is neergedaald. Hij krijgt een stem nadat hij die stem uit de hemel gehoord heeft: Jij bent mijn geliefde Zoon, in jou vind Ik vreugde. Jezus gaat dus op weg, ziet Simon en Andreas bij het meer, en iets verderop Jakobus en Johannes. Hij roept hen op hem te volgen, de letterlijke visserij op te geven en de figuurlijke visserij op te nemen. Ze hebben natuurlijk geen idee wat Jezus van hen vraagt en nog minder waartoe dat zal leiden. Ik leid blinden langs wegen die zij niet kennen, langs onbekende paden leid Ik hen. Het woord uit Jesaja is evengoed van toepassing op Elkana en zijn twee vrouwen Pennina en Hanna, als op de vier vissers Simon en Andreas, Jakobus en Johannes, ja ik denk: zelfs op Jezus zelf.
En nogmaals, het woord geldt ook voor ons. Van veel dagelijkse situaties zien we niet wat de zin er van is en waar het heen moet; sommigen zien het zelfs niet voor heel hun leven. Ik kreeg een rouwkaart van een aangetrouwde nicht die een moeilijk leven had geleid en als tekst had laten opnemen: “Pff, ik vind het nogal een klus: leven.” De laatste regel uit het Jesaja-fragment biedt het geloofsperspectief: Voor hen uit verander Ik het duister in licht en maak ik ruwe plekken vlak. Woord van de HEER.
Het verhaal van Jezus wordt in vliegende vaart verteld. Ruim een week geleden was het kerstmis, gisteren 2 januari heeft de kerk al gevierd wat normaal op 6 januari staat: Driekoningen ofwel de Openbaring des Heren. En vandaag lezen we in het evangelie dat Jezus aan zijn verkondiging begint in Galilea. Aan de hand van de evangelieverhalen wordt becijferd dat het optreden van Jezus anderhalf tot 3 jaar heeft geduurd, een korte tijd dus waarin heel veel gebeurd is. Vooral Marcus staat bekend om zijn vaart: de woorden meteen en onmiddellijk zijn bij hem niet van de lucht. Maar ik wil terug naar eerste kerstdag; er waren op de televisie een aantal kerstmissen te zien. De BBC zond een mis uit vanuit Coventry Cathedral, NPO2 en België Een hadden een mis uit een franciscanerklooster in Orsay voorgegaan door de provinciale overste van de Franse en Belgische franciscanen, de ZDF had een viering vanuit de Sankt Kiliansdom van Würzburg voorgegaan door Bischof Dr Franz Jung. Zappend kon ik van drie missen de preek volgen in een soort vergelijkend warenonderzoek. De Engelsman vond ik goed, de Fransman beter, de Duitser best. Hij beperkte zijn preek tot één beeld, namelijk de windselen van baby Jezus in de kribbe. Hij sprak zo beeldend dat ik me voor het eerst realiseerde dat windselen een ander woord voor luier moet zijn. Een pasgeboren kind heeft een luier om. De eerste Gottesdienst in het christendom – zo vond de bisschop – werd verricht door Maria bij het verschonen van de luier. God is zodanig mens geworden dat ie in de luiers gelegen heeft. De Bischof werd heel persoonlijk toen hij vertelde van zijn vader in zijn onmachtige, hulpeloze oude dag die óók in luiers gelegen had en dat verschrikkelijk had gevonden. Via de luiers kwam hij te spreken over de zorg voor het jonge kind en de oude mens. De Windeln van de kribbe verbond hij met het werk van verzorgers en verplegers in Altersheimen en Krankenhaüsern, hij zag het als Gottesdienst. Binnen zijn thema kwam hij te spreken over de Dom van Aken rond 800 gebouwd en ingewijd op het feest van Driekoningen. In de crypte liggen kostbare relikwieën als daar zijn de windselen van de kribbe én de zweetdoek uit het graf van Jezus. Eens in de zeven jaar worden ze tevoorschijn gehaald en door de gelovigen vereerd. Vorige week heb ik het gehad over relikwieën, over Kefah Allush en zijn zoektocht naar De vrouwen van Jezus van Nazareth, en zijn vraag telkens: is het echt of nep, is het waarheid of fictie? Ik was dus benieuwd wat de met doctorstitel getooide bisschop van Würzburg zou zeggen over de relikwieën van Aken waarmee hij zelf op de proppen kwam. Hij zei: je kunt er natuurlijk om lachen of je schouders over ophalen, maar dan mis je de symboliek van die windselen en doeken, namelijk dat God werkelijk mens geworden is in zijn geboren worden én sterven. Het christelijk geloof is geen hersenspinsel, maar door en door aards, door en door menselijk tot in de pies en de poep en het zweet. Juist ja. Maar dan is Jezus eveneens 17 jaar geweest, puber en adolescent. We weten daar niets van, maar je kunt het je wel voorstellen. Ik heb elders een poging gedaan, maar daar wil ik het hier niet over hebben.
Als Matteüs en Lucas (Marcus en Johannes hebben ze niet) hun geboorteverhalen verteld hebben, slaan ze heel veel jaren over en daar is Jezus met zijn openbare optreden in de synagoge met de boekrol opengeslagen bij Jesaja: er is een groot licht opgegaan, het volk dat in duisternis zit heeft een groot licht gezien. Een licht is opgegaan over hen die in het land en in de schaduw van de dood zitten. Dat licht is zeer welkom. Johannes zal in zijn eerste brief nog een paar andere woorden aanreiken voor dit licht: namelijk elkaar liefhebben én met God verbonden blijven …
“De andere leerling”, “de leerling die Jezus liefhad” zijn de aanduidingen van de apostel en evangelist Johannes van wie de kerk zo vlak na kerstmis de feestdag viert. De auteur van het vierde evangelie schrijft zich zelf niet in in het evangelie met zijn naam Johannes – het is een bescheidenheid die wij ons in de 21ste eeuw haast niet kunnen voorstellen. Maar is Johannes de auteur? Tradities vanaf de tweede eeuw zeggen: de andere leerling, de leerling die Jezus liefhad: dat is Johannes. Wetenschappelijk geschoolde exegeten zijn wat voorzichtiger om wat fictie kan zijn te bevestigen als feit. Zij weten van de ingewikkelde ontstaansgeschiedenis van het evangelie, de late datering, de verschillende handen die de pen hebben gevoerd, de school waaruit dit evangelie voortkomt. In alle voorzichtigheid wordt dan gezegd dat die school wel terug gaat op de apostel en evangelist Johannes.
Het is hetzelfde als met de EO-serie onlangs “De vrouwen van Jezus van Nazareth”. Kefah Allush gaat daar op zoek naar Maria Magdalena, Maria de moeder van Jezus, Helena Augusta, de moeder van keizer Constantijn de Grote die het christendom tot staatsgodsdienst maakt en Nino van Georgië de grondlegger van de Georgisch Orthodoxe Kerk. Hij zoekt en hij vindt relikwieën, schedels, botten, spijkers, stukjes kruishout, doornen uit de doornenkroon en vooral verhalen. Onveranderlijk stelt Allush aan de religiewetenschapper Jürgen Zangenberg de vraag of het waar is, of het echt is. Dan ontstaat er een meesmuilen. Wat is waar, wat is echt? Het wetenschappelijk antwoord op de vragen van Allush is: nee, niet echt, niet waar, of voorzichtiger, we weten het niet. Maar toch hebben “de mensen” het geloofd, ze hebben waarheid en echtheid toegekend aan … ja wat? Rondom die toegekende waarheid hebben ze kerken, kloosters en kathedralen gebouwd, bedevaartsoorden, kunst en literatuur, ja heel onze westerse cultuur.
Waar is waarheid en echtheid aan toegekend? Aan harde feiten? Nee, van meet af aan is waarheid toegekend aan een ervaring, de ervaring met Jezus van Nazareth. En er is waarheid en echtheid toegekend aan getuigen van die ervaring met Jezus tot over zijn dood heen en dat is precies wat het evangelie ons vandaag vertelt. Als eerste getuige wordt opgevoerd Maria Magdalena, die daarom later de titel Apostel der Apostelen kreeg. Zij zag het lege graf, ze ervoer de aanwezigheid van Jezus, zij getuigde van die ervaring door naar Petrus te gaan en naar de andere leerling, de leerling van wie Jezus hield. En zo kwam het verhaal op gang.
In de eerste brief van Johannes wordt het voor ons uitgespeld: “Wat er was vanaf het begin, wat wij gehoord hebben, wat wij met eigen ogen gezien en aanschouwd hebben, wat onze handen hebben aangeraakt, dat verkondigen wij: het Woord dat leven is. Het leven is verschenen, wij hebben het gezien en getuigen ervan, wij verkondigen u het eeuwige leven dat bij de Vader was en aan ons verschenen is. Wat wij gezien en gehoord hebben, verkondigen we ook aan u, opdat ook u met ons verbonden bent. En verbonden zijn met ons is verbonden zijn met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus. We schrijven u deze brief om onze vreugde volkomen te maken.”
Wat er was vanaf het begin … het lege graf was een begin, het kind in de kribbe was een begin, het scheppen van de hemel en de aarde door God die sprak is een begin, het woord van vrede en verzoening is een begin. Het zijn allemaal beginnen die onder de radar van de wetenschap liggen, maar die vol waarheid en echtheid zijn voor de gelovige …
Rood is de liturgische kleding: de martelares Lucia heeft wel een reguliere gedachtenis in tegenstelling tot de H. Nicolaas; verschil moet er zijn, zelfs in het rijk der hemelen. Lucia is een heilige uit de oude kerk, ze zou rond 286 in Syracuse op Sicilië geboren zijn. Volgens een legende werden haar de ogen uitgestoken; daarom is zij – in een merkwaardige omkering waar de kerk een patent op heeft – de patrones van het licht; in Lucia klinkt en schijnt lux, het licht. Het is passend dat haar feestdag in de donkere dagen van december valt, in de advent, wanneer de kerk in afwachting is van het Licht van Bethlehem.
In het evangelie is Jezus in de tempel een beetje aan het dollen met de hogepriesters en de oudsten over bevoegdheid. Wij kennen dit verschijnsel ook: wil je een baan krijgen dan moet je beschikken over de juiste papieren; die geven je bevoegdheid om een beroep uit te oefenen. Maar wat als het over metafysiche of theologische aangelegenheden gaat? Ook dan kent onze maatschappij de geëigende opleidingen, uitlopend in de graden bachelor en master of als je helemaal doorgeleerd hebt: doctor in een af andere tak van weten. Maar wat als het weten gaat over iets waar je niet veel of zelfs niets kunt weten omdat het onze kennis overstijgt? In die situatie verkeert Jezus in gesprek met de hogepriesters en de oudsten. Ze zitten in een patstelling: zeg me waar jij je bevoegdheid vandaan hebt. Goed zal ik doen als jij me zegt waar jij je bevoegdheid vandaan hebt. Tussen haakjes: volgens Lucas was Jezus er al vroeg bij om in de tempel in discussie te gaan met Farizeeën en Schriftgeleerden; naar alle waarschijnlijkheid genoot hij daarvan.
Hoe pakt Numeri de kwestie van bevoegdheid aan? Daar vernemen we van Bileam, u weet wel de profeet die een ezel had die nog slimmer was dan hij. Van Bileam wordt daar gezegd dat hem vergund is geheimen te zien, hij mag God horen spreken, in vervoering ontvangt hij openbaringen, hij ziet wat de Almachtige ontsluiert. Dat ziet er niet uit als een formele opleiding; theologische faculteiten geven geen diploma’s af op basis van openbaringen, vervoeringen of een mystiek zien. Er zijn wel stromingen binnen het christendom, neem evangelicals of pinkstergemeenten, waar de palingboer of elke bevlogen man of vrouw de kansel mag beklimmen om de waarheid te verkondigen. In ons cultuurgebied kennen we de Theoloog des Vaderlands, een titel die toegekend wordt en georganiseerd door Trouw, EO en KRO/NCRV. De lijst van de afgelopen tien jaar bestaat uit: Frank Bosman, Erik Borgman, Ruben van Zwieten, Paul van Geest, Gerard de Korte, Janneke Stegeman, Claartje Kruijff, Stefan Paas, Samuel Lee, Almatine Leene en, onlangs nog Thomas Quartier. Hij is benedictijner monnik, hij heeft alle kans om openbaringen te ontvangen, in vervoering te raken en om dingen te zien die een normaal mens misschien niet ziet. Hij is voor dit jaar wellicht de juiste Theoloog des Vaderlands, want wat zegt hij? Hij zegt: Ik weet het niet. Hij afficheert zich in Trouw als een agnostische monnik. Hij weet niet van God, hij zoekt God. Veel theologen hebben tegenwoordig een broertje dood aan zeker weten, aan dogmatiek, aan zogenaamde geloofswaarheden. Zij bepleiten eerder een houding van lege handen, waakzaamheid en ontvankelijkheid.
Erik Borgman, Theoloog des Vaderlands 2012-2013 schrijft in een onlangs uitgegeven boek waarin al die genoemde theologen een bijdragen hebben geleverd. Borgman wijst op Matteüs 11, 25 – 26, waarin Jezus op een goed moment uitjubelt: “Ik dank U, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat U dit verborgen hebt voor wijzen en verstandigen en het onthuld hebt aan eenvoudigen.” Borgman voegt er dit aan toe: “Het komt erop aan dat wij ophouden te zwelgen in onze verstandigheid en geleerdheid, niet omdat deze waardeloos zouden zijn, maar omdat die theologisch gesproken pas werkelijk betekenis krijgen als we ons laten gezeggen door wat in onze cultuur als primitief en achterhaald geldt, als niet meer van deze tijd. Wij moeten niet bang zijn niet van deze tijd te zijn, zoals heel veel mensen voortdurend te verstaan wordt gegeven dat zij niet van deze tijd zijn en dat zij, wil er nog plaats voor hen zijn, dit als de gesmeerde bliksem moeten veranderen.”
Ik beschouw Erik Borgman als een licht, een lux, een hedendaagse Lucia. Gelukkig zijn zijn ogen niet uitgestoken en is hij nog geen martelaar ...
De heilige Nicolaas, bij het jonge volkje onder de 7 jaar een van de meest aansprekende heiligen van de christenheid, staat in de liturgische kalender niet meer vermeld als heilige van de dag. In kleine letters staat ie nog wel vermeld, met (ged.) achter zijn naam. Ik weet niet wat “ged.” betekent; het kan staan voor gedateerd, gedegradeerd of gedumpt, ik weet het niet. Wel vermoed ik dat het kinderlijke geloof in Sinterklaas voor de doorgroei tot een volwassen geloof niet altijd gunstig heeft uitgepakt. Als Sinterklaas niet bestaat, bestaat God wellicht ook niet is de logica van kinderen. God als spel dat ongeloofwaardige volwassenen spelen met argeloze kinderen.
Iets ongelooflijks gebeurt in het verhaal van Lucas. Dat is toch de reactie van allen die het gezien hebben: “Vandaag hebben we iets ongelooflijks gezien!” Wat hebben ze gezien? Ze hebben gezien dat de verlamde op een woord van Jezus: Ik zeg u, sta op, pak uw bed en ga naar huis, dat inderdaad doet. Hij pakt het bed waarop hij altijd gelegen heeft op, en vertrekt naar huis. De mensen die hem gedragen hebben, hij was geen lichtgewicht, hebben het nakijken en zij geloven natuurlijk hun ogen ook niet. Hoe moet Lucas, arts en evangelist, dat zelf geloven? Iemand die altijd op bed ligt heeft geen spieren, die zijn volledig geatrofieerd: hoe kunnen de beenspieren hem dragen, hoe kunnen de armspieren dat bed torsen? Hoe kunnen die longen nog een lofzang op God eruit krijgen? Afgezien van de genezing zelf zijn dit nog drie aanvullende wonderen. Het is inderdaad ongelooflijk, een wonder van Jesajaanse allure. Op Jesaja kom ik zo meteen terug.
Maar eerst nog over dat wonder van – mag ik zeggen: onze eigen aanstaande heilige, de zalige Titus Brandsma (1881-1942). Het wonder is dat een priester in Florida in 2004 genas van kwaadaardige huidkanker door een klein stukje van de kleding van Brandsma tegen zijn huid te drukken. Tja, als dat genezing veroorzaakt is dat wel een wonder. Het zou nog een groter wonder zijn als het stukje kleding in handen was gegeven van de dermatoloog die er alle lijders aan melanomen mee was gaan genezen. Maar zo werkt een wonder nooit, het doorbreekt de normale natuurwettelijk causale verbanden niet, we hebben hier te maken met een andere werkelijkheid of beter: met de werkelijkheid anders. Zoals die van Jesaja 35, 1 – 10.
Wat is dat toch een wonderlijke werkelijkheid die Jesaja ons te geloven voorhoudt! Een woestijn die zich verheugt, een dorre vlakte die vrolijk is, een wildernis die jubelt en bloeit. Een wereld waarin de luister van de HEER wordt aanschouwd, kracht geeft aan trillende handen, knikkende knieën sterk maakt. Waar blinden de ogen geopend worden, de oren van doven ontsloten; waar verlamden springen als herten, en de monden van stommen jubelen. In die wondere werkelijkheid zal een gebaande weg lopen, zegt Jesaja.
In de wondere wereld van Lucas loopt Jezus van Nazaret. Hij doet sterk denken aan het beeld dat Jesaja heeft opgeroepen. Bij hem hebben de mensen het gevoel: die “werkelijkheid anders” komt nabij in hem, je moet het zien, je kunt het geloven.
En hoe is het in onze wereld? Je moet een wonder willen zien, zo is het ook met het Vaticaan, afdeling heiligverklaringen. Maar iedereen kan een wonder zien; veel mensen beschouwen hun hond of hun kat als een wonder. Je kunt dierbare naasten als een wonder zien. Ik heb een zwager die mijn schoonmoeder zaliger steevast aanduidde als “wondertje zoet”. Laten we Sint Nicolaas de wonderdoener in ere houden, en geen ged. achter zijn naam zetten ….
We zijn in de cyclus van het kerkelijk jaar weer in de Advent terechtgekomen. Gisteren is de eerste zondag van de Advent gevierd en voor we het goed en wel weten is het Kerstmis en ligt daar het Kind in de kribbe dat al de zonden van de wereld op zich neemt. We krijgen nauwelijks de tijd om veel medelijden te krijgen met dat kind, laat staan de aarde zo in te richten dat ze leefbaar en bewoonbaar zal zijn. We weten nu al dat het faliekant verkeerd zal aflopen met dit kind. In goed drie maanden kunnen we de hele sorry geschiedenis wel verteld krijgen tot en met Pasen en Pinksteren toe. Daarom ben ik van mening dat de adventstijd te kort is, een veel te korte periode van het kerkelijk jaar beslaat. Als ik een duit in het synodale zakje mag doen – u weet wel die raadpleging van alle katholieken wereldwijd voor de synode 2023 in Rome - dan stel ik voor de adventsperiode te laten lopen van 25 maart tot 25 december: negen maanden, de negen maanden dat Maria in verwachting is van haar kind. Een adventsperiode van negen maanden zou beter passen voor de situatie waarin Kerk-en-Wereld zich in de 21ste eeuw bevindt. In die tijd zouden we vooral de teksten van Jesaja moeten lezen, van Jeremia en Ezechiël, de grote profeten. Er zou ook meer aandacht mogen zijn voor de kleine profeten Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggai, Zacharia, Maleachi: heel die rij stoere kerels die bleven oproepen tot gerechtigheid en die de hoop levend hielden op de komst van het Rijk Gods.
Voor christenen is dat Rijk Gods binnen hun bereik gekomen in Jezus. Ook voor de Romeinse centurio in Matteüs 8, 5 – 11 was dat het geval toen Jezus zijn knecht kwam genezen. Jezus wordt hier zelf profeet als hij zegt: “Velen uit het oosten en westen zullen komen en met Abraham, Isaak en Jakob aanliggen bij het feestmaal in het koninkrijk van de hemel.” Maar ik wil vandaag een uitstapje doen naar Lucas 17, 21 en stilstaan bij de discussie die gevoerd werd op maandag 22 november in Trouw over de vertaling van vers 21. Zegt Jezus daar in zijn gesprek met de farizeeën dat het koninkrijk van God in ons zit of zegt hij dat het koninkrijk binnen ons bereik is gekomen? Het hangt allemaal aan het Griekse woordje entos (in het Latijn vertaald door intra). In het klassieke Grieks betekent dat woordje entos inderdaad “in”, maar in het Bijbelgrieks, het koinè, heeft het de betekenis van “binnen het bereik”. Het is helemaal hip en new age om te zeggen dat God in je zit, maar dat is niet wat de bijbel zegt. De vertaler van NBV21 Hoogerwerf heeft zich gemengd in de discussie en zegt: “Als het elders in de Bijbel over het koninkrijk van God gaat, bevindt zich dat nooit ergens “in”. Het koninkrijk van God is de hemel op aarde: de situatie waarin alle kwaad is verdreven en God alles heeft hersteld en geheeld. Het koninkrijk komt, het is Gods nieuwe wereld die verwacht wordt. De rechtvaardigen zullen er binnengaan. Het is niet iets wat mensen uit zichzelf moeten halen.”
Een boeiende discussie, maar ik moest wel even slikken. Hoe graag zouden we niet willen geloven dat het allemaal in je zit; het is een soort gnostisch geloven, een ketterij die heel oude papieren heeft en die telkens weer de kop opsteekt en die heel goed past bij ons individualistisch mensbeeld. Het bijbelse mensbeeld denkt vooral in termen van gemeenschap, de leefbaarheid voor allen, het goede leven waarvan niemand uitgezonderd wordt. Heeft Jezus dat niet gebracht? In tekenen, ja, brood en wijn, breken en delen. Huub Oosterhuis typeerde zijn optreden, d.w.z. ons zicht op zijn optreden, als: “zien, soms even” … maar het is overduidelijk dat het rijk van God nog uitstaat, nog komen moet. En dan ben ik weer terug bij de adventsperiode, die naar mijn mening veel langer zou mogen zijn dan de schamele vier weken voor kerstmis. Maar we trekken ons op aan het woord van Jesaja 2, 2: Eens komt de dag ….
De Bijbel is een verrassend boek, een schat waaruit je oud en nieuw kunt opdiepen. Nieuw, althans waarin veel hipsters zich vandaag in zullen herkennen als ze de Bijbel zouden lezen, is het experiment van Daniël en zijn makkers om enkel groentes te eten in plaats van de vette spijzen van de koninklijke dis en water in plaats van zijn zware wijnen. En dan eens kijken wie er het gezondst uit komt.
In het korte evangeliefragment van Lucas is het de arme weduwe die volgens Jezus de gezondste houding tot geven heeft: zij geeft van haar armoede, rijken geven van hun overvloed. Als er een kosmische weegschaal is waarop de daden der mensen gewogen worden dan is de gave van de arme doorslaggevend, die van de rijke van weinig gewicht. Dat betekent voor ons rijke mensen dat we heel bescheiden mogen zijn over onze morele standing. Overigens legt Paulus in dezen de lat een flink stuk lager. In 2Korintiërs 8, 11 e.v. zegt hij namelijk: “Geef naar vermogen. Als u namelijk bereidwillig geeft van wat u hebt, worden uw gaven met vreugde aanvaard; u hoeft niet te geven van wat u niet hebt. Het is de niet bedoeling dat u door anderen te helpen zelf in moeilijkheden raakt. Er moet evenwicht zijn.” In feite zegt hij je moet goed zijn maar niet gek. Even verderop haalt hij nog een principe aan uit het boek Exodus (16, 18): “Hij die meer had, had niet te veel; hij die minder had, had niet te weinig.”
Hebben de lezingen vandaag enige relatie met de feestdag van de heilige Caecilia? Ik kan die niet vinden.
Echter, in het boek Drie Engelen tot Driekoningen – bidden om betere tijden (Adveniat, Baarn, 2021) vind ik een
lied dat Caecilia-waardig is, geschreven door Thomas Merton, voorzien van commentaar door de vertaler.
Een gele bloem
(licht en geest)
zingt uit zich zelf,
voor niemand.
Een gouden geest
(licht en leegte)
zingt zonder woorden,
uit zichzelf.
Laat niemand deze zachte zon aanraken,
in wiens donkere oog
iemand wakker is.
(Geen licht, geen goud, geen naam, geen keur
en geen gedachte: O, klaarwakker!)
Een gouden hemel
zingt uit zichzelf
een lied aan niemand.
“In Lied voor niemand is de trappist Thomas Merton net zo verrukt over zonnebloemen als Vincent van Gogh dat moet zijn geweest. De dichter/monnik mediteert bij een zonnebloem, en ziet dat een zonnebloem veel meer is dan alleen een prachtige bloem: het is een “zachte zon”, en “gouden geest”, een “gouden hemel”. Merton ziet niet alleen de zonnebloem, hij hoort hem ook, want de bloem zingt: “uit zichzelf”, “zonder woorden”, en “voor niemand” in het bijzonder. Een lied dat je hoort als je luistert. Al mediterend bij en over het “donkere oog” – het hart van de zonnebloem – ontdekt de dichter dat daarin leven is; er leeft niet ‘iets’ maar “iemand” voor wie Thomas Merton geen woorden heeft. Hier laat hij de lezer zelf beslissen wie er woont. Beter nog: hier geeft Merton ons de opdracht om zelf te kijken naar wie – of Wie? – er in het hart van een zonnebloem leeft. Het leven dat Merton ziet heeft iets heiligs – ís misschien wel heilig – want streng klinkt het: “Laat niemand deze zachte zon aanraken.” De les van de monnik: kijk niet alleen, leer te zien. Dan wordt een lied voor niemand een lied voor jou, voor iedereen.” Aldus Henk van ter Meij.
Voor de muziekliefhebber is Caecilia een lied voor iedereen, haar naam is muziek, aards en hemels, een onderscheid dat vervaagt als we zingen ….
Vorige week las ik in de trein over de godsdienstfilosofie van William James (1842 – 1910), met name over zijn variëteiten van religieuze ervaring. Volgens James gaan religieuze overtuigingen terug op persoonlijke ervaringen. Daarbij maakt hij onderscheid tussen de oorspronkelijke religieuze ervaringen en wat hij noemt een tweedehands religie die gebaseerd is op nabootsing. Hij schrijft: “Van sommige mensen is de godsdienst door anderen voor hem gemaakt, is hem door traditie overgeleverd, is door nabootsing in bepaalde vormen vastgelegd en wordt uit gewoonte gehandhaafd.” Ik sta hier even bij stil, en stel mezelf de volgende vragen: Heb ik me in mijn leven een tweedehands religie eigen gemaakt? Ben ik door nabootsing katholiek geworden? Heb ik ooit oorspronkelijke religieuze ervaringen gehad? Dit zijn pijnlijke vragen, vooral als je er eerlijk antwoord op wilt geven.
Je kunt veel zeggen van “de jeugd van tegenwoordig”, maar deze pijnlijke vragen blijven hun bespaard. Ik moet denken aan een kleinzoon van 12 die onlangs in de familie-appgroep de vraag stelde: “hallo … is er iemand van jullie die gelooft? Ik ga er van uit van niet, maar als het anders is hoor ik het wel.” Een groot deel van secularisatie en ontkerkelijking is te begrijpen als het opruimen van tweedehands rommel, als het opdrogen van oorspronkelijke religieuze ervaringen. Daarom moeten oude vormen verdwijnen, moeten tradities sterven.
Het deuterocanonieke boek Makkabeeën, dat we moeten plaatsen aan het begin van de eerste eeuw voor Christus, is leerzaam. We lezen daar dat koning Antiochus korte metten maakt met de religie van Israël. “Per brief gelast de koning zijn hele rijk om één volk te vormen en de eigen gebruiken op te geven. En alle volken voegden zich naar het woord van de koning. Zelfs vele Israëlieten gingen over tot zijn godsdienst, offerden aan afgodsbeelden en ontwijdden de sabbat. Per bode stuurde de koning brieven naar Jeruzalem en de steden van Judea waarin hij de naleving gelastte van gebruiken die het land vreemd waren.” Religie wordt hier opgelegd. Door nabootsing ontstaat een religieuze praktijk, maar het is tweedehands, fake, nep. De oorspronkelijke ervaring is er niet.
En daar wandelt ene Jezus van Nazaret in de buurt van Jericho. Een blinde zit langs de weg te bedelen. Ik denk dat Lucas deze simpele woorden met alle lading gevuld heeft waarover zijn evangelie beschikt. Ze tekenen de menselijke conditie én het christelijke antwoord daarop. In al zijn spirituele armoede, in heel zijn blindheid voor de werkelijkheid van God is de mens een bedelaar langs de kant van de weg. De wereldgeschiedenis op de snelweg raast langs hem heen, de mensen die voorop lopen snauwen hem af: “hou je mond, bedelaar, met je Zoon van David heb medelijden met mij.” Maar de bedelaar in ons laat zich niet het zwijgen opleggen en schreeuwt om medelijden. Als hij voor Jezus gebracht wordt vraagt hij niet om een “aalmoes” – wat je van een bedelaar zou verwachten (tussen haakjes: een woord dat niet meer voorkomt in de NBV21, aalmoes is nu “een geschenk uit barmhartigheid”) – maar dat hij weer zien kan. De oorspronkelijke religieuze ervaring die Lucas beschrijft is dat het contact met Jezus geloof doet ontspringen dat “zien” mogelijk is. De blinde bedelaar langs de kant van de weg ziet weer, volgt Jezus op zijn weg en looft God.
Lucas sluit zijn verhaal af met de opmerking: “Alle mensen die getuige waren geweest van dit voorval brachten hulde aan God.” Daarom zegt Charles Taylor tegen William James dat de individuele ervaring niet het hele verhaal is. Ervaring is ook overdraagbaar, het verhaal gaat verder, zei Nico ter Linden destijds. En wat moet het geseculariseerde individu, wat moet mijn kleinzoon van 12 met: hallo gelooft er iemand? Ik zou zeggen dat het wel goed komt met hem ... als hij zich oefent in ontvankelijkheid.
Jezus gebruikt krasse beelden om uit te drukken wat geloof vermag. De bekendste uitdrukking die in onze taal ingang heeft gevonden is: geloof dat bergen verzet. Deze beeldspraak komt uit Marcus 11. Vandaag vernemen we in Lucas 17 een ander beeld dat op hetzelfde neerkomt, maar dat geen ingang heeft gevonden in ons alledaagse spraakgebruik: een boom die je aan de wandel kunt brengen richting zee op jouw bevel, een boom die zijn wortels uit de grond trekt en ze plant in de zee. Het is kras.
Op 2 november is de klimaattop in Glasgow van start gegaan, op 12 november wordt ie afgesloten. Nog 4 dagen te gaan. Wat zal de slotverklaring tegen de wereld zeggen? Voordat Glasgow begon spraken jongeren uit allerlei landen zich uit, jongeren die zich tot spreekbuis hebben gemaakt van hun generatie zoals Greta Thunberg. Zij verwachtten vooral blablabla. Ze zeiden niet te wachten op verklaringen, doelstellingen en ambities. Wat mij trof was dat zij het woord “hoop” niet meer wilden horen. Ik moest denken aan die andere wijsheid volgens welke de hoop als laatste sterft. Als jongeren niet meer willen horen van hoop baart dat de grootste onrust. Zij vinden hoop vrijblijvend, te vroom misschien: actie is gevraagd en wel nu. In dat verband is het goed nog eens naar die twee krasse beelden te kijken: een geloof dat bergen verzet, een geloof dat de bomen doet wandelen. Dat is behoorlijk activistisch. De jongeren bevinden zich zo gezien in goed gezelschap, het gezelschap van Jezus van Nazareth, al zullen velen hem niet kennen. Maar ook dat geeft niet, want zoals het boek Wijsheid zegt (vers 7): de geest van de Heer vervult immers de gehele wereld.
Intussen worden nog steeds kinderen geboren, het lijkt totaal onverantwoord. Ach arme kinderen, wat zullen zij
nog meemaken aan rampspoed in de komende eeuw. Toch moet de geboorte van een kind – afgezien van dat het
onverantwoord is – een oefening zijn van geloof, zo niet hoop en liefde, zoals bekend de drie goddelijke
deugden. Ritueel viert de kerk elk jaar de geboorte van Jezus, we zijn weer op weg naar kerstmis 2021. In het
gelijknamige meditatieboekje (van Allerzielen tot Driekoningen), dit jaar van de hand van Marinus van den Berg
(1947) lees ik een gebed dat vraagt: behoed ons.
Behoed ons voor cynisme
Behoed ons voor realisme zonder horizon
Behoed ons voor onverschilligheid
Behoed ons voor verharding
Behoed ons voor hoogmoed
Behoed ons voor de tijd uitzitten
Behoed ons voor verlies van alle verwachting
Ja, heel goed, dat moeten we vragen. Ik zou daar nog aan toe willen voegen: behoed ons voor een geloof dat geen
bergen verzet.
Maar het laatste woord geef ik aan Paulus 1Korintiërs 13. Daar treffen we de uitdrukking in al haar zuiverheid, maar ook de relativering: “al had ik het geloof dat bergen kan verplaatsen – had ik de liefde niet, ik zou niets zijn” (vers 2). Paulus relativeert zo’n beetje alles waar we ons druk over maken – zelfs de klimaatcrisis – en stelt dat er uiteindelijk drie dingen overblijven: geloof hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.
Uit de brief aan de Romeinen roep ik vers 14 en 15a terug: “Allen die zich laten leiden door de Geest van God
zijn kinderen van God. De Geest die u ontvangen hebt, is er niet een van slaafsheid.” Bij deze woorden moet ik
denken aan klimaatactivist en theoloog Rozemarijn van ’t Einde (1992). Zij zegt in Volzin nummer 10, oktober
2021: “Ik mis daadkracht bij de kerk. Ik zie in de kerk wel de zorg om de aarde, maar dan altijd braaf en lief.
Daar heb ik weinig geduld mee, want met alleen braaf en lief gaan we het helaas niet redden. De kerk gaat veel
te weinig de barricades op. Actievoeren is voor haar de kern van het geloof.” Verder is Rozemarijn van mening
dat we niet zo zeer hoop nodig hebben als wel moed. Zij laat een fragment van een Franciscaans lied opnemen dat
als volgt gaat:
Maak ons hart onrustig, God,
dat het ontevreden klopt
als we mooie leugens horen
en gemakkelijke woorden!
Maak ons hart onrustig, God.
Laat ons dwaas en koppig zijn.
Laat ons doorgaan tot het eind.
Gaat het onze kracht te boven,
laat ons dan in u geloven.
Laat ons dwaas en koppig zijn.
Moedig, dwaas en koppig zijn ook kenmerken van Jezus, zoals hij in het verhaal van vandaag een kromgebogen vrouw
op sabbat geneest. Op ons zal dit handelen op sabbat niet als geweldig moedig voorkomen, want wij doen
tegenwoordig alles op sabbat, naar de Hornbach gaan of de AH wie had dat ooit gedacht? Maar in de Joodse wereld
van Jezus was het overtreden van de sabbatsgeboden een barricadegevecht dat hem uiteindelijk aan het kruis
bracht. Jezus verdroeg niet langer om wat krom was recht te praten, en er moest gehandeld worden: de rug van de
kromgebogen vrouw moest recht, potverdorie en van ons ook.
In dezelfde Volzin staat een gedicht Erich Fried * (1921 – 1988), geciteerd door Franck Ploum (Kerkrade, 1968).
Daarin staan zo’n beetje alle uitvluchten bijeen die verhinderen dat je moedig bent. Het is onzin, zegt het
verstand. Het is tegenslag, zegt de berekening. Het is alleen maar pijn, zegt de angst. Het is uitzichtloos,
zegt het inzicht. Het is belachelijk, zegt de trots. Het is lichtzinnig, zegt de voorzichtigheid. Het is
onmogelijk, zegt de ervaring. Er is één stem die ik nog niet heb genoemd, en dat is de stem van de liefde die al
de tegenwerpingen weerlegt of het zwijgen oplegt. Ik denk dat het dit is wat Jezus gedaan heeft. Nu nog een keer
het hele gedicht met de stem van de liefde ertussen:
Het is onzin zegt het verstand
Het is wat het is zegt de liefde
Het is tegenslag zegt de berekening
Het is alleen maar pijn zegt de angst
Het is uitzichtloos zegt het inzicht
Het is wat het is zegt de liefde
Het is belachelijk zegt de trots
Het is lichtzinnig zegt de voorzichtigheid
Het is onmogelijk zegt de ervaring
Het is wat het is zegt de liefde
* vertaald uit het Duits door Geert van Istendael. Uit: De mooiste van de hele wereld, Uitgeverij Lannoo, 1996
Vandaag viert de Kerk de heilige Lucas, de auteur van het evangelie volgens Lucas én van Handelingen van de apostelen. Ik neem enkele opmerkingen over van Peter Schmidt, de huisexegeet van Golfslag ( 3/2021). We weten dat de drie evangelies van Matteüs, Marcus en Lucas veel op elkaar lijken: veel overeenkomsten, weinig verschillen, maar het evangelie van Lucas heeft maar liefst 42 % eigen materiaal, verhalen dus die niet te vinden zijn bij Matteüs en Marcus, noch bij Johannes overigens. Dat zijn de geboorte- en kindheidsverhalen van Jezus, zijn ontmoeting met Zacheüs, de parabels van de Barmhartige Samaritaan en de Verloren Zoon, de opwekking van Lazarus en het schitterende verhaal van de Emmausgangers dat de voormalige pastoor van Goirle (Martin van Zutphen) nog mooier vindt dan de Barmhartige Samaritaan. Want die Samaritaan had een dikke portemonnee, hij kón barmhartig zijn, zo verklaarde MvZ zijn voorkeur. Exegeten hebben zich lange tijd afgevraagd waar dat eigen materiaal van Lucas vandaan komt: hij is er niet bij geweest en als ie het van horen zeggen had, hadden anderen vast wel een van die verhalen ook opgenomen. De verklaring – tegenwoordig gemeengoed onder exegeten volgens Schmidt – is heel eenvoudig: Lucas heeft een creatieve geest, hij is een geïnspireerd auteur. Hij heeft traditioneel materiaal op zijn eigen wijze ingekleurd, hij geeft zijn eigen theologische interpretatie van het verschijnsel (of moet ik zeggen: de verschijning) Jezus. Bij de evangelist Johannes is dat nog sterker het geval is. Schmidt gaat niet zo ver om ronduit te zeggen dat Lucas een aantal verhalen zelf verzonnen heeft. Ik durf dat wel te zeggen, en waarom niet? Waarom zouden we de creativiteit van Lucas niet opvatten als geïnspireerd schrijverschap? De openbaring hield niet op toen de laatste woorden van het NT geschreven waren, ze gaat door tot op de dag van vandaag. God openbaart altijd, gisteren, vandaag en morgen.
Kom ik te spreken over twee actuele gebeurtenissen. Eerst de NBV21, de herziene NBV die in 2004 uitkwam. 21 verwijst niet enkel naar dit jaar 2021, maar ook naar de 21ste eeuw. Het is de bedoeling dat de herziene de hele eeuw mee zal gaan. Op verzoek van lezers krijgt God ‘Zijn’ hoofdletters terug in de Nieuwe Bijbelvertaling. Deze eerbiedskapitalen van de verwijzingswoorden doen echter geen recht aan de bijbelse God die juist nabij wil zijn, stelt Jaco Zuurmond, predikant Protestantse Gemeente Enschede/ Studenten-pastoraat in Trouw van 9 oktober. Elders lees ik dat de vrouwonvriendelijkheid van Prediker eruit is gehaald. Waar met “dat mens” een vrouw wordt bedoeld, geeft de NBV21 genderneutraal “die mensen”. Goed zo NBV21! Een andere wijziging is dat Job aan het eind van het boek Job niet meer verslagen voor God buigt, maar zijn hoofd fier overeind houdt: en toch was ik niet schuldig. Het schijnt dat het Hebreeuws die vertaling mogelijk maakt.
Een tweede gebeurtenis – waar ik zeker nog op terug moet komen – is de oproep van de paus aan alle katholieken (anderhalf miljard schijnen er geteld te kunnen worden) om zich uit te spreken over de toekomst van de rkk. Nooit eerder gebeurd, maar deze paus doet het. Zeg het maar, wees creatief, spreek je uit. De bedoeling is dat in 2023 de bisschoppensynode in Rome op basis van alles wat er binnen is gekomen vergaande besluiten neemt. Bisschop de Korte gaat in ons bisdom parochiebesturen en priesterraden horen, dat is al een hele klus om in een half jaar voor mekaar te krijgen. Hoe moet je dat doen met “alle” katholieken? Maar als u en ik toch mee willen praten: stuur hem een brief of een mail, dat staat je vrij, en hij neemt alles mee. Hij tempert wel de verwachtingen: denk niet dat we de kerk opnieuw gaan uitvinden, en weet wel dat paus en bisschoppen in 2023 besluiten: daar zijn u en ik niet bij. In Duitsland zijn deze gesprekken tussen en met de katholieke gelovigen al een hele poos aan de gang, de Synodale Kerk in Duitsland heet het gesprek, en een van de spraakmakende voorstellen daar is – naast de gelijke positie van man en vrouw maar dat spreekt allang vanzelf – de afschaffing van priesters überhaupt. We hebben ze helemaal niet nodig zegt een groep Duitse katholieken. Dat is nogal wat. Dat klinkt toch een beetje als de kerk opnieuw uitvinden. We zullen zien zei de blinde …
In september 2019 kwam het boek uit van Rutger Bregman, De meeste mensen deugen, met als ondertitel: een nieuwe geschiedenis van de mens. Het boek werd een bestseller, ik geloof dat het nog steeds goed verkoopt. Ik heb het boek niet gelezen, waarschijnlijk omdat de pretentieuze ondertitel me stoort. De boodschap die in de boektitel ligt slaat kennelijk aan: er is zoveel negativiteit, zo veel slecht nieuws, we worden zo vaak geconfronteerd met de ondeugdelijke kant van veel mensen, dat je er somber van dreigt te worden. Een opmonterend verhaal dat beweert – nee dat bewijst, want Bregman baseert zich op wetenschappelijk onderzoek – dat de meeste mensen toch wel deugen, gaat er in als Gods woord in de ouderling.
Kom ik te spreken over Gods woord, vandaag verspreid over de aanhef van Paulus’ brief aan de Romeinen en een paar verzen uit Lucas 11. Daarin zegt Jezus tegen de mensenmassa die almaar aangroeit: Deze generatie is een generatie die niet deugt. Bam! Die niet deugt! Rutger Bregman versus Jezus van Nazaret. Waarom deugt deze generatie niet (we mogen er net zo goed onze generatie onder verstaan)? Omdat ze de tekenen niet leest, omdat ze niet wil zien, omdat ze niet wil horen, omdat ze de kop in het zand steekt. Je kunt het ook zo zeggen: omdat ze zich niet laat beroeren door een Greta Thunberg, door een paus Franciscus, door de heilige Franciscus van Assisi, door Jezus, door Jona. Klimaat? Ja wel, maar de gasprijs is momenteel even belangrijker.
Over Jona hoorden we vorige week in de eerste lezing. Om het schip, man en muis, te redden liet hij zich overboord smijten, wat een teken! Van Jezus horen we in de bijbel – ook een bestseller overigens – in de kerken, of in onze geseculariseerde wereld in The Passion als medium spektakel van de EO. Het teken dat hij stelt is het kruisteken, het plaatsvervangend lijden, het onschuldig lijden, het lam Gods, liefde tot het uiterste toe. Voor zover onze cultuur deugt is ze een zwakke afschaduwing van het teken van Jezus in de naastenliefde, de menslievende zorg zoals die gegeven wordt in verzorgings- verpleeg- en ziekenhuizen, in het naleven van de mensenrechten, speciaal ten aanzien van de armen, de daklozen, de vluchtelingen, de ontheemden. Het teken van Jezus is het evangelie van Jezus, in dienst waarvan Paulus zich in zijn brief richt tot de Romeinen en tot ons. God heeft jullie lief en roept jullie tot een heilige gemeente; die oproep deed hij al door de profeten en de geschriften, Hij doet dat opnieuw door Jezus die naar het vlees is geboren uit het geslacht van David, en naar de heilige Geest aangewezen als zijn Zoon.
Dit is het verhaal dat naar christelijke overtuiging deugd doet, als je dit gelooft en doet brengt het genade en vrede. Veel mensen hebben afscheid genomen van het geloof, althans ze geloven ook zo wel – zie Rutger Bregman – dat de meeste mensen deugen. Wat vind ik zelf? Deugen de meeste mensen? In mijn beperkte waarneming ja. Vanuit mijn catechismusgeloof geloof ik dat God de mens goed geschapen heeft, maar dat er die geneigdheid tot het kwade is. Tussen die goede inborst en die neiging tot ondeugd zit een flinke spanning die nooit laat voorspellen hoe de mens zich in concrete omstandigheden zal gedragen. Ik geloof dat we dat vrijheid noemen. De mens is een hachelijk avontuur, hij is voor zich zelf grotendeels een raadsel. Het raadsel zal pas opgelost zijn als we teruggekeerd zijn in de oerschoot der dingen …
“Geloof heeft niet in de eerste plaats te maken met allerlei overtuigingen en met moraal, het is allereerst een levenshouding. Dat je gelooft dat er in de wereld iets goed aan de gang is, dat je daaraan mee kunt doen en dat het niet alleen van jou afhangt. Dat de grond waarop we staan heilig is.”
Dit zegt theoloog Arjan Broers in Trouw van maandag 27 september. Hoe waar is die uitspraak, ten dele tenminste. Neem die Samaritaan. Hij heeft het verkeerde geloof, zijn overtuigingen en zijn moraal zullen dus wel navenant zijn. Dat is in ieder geval de dijk van het vooroordeel waarmee Lucas bekend is. Maar deze man is op reis, hij beweegt zich op vreemde grond … en het wordt voor hem heilige grond als hij die arme drommel ziet liggen langs de weg. Zijn geloof en overtuigingen doen er niet zo veel toe, het is zijn houding die telt, zijn bewogenheid, zijn handelen jegens de halfdode man waar de rechtgelovige priester en Leviet omheen lopen. In zoverre heeft Broers gelijk. Hij heeft ongelijk over dat goede dat aan de gang is; er is namelijk ook veel slechts aan de gang dat je wellicht kunt bestrijden, en soms hangt het alleen van jou af. Dat maakt de Samaritaan wel duidelijk.
Het verhaal van Jona is ook al zoiets. De heilige grond dáár is de bodem van het schip waar Jona ligt te slapen terwijl er een hevige storm raast en het schip dreigt te vergaan. Het geloof van Jona is een rommeltje, hij is op de vlucht voor de HEER, maar wat een opmerkelijke levenshouding geeft hij ten beste als hij zegt: “Neem mij maar op en smijt mij maar in de zee, dan zal de zee jullie met rust laten.” Deze houding maakt zo’n indruk op de bijgelovige schippers dat ze van de weeromstuit in een oprechte houding komen te staan tot God met een oprecht gebed: “Ach, HEER, laat ons niet te gronde gaan wanneer wij deze man om het leven brengen, en reken ons dit niet aan als het vergieten van onschuldig bloed; want U, HEER, hebt immers verlangd, dit te laten gebeuren.” Goede dingen en slechte dingen, schuldig en onschuldig; het vraagt veel van een mens om in het besef dat God het allemaal laat gebeuren toch tot een juiste levenshouding te komen.
Arjan Broers vertelt in Trouw dat ie na het tv-programma De Verwondering veel reacties kreeg op de zin: “De grond waarop je staat is heilige grond.” We kennen die woorden uit Exodus die tegen Mozes worden gesproken door God bij het brandende braambos. Broers geeft er deze draai aan: “we zijn gewend te praten over problemen en hoe je die kunt oplossen. Maar wat nou als je levensvraag geen probleem is, maar heilige grond? Dat je kunt luisteren naar wat het leven je aanbiedt? Dan ontstaat er een heel ander perspectief, met ruimte om met eerbied, verwondering en humor naar je verhaal te kijken. Het betekent dat je erop moet vertrouwen dat wat nu in je leven gebeurt misschien pijnlijk is, maar dat het erbij hoort.”
Ja, mooi gezegd, maar een juiste levenshouding vraagt ook om handen uit de mouwen. Hoort het erbij dat de planeet ten onder gaat? We vieren vandaag de arme heilige Franciscus. Hij vernam de opdracht: ga en herstel mijn huis. We hebben mijn huis opgevat als de kerk. Maar de hedendaagse Franciscus, ik bedoel de paus, neemt het huis breder: ga en herstel de aarde. De aarde is de heilige grond van alle leven, van mens, dier, plant en planet tot en met de virussen en bacteriën…
Een meningsverschil over wie de grootste is. Dat formuleert Lucas wel erg netjes, terwijl het gewoon kinderachtig gedoe is van de leerlingen. Hoe helpt Jezus hen daar van af? Door een staaltje van aanschouwelijk onderwijs. Hij haalt een kind erbij. Een kind is per definitie kwetsbaar. Een kind is ontvankelijk, het staat open voor het leven dat hem gegeven is. Jezus identificeert zich met het kind. Wie dit kind ontvangt, ontvangt mij. Als je wil denken in termen van groot en klein – zo houdt Jezus zijn leerlingen voor – zet dan het normale denken opzij en keer het om: de kleinste is groot. We hebben het dan niet over de wereld van de macht, de economie, de politiek, samengevat als de wereldse aangelegenheden. Nee, dan hebben we het over waar het Jezus om gaat: het rijk Gods. Dáár ben je groot als je je kwetsbaarheid weet te behouden, als je ontvankelijk blijft voor wat God je geeft, als je open blijft staan voor het leven kome wat komt. Inderdaad, dat is voor machtsbeluste mensen een moeilijk verhaal, en wie wil niet macht, wie wil niet zoals Toon Hermans zo komisch wist uit te spelen, een vinger in de pap? Dat willen we allemaal. Het is goed dat we dit onder ogen zien, vooral omdat het de ogen kan openen voor de vraag waar het werkelijk om gaat. Tijdens de maandenlange pogingen om een regering in Nederland te krijgen werden de spelers vaak kinderachtigheid verweten en werd gezegd dat het om de inhoud zou moeten gaan; verantwoordelijke en volwassen mensen beseffen dat het daar om gaat, dat het daarom moet gaan.
Een oproep tot volwassenheid doet in Volzin de nieuwe columnist Dirk van de Glind: het christelijk geloof moet volwassen worden. Hoe ziet hij dat voor zich? Waartoe roept hij op? Ik citeer: “Het gaat in het christendom altijd om de liefde voor God en de liefde voor de naaste, nooit om de liefde voor de aarde. Er moet een einde komen aan die merkwaardige soort gerustheid, waarbij we vooral in Jezus geloven, en wat we met de aarde doen ons vervolgens wel vergeven zal worden.” Die volwassenheid begint volgens Van de Glind met het besef dat we niet boven de natuur staan, maar zelf natuur zijn. Dat is de basis voor een actieve bijdrage aan een wereld waarin toekomstig leven ook gewaarborgd is, meent hij. Het idee dat God de wereld voor óns schiep, klinkt inderdaad ineens behoorlijk kinderachtig. “Als we onszelf gaan beschouwen als deel van de natuur, zien we dat wat we voor de aarde doen en laten niet langer als een offer, maar als iets waar we zelf ook beter van worden.”
Ik denk dat we het met deze columnist eens kunnen zijn, ik denk dat dit ook in de lijn is van paus Franciscus (84) met Laudato Si’ en in de lijn van de groene patriarch Bartholomeus (81) van Constantinopel; het is in lijn met de oproep die beiden, samen met het hoofd van de Anglicaanse kerk Justin Welby (65) op 7 september hebben uitgegeven. “We roepen iedereen op om zijn gedrag te onderzoeken en om zinvolle offers te brengen ter wille van de aarde die God ons heeft gegeven. Laten we dit moment niet voorbij laten gaan. We moeten beslissen welke wereld we aan de komende generaties achterlaten.” Ze verwijzen daarbij naar het bijbelboek Deuteronomium, hoofdstuk 30, vers 19. God geeft de opdracht: “Kies voor het leven, voor uw eigen toekomst en die van uw nakomelingen.” Volgens paus Franciscus, patriarch Bartholomeüs en aartsbisschop Welby betekent dat “anders te eten, reizen, geld uitgeven, investeren en leven, waarbij we niet alleen denken aan pleziertjes en winst op korte termijn, maar ook aan toekomstige voordelen.” Vooral voor de jongere generaties moet het roer nu om. “We hebben berouw over de zonden van onze generatie”, aldus Franciscus, Bartholomeüs en Welby. “We staan naast onze jongere zusters en broeders over de hele wereld in toegewijd gebed en toegewijde actie voor een toekomst die steeds meer overeenkomt met de beloften van God.
En wat is het perspectief? Daarvoor kunnen we terecht bij de profeet Zacharias uit de eerste lezing: “Er zullen weer oude mannen en vrouwen zitten op de pleinen van Jeruzalem, ieder met een stok in de hand, vanwege hun vele jaren. De pleinen van de stad zullen weer vol zijn met jongens en meisjes die op de pleinen spelen.” Jong en oud op een leefbare aarde, met een klimaat dat gunstig is voor de leefomstandigheden: daaraan moet gewerkt worden, daaraan moet de gelovige op een volwassen wijze bijdragen.
“Aan degene die heeft, zal gegeven worden, en aan degene die niets heeft, zal zelfs nog ontnomen worden wat hij dacht te hebben.” Deze woorden uit het evangelie van Lucas vormen vandaag (en altijd) ons struikelblok. Ze lijken een adequate en cynische beschrijving van hoe het in ons gave land onder Rutte er aan toe gaat. De rijken krijgen het steeds beter, worden altijd bevoordeeld, de armen krijgen het steeds slechter, worden altijd benadeeld. Het ongemakkelijke is dat wij nauwelijks, of zeg maar gewoon niet, tot de armen behoren: wij zijn rijk, wij hebben en aan ons zal gegeven worden. Maar lezen we de woorden op die manier goed? Jezus geeft niet voor niets een waarschuwing vooraf: let goed op hoe je hoort (c.q. leest). Maar een leessleutel of een aanwijzing hoe te horen geeft hij niet. Bedenk het zelf maar.
Ik vond een sleutel in Filosofie (mei/juni 2021) met als thema Filosofie en mystiek. Een artikel van Michel Dijkstra met als titel: Wees je eigen lamp? ‘Eigen kracht’ en ‘andere kracht’ in Bendowa van zenmeester Dogen. In dat artikel gaat het over een lamp, over licht, precies de woorden van het korte fragment van Lucas. In het Boeddhisme gaat het over Verlichting, zoveel weten we er toch wel van, als de uitkomst van een Weg die de leerling moet afleggen. Waar zit het licht, waar komt het vandaan? Er zijn ruwweg twee antwoorden, die tegelijkertijd twee scholen vormen. Het licht komt van buiten in de mens is het ene antwoord; het andere antwoord is dat het licht altijd al in de mens zit. Daarmee hangt ook samen het antwoord op de vraag hoe je tot Verlichting komt of bij de Lamp: is dat op eigen kracht of is het een andere kracht? In christelijke termen: is het ascese, oefening, een leven van orde en regelmaat, of is het puur genade, wordt het je geschonken zonder dat het eigen verdienste is? Is het de katholieke of is het de protestantse weg? Door scha en schande wijzer geworden denken we niet meer in die tegenstellingen, het is zowel het een als het ander; je kunt beide benaderingen niet verabsoluteren of tegen elkaar uitspelen. Dat is uiteindelijk ook de uitkomst van de Boeddhisme-kenner Dijkstra die aan het slot van zijn artikel een verwantschap ziet met de christelijke mystiek van Meister Eckhart, Bernardus van Clairvaux en Hadewych van Antwerpen. De overeenkomst is dat de ziel leeg moet zijn om Gods volheid te kunnen ontvangen. Maar de eigen inspanning begint bij een besluit de ziel leeg te maken. Als de ziel de deur dichthoudt, kan God niet binnenkomen. Wees je eigen licht: deze aansporing klopt wel en niet, aldus de zenmeester Dogen. Bij het besluit om te gaan zitten in meditatie, begint jouw innerlijk licht te schijnen. Maar dan merkt je dat jij óók verlicht wordt door alles en iedereen om je heen. Jouw licht schijnt dan weer over alle dingen, die dit weer terugkaatsen. Schijnen en beschenen worden zijn één.
Zie zo, dat is heel wat lamp voor vandaag. Zouden er mensen zijn die zich volledig afsluiten voor het licht of dat nu van buiten komt of dat binnen in je zit? Het is moeilijk voorstelbaar. Als je je openstelt) … zal je gegeven worden. Maar als je je afsluit dan ontneem je jezelf de overvloed en de rijkdom. Er hoeft niet eens iets van je afgepakt te worden want je hebt niets. Zo versta ik nu de woorden van Lucas: minder economisch dus, meer spiritueel …
“Maar zeg een enkel woord, dan zal mijn jongen beter worden.” Het is wonderlijk hoeveel kracht de heidense centurio toekent aan het woord van Jezus: wat voor geloof steekt daar niet achter? Een geloof dat Jezus in heel Israël niet zal vinden. Een volk dat toch bij uitstek gelooft in de kracht van woorden. Dat blijkt al uit het eerste bijbelboek, de woorden die God spreekt om de chaos te ordenen tot een ordentelijke schepping. Licht! En er was licht. Verderop in de bijbel treffen we Mozes aan op de berg Sinaï waar God hem tien woorden geeft om de menselijk chaos te ordenen tot leefbare verhoudingen. Merk op dat hier al wat meer woorden voor nodig zijn. Op diverse plaatsen in de profeten wordt de overtuiging verwoord dat Gods woord vruchtbaar is: het keert niet ledig tot hem terug nadat Hij het heeft uitgesproken, het woord doet zijn werk.
“Spreek slechts een enkel woord, dan zal mijn jongen beter worden.” Ik zeg dat het wonderlijk is hoe de honderdman denkt, maar hij legt het uit. Hij heeft mensen onder zich die naar zijn bevelen luisteren; als legercommandant heeft hij niet veel woorden nodig om mensen in beweging te zetten. Doe dit en ze doen het. Hoeveel te meer moet dat niet zijn bij God en bij de man die namens God optreedt? Een hondenbezitter weet ook hoe het werkt. Zit, af, koest: een enkel bevel en een goed afgerichte hond zal gehoorzamen. Maar zo willen wij mensen niet met elkaar omgaan, dat vinden wij mensonwaardig. Wij overleggen, voeren een gesprek met elkaar, tasten af waar gevoeligheden liggen. Wij hebben veel woorden nodig.
In de eucharistie zijn de woorden van de heidense honderdman opgenomen, in een verspiritualiseerde vorm: Heer ik ben niet waardig dat Gij komt onder mijn dak, maar spreek slechts één woord en mijn ziel zal gezond worden. Ja, mijn ziel wel, maar als je lichamelijk iets mankeert ga je naar de dokter, je gelooft eenvoudigweg niet dat je van een kwaadaardige tumor in je hoofd genezen kan worden door een woord van God, “Jezus redt, enkel door het gebed”, zong Robert Long pesterig.
Dat gelooft zelfs de bisschop van Roermond niet, Harrie Smeets, die nog maar een paar jaar geleden is aangetreden. In een prachtig interview in Trouw van 4 september (gelijktijdig met De Limburger) spreekt hij over die tumor, en zegt: “Ik zal hieraan sterven; van de natuur win je het niet.” Hij zegt ook: “Ik heb me niet afgevraagd waarom ik? Ik ben toch niet beter dan een ander?” Ook zegt hij: “Ik weet ook niet waarom de dingen zijn zoals ze zijn, maar het vertrouwen in Hem is er.” Hij heeft vertrouwen, maar hij bidt niet: spreek slechts één woord en mijn tumor zal verdwenen zijn. Het zijn eerlijke woorden van deze bisschop die zich daarmee een herder toont die niet veel verschilt van zijn schapen. Hij vertelt dat ie nog naar Lourdes gaat. Citaat: “Niet met het idee dat er een wonder bij mij zal gebeuren. Op een wonder mag je hopen, maar zeker niet rekenen. Ik heb eens bij de grot van Lourdes een vrouw ontmoet. Die zat daar gewoon. Ze zei: ‘ik bid thuis heel veel. Elke dag wel de rozenkrans. Maar als ik in Lourdes ben, bid ik niet. Dan zit ik bij de grot en zeg tegen Maria: ‘Hier ben ik, hier ben ik thuis’. Ook ik hoop dat ik in Lourdes thuiskom bij Maria. Dan is het goed voor mij.”
Tegen het einde van het interview vraagt Stijn Fens, want hij is het die mede het interview afneemt: Heeft u een idee hoe de hemel eruit ziet? Antwoord: “Daar heb ik over nagedacht. Jezus is hier zelf duidelijk over geweest, dat niemand zich kan voorstellen hoe het zal zijn. Of zoals Paulus schrijft: ‘Wat het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie hem liefheeft.’ Het zijn niet zomaar woorden. Het is ook niet voor te stellen. Daar zijn onze zintuigen te beperkt voor.”
Als allerlaatste vraag: Gaat u uw dierbaren terugzien? Daarop antwoordt bisschop Smeets: “Het zou zo maar kunnen. Ik zou niet weten waarom niet. Augustinus heeft ooit tegen zijn moeder gezegd: ‘Als ik jou daar niet terugzie, hoef ik er ook niet te zijn.’ Dat vind ik een prachtige uitspraak.”
Ja dat is een prachtige uitspraak, want een liefdesverklaring, maar ook een absurdistische uitspraak. Het is de hemel afhankelijk maken van je moederbinding. Het zegt meer over de relatie die Augustinus met zijn moeder had, dan dat het iets zegt over de hemel.
De meeste aandacht gaat uit naar het feit dat Jezus op sabbat geneest: een man met een verschrompelde rechterhand. Elders een vrouw die aan bloedvloeiingen lijdt, en nog een derde genezing van een man die aan waterzucht lijdt … alles op de dag dat je niet mag werken. Aan de genezing van de verschrompelde rechterhand besteedt Lucas, die volgens de traditie toch arts was, weinig aandacht. De man krijgt de opdracht zijn hand uit te strekken. Hij doet het en zijn hand herstelt zich. Marcus vertelt het precies zo. Matteüs idem dito, maar hij voegt er nog aan toe dat de hand even gezond wordt als de linker. Met twee gezonde handen wordt het werk aangepakt. Dat de sabbat zo uitdrukkelijk vermeld wordt, moet wel betekenen dat het werk geen gewoon werk is: namelijk het nabij brengen van het rijk Gods.
Wie als geen ander deel heeft genomen aan dat ongewone werk is de apostel Paulus. In zijn brief aan de Kolossenzen geeft hij een soort taakomschrijving. Hij is dienaar geworden krachtens de taak die God hem heeft gegeven. Die taak houdt in iedereen bekend te maken met de rijkdom van God en de hoop op de heerlijkheid die Christus is. En waar is die rijkdom te vinden, waar zit die hoop? Welnu, je moet het niet al te ver gaan zoeken, want het zit in je zelf, het is in u. Daarvoor, om dat inzicht over te brengen, span ik mij in, zegt Paulus, daarvoor zwoeg ik, dat is het werk dat hij met beide handen heeft aangepakt. Het is zwaar werk, Paulus laat dat in al zijn brieven merken. “U moet weten welke zware strijd ik te voeren heb, voor u en voor velen die mij nooit in levende lijve hebben gezien.” Al zijn moeite is er op gericht dat zij goede moed houden en innig in liefde verbonden blijven.
God weet dat de mensheid goede moed nodig heeft Ik lees tegenwoordig te vaak dat die moed eigenlijk al verloren is gegaan en dat zo veel mensen er niet meer in geloven. De uitingen of de symptomen van wanhoop zijn legio. Ook is het zeer nodig dat de mensheid in liefde verbonden blijft, op alle niveau’s waarbij van innigheid misschien alleen sprake kan zijn op het microniveau. Maar moet je daar een kerk voor optuigen? Paus, kardinalen, curie, bisschoppen, priesters, de hele santekraam? Moet je daarvoor parochies overeind houden, eucharistievieringen houden, de liturgische kalender aanhouden, de heiligendagen vieren, vrijwilligers werven, koren laten zingen, processies houden, op bedevaart gaan? Ik vraag me dat af omdat ik binnenkort in de gelegenheid word gesteld kennis te maken met het nieuw pastoresteam van de Parochie De Goede Herder, een van de twee parochies die nog bestaan in het dekenaat Tilburg-Goirle. Het is een groep van drie relatief jonge priesters, mannen uiteraard, die fris ogen, enthousiasme uitstralen en die ontzettend veel zin hebben om met beide handen hun werk aan te pakken. Ze komen terecht in een kerk die nagenoeg uitsluitend bestaat uit oude tot zeer oude mensen, ze gaan voor in kerken waar op zondag nog slechts een handjevol mensen naar toe komt. In feite heeft de Nederlandse bevolking, maar evengoed de West-Europese, mijn vraag al met “nee” beantwoord: nee, we hebben geen kerk nodig. Misschien vergissen zij (of als ik inclusief spreek) misschien vergissen wij ons daarin en hebben we de kerk wel degelijk nodig om de moed erin te houden?
Wij houden de kerk vast in onze verschrompelde handen, de kerk als een kwetsbare aarden kruik. In die kruik zit een rijke traditie, het prachtige gregoriaans, de hemelse muziek van Bach, de schitterende kathedralen, de buitenaards mooie schilderingen, de psalmen, de geur van wierook, het licht door de gebrandschilderde ramen, de evangelies, de Mariabeelden, de werken van barmhartigheid … het zit er allemaal in en hoe zouden we daar ooit afscheid van kunnen nemen, hoe zouden we die breekbare kruik ooit uit onze handen kunnen laten vallen?
Wat we uit Tessalonicenzen kunnen meenemen is dat je op twee manier bedroefd kunt zijn. Je kunt bedroefd zijn als een mens die geen hoop heeft, en je kunt bedroefd zijn als een mens die wel hoop heeft. De laatste is de christelijke hoop waar Paulus het over heeft. Deze hoop is gebaseerd op het geloof in Jezus die gestorven is én opgestaan. Opgestaan is natuurlijk de crux van ons geloof. Wat Paulus verder zegt over wie eerst en wie daarna, de wolken en trompetten, kan me gestolen worden. Maar hoop gebaseerd op geloof wil ik wel overhouden.
Het verhaal uit Lucas laat zien hoe hachelijk het geloof is. Jezus komt na enkele omzwervingen aan in Nazaret waar hij is opgegroeid, waar ze hem kennen, waar ze eigenlijk niets bijzonders van hem verwachten. Maar hij leest in de synagoge die hoopvolle woorden die ooit uitgesproken en neergeschreven zijn door Jesaja: een goede boodschap aan armen, vrijlating voor gevangenen, licht in de ogen voor blinden. Hoopvolle woorden, die NU in vervulling gaan. Daar gaan die goede Nazareners even voor op het puntje van hun stoel. Nu, nu gebeurt het, we wachten al zo lang. En het is niet onlogisch dat ze tegen Jezus zeggen: laat maar zien dan, we hebben dingen gehoord uit Kafarnaüm. Waarom bederft Jezus het? Hij doet niet aan onmiddellijke behoeftebevrediging. Hij zoekt naar spirituele spankracht door eerst het bekende spreekwoord in herinnering te brengen: een profeet wordt in eigen vaderstad niet geëerd. En weten jullie nog van Elia en Elisa? Toch hele grote profeten, en ze kregen niks klaar in eigen land, maar wel in den vreemde. Oei, oei, hier is geen zoete Jezus aan het woord. Zijn dorpsgenoten worden zo kwaad dat ze hem wel in de afgrond willen duwen. Het is een voorbode wat er een jaar later zal gebeuren: hosanna vandaag, morgen kruisig hem. Geloof in Jezus is een hachelijke zaak.
Voor christenen zijn geloof in Jezus Christus en in God één ongedeelde werkelijkheid. Wij zijn geen Tessalonicenzen, geen Nazareners; wij zijn mensen anno 2021 die bijvoorbeeld Volzin lezen (nr 7/8 juli 2021) en het artikel over Benoît Standaert (1945). Wat is die ene ongedeelde werkelijkheid waarin hij leeft? Kunnen wij zijn spiritualiteit een beetje navoelen? Ik heb nog nooit gelezen dat iemand zijn spirituele ontwikkeling laat beginnen op tweejarige leeftijd op de pispot, maar Benoît Standaert doet het. Citaat: “Mijn allereerste herinnering, ik ben een kindje van twee jaar dat op zijn pispotje zit. Ik roep, maar er is niemand thuis. Angst voel ik niet. Ik voel me ook niet door mijn ouders verlaten. Ik weet alleen: ik ben er.” Een volgende fase in zijn spirituele ontwikkeling beschrijft hij als hij 16 jaar is. Hij lijdt dan aan het Guillain-Barre Syndroom, een virale aandoening van de motorische zenuwen. Citaat: “Drie maanden lag ik in het ziekenhuis, aanvankelijk zonder te kunnen lezen en schrijven. Ik kon zelfs niet spreken. Het was een diepe loutering en een fysieke en geestelijke totaalervaring, niet van verlatenheid maar van het ontdekken van Jezus tegenover mij, als een persoonlijk krachtveld dat mij aantrok en mij stralend binnentrok.” Verder schrijft hij over zijn leven als monnik en zijn diverse periodes als kluizenaar die hij als hoogtepunten in zijn leven heeft ervaren. Alleen voor God, naakt voor God, de oerarmoede van het bestaan waarvoor we ons meestal afsluiten in een samenleving die uit is op onmiddellijke behoeftebevrediging. Benoît Standaert raadt het ieder mens aan om je regelmatig terug te trekken, af te zonderen, alleen te zijn zonder enige afleiding, wandelen in de natuur. Dan en daar leer je dat basale vertrouwen dat er een welwillende bron is, een borrelend beekje dat aanhoudend Gods zelfmededeling viert. Daar leer je dat je niet bang hoeft te zijn, dat je mag hopen op een God die liefde is, dat je kunt geloven in Jezus Christus die tot ons komt …
“Wee jullie, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, jullie versperren de mensen de toegang tot het koninkrijk van de hemel.” Elders zegt Jezus dat de toegang nauw is, zo nauw als het oog van een naald, maar hier lijkt hij lage drempels te eisen. Ik heb de afgelopen weken enkele voorbeelden gezien van lage drempels die me deden denken: ja, zo kan het ook.
Op de Nederlandse waddeneilanden is er bijvoorbeeld vakantiepastoraat vanuit de bisdommen Essen en Münster. Ik las erover in Trouw van 27 juli 2021, maar uit eigen waarneming heb ik het een paar jaar geleden op Texel in werking gezien. Citaat: “Voor ons is het een verademing. Het bisdom Essen stuurt altijd onbevooroordeelde geestelijken. Ze houden zich in de vakantiekerk niet zo aan de kerkelijke regels. Zo kunnen we hier energie opdoen. Daarmee houden we het uit, eenmaal thuis. Is dat oecumenisch gehalte niet in strijd met de kerkelijke leer? Pastor Strozyk lacht. Tja, wij doen het hier gewoon zo. De bezoekers roemen steevast de open sfeer, het informele vakantiegevoel. Gaat dat allemaal mee terug naar huis? Pastor Strozyk aarzelt. Dit hoort bij de vakantiekerk. Maar iets van de lichtvoetigheid en dat iedereen meedoet, alle soorten christenen, dat zou ik graag meenemen. Een mis is een viering, dat feestelijke voel je hier. En, zegt hij, je hebt hier weinig gewoonte-kerkgang. Met een grijns: Thuis denk ik weleens dat ik net zo goed het weerbericht had kunnen voorlezen.”
Een ander voorbeeld haal ik uit Met Kap en Koord van augustus 2021, het blad van de Nederlandse kapucijnen. De groep is nu zo klein geworden dat ze bij de Duitse provincie is geveegd. De Duitse provinciale overste is op bezoek in Nederland en aan het woord in genoemd blad. Luister naar wat Christophorus Goedereis (wat een prachtige naam!) zegt over een realistische kijk op wat een kapucijnenleven is. “Christophorus beleeft dat nu als een grote rijkdom. Op alle gebied is hij bezig geweest met het verwijderen van het web van mythes rondom sacramenten, armoede, broederschap en priesterschap. Langzaamaan ontdekte hij dat niet de pij of het klooster van iemand een goede kapucijn maken, maar de franciscaanse grondwaarden. Deze hebben onmiddellijk te maken met ons leven in de wereld buiten het klooster of de kerk. Hij leeft nu minder vanuit de kerk en meer vanuit de franciscaanse wereld: We trekken uit de sacristie naar de wereld, vanuit het klooster de wereld in.”
Een derde voorbeeld zie ik bij André Zegveld (Trouw zaterdag 7 augustus 2021) in gesprek met Stevo Akkerman. Ik heb het al gehad over hoe deze priester-in-ruste en voormalig benedictijner abt, over bidden spreekt; hij woont nu in een appartement bij het klooster van de Zusters van Denekamp. Wat hij over God zegt, of meer over onze omgang met God is interessant. Mensen van vandaag geloven niet in God, want God maakt niets klaar. Al de ellende en narigheid, de klimaatverandering, dat de aarde onleefbaar wordt voor onze kleinkinderen. Moeten we hopen dat God voor ons alles in orde zal maken? De mensen geloven dat niet. Er is een soort drempel ontstaan naar het godsgeloof en ik zie Zegveld die drempel weghalen. Hoe doet hij dat? Ik geef weer een paar citaten. “Leven is je openstellen voor het leven – wat heeft het leven mij te zeggen? Daar moet je stil voor zijn, dat vergt durf. God is geen sinterklaas die mij allemaal leuke dingen geeft. Daar zit een heilloze vergissing achter: het moet mij goed gaan, het leven mag niet mislukken. Maar waarom moet dat? Wie zegt dat? Levens kunnen mislukken, huwelijken kunnen mislukken, roepingen kunnen mislukken, de meest verschrikkelijke dingen kunnen je overkomen en als dat gebeurt, dan gebeurt er niks onrechtvaardigs. Zo is het leven. Je hebt nergens recht op. Anders ben je het hongerige kind dat denkt het middelpunt van de wereld te zijn en vraagt: en ík dan? Dat noemen we dan bidden: en ík dan? Maar bidden is je openstellen voor het leven in al zijn hachelijkheid. Je afvragen of je daarmee overweg kunt, of je dat kunt aanvaarden, wat het je doet. Wie of wat is God? Dat is het akelige, niemand heeft ooit God gezien, zo staat het in het Johannesevangelie. Ik vraag liever: hoe functioneert het woord God? Met het woord God geven we aan wat er in ons leven onvoorwaardelijk, uiteindelijk en onherroepelijk toe doet. Dat, en ik volg hier Thomas van Aquino, noemen wij God. Wij hebben God niet nodig. Als je dat zegt, ga je instrumenteel met God om. Je mag met mensen niet instrumenteel omgaan, dus zeker niet met God. Dat is ‘Lieve Heertje geef mooi weertje.” Maar bidden is leven met God. En leven is niet nadenken over het leven, niet theoretiseren, nee, leven is lekker eten, een vriendin hebben, kinderen hebben, houden van verse haring, dát is leven. Maar ook verdriet hebben, ziek-zijn, doodgaan., dat hoort er ook bij. Leren leven met de wetenschap dat je maar een passant bent en niet het middelpunt van alles. Zo leven dat je zonder hebberigheid met het leven omgaat. De mensen worstelen met het leven. Met de manier waarop God het leven geschapen heeft. Ze zeggen eigenlijk: had hij dat beter niet kunnen doen? Maar ik zeg dat niet. Je treft het leven aan. Daarbij heb je religieuze raamvertellingen die zeggen dat het bedoeld was paradijselijk te zijn, maar dat de mensen dat niet hebben aangedurfd. Ze waren naakt en broos en sterfelijk, terwijl ze God hadden willen zijn. Maar God willen zijn maakt niet gelukkig – integendeel, daar is de ellende mee begonnen. Zegveld wijst op een uitspraak van Ignatius van Loyola die zegt: Je moet onverschillig naar het leven kijken. Dat betekent niet dat de dingen je niets kunnen schelen, maar dat het voor jouw levenshouding geen verschil mag maken wat zich aandient. Het is de oerinspiratie van alle religies: je bent een sterfelijk mens, een eindig mens, je bent niet groter dan je bent, je hebt nergens recht op. En de kunst is daar met een zuiver hart naar te kijken. Zuiver is dat je niet selecteert: dit accepteer ik wel, dat niet. Hoe meer dat lukt, het klinkt een beetje lullig, hoe gelukkiger je wordt. Omdat je dan al die mythologieën over jezelf, die het leven zo zwaar maken, durft los te laten.”
Durf los te laten, maak het niet zo zwaar: hierin herken ik wat Jezus zegt tegen de schriftgeleerden en Farizeeën als hij de toegang tot het rijk van God drempelloos wil maken …
“Wat moet ik doen om het eeuwige leven te krijgen”? Het antwoord van Jezus is in eerste instantie weinig spectaculair. Hij lijkt wel van de school: doe maar gewoon dan doe je gek genoeg. Gewoon doen wat je moet doen, de bekende geboden en verboden, dat is het wel zo’n beetje. Maar de vragensteller is niet tevreden, dat gewone doet hij al en misschien heeft hij ook zijn twijfels of dit leidt tot het eeuwige leven. Hij wil dat Jezus zijn antwoord aanscherpt, dat hij hem een werkelijke uitdaging biedt. Geen brons of zilver, maar goud.
O, o, o : weet goed wat je wenst. “Wil je onverdeeld goed zijn”, zegt Jezus tegen hem, “verkoop dan alles wat je bezit en geef het aan de armen.” Daar hebben we het. Onverdeeld goed zijn is jezelf met heel je hebben en houden beschikbaar stellen voor de ander, voor de wereld, voor de aarde, voor God. Is dit een menselijke mogelijkheid? Spiritueel misschien wel, als mindset, maar feitelijk, praktisch, politiek? Ieder mens speelt diverse rollen: je bent burger en dus moet je belasting betalen en eens in de zo veel jaren stemmen op iemand die je vertegenwoordigt in het parlement; je bent werknemer dus moet je op tijd op je werk komen en je werk naar behoren vervullen, je bent partner in een relatie dus je moet je je man of vrouw tevreden stellen, je hebt kinderen dus dat geeft verantwoordelijkheden, je bent consument dus ga je in op de prikkels van de markt, je bent mens dus sta je elke dag voor talloze keuzes en beslissingen: hoe vul je je leven in, wat doe ik in precies deze concrete omstandigheden? Kortom, een mens moet vele ballen tegelijk in de lucht houden, het is geven en nemen, schipperen en laveren … wat is onverdeeld goed? De vraag is een religieuze vraag: alles of niets, God of de Mammon.
Hoe zien wij op maandag dat ticket naar het eeuwige leven? Als we het in aardse termen denken, weten we dankzij het jongste IPCC-rapport dat we als mens blij mogen zijn als we het einde van deze eeuw halen. Volgens voormalig minister van onderwijs Jo Ritzen is het rond 2080 voorbij; hij denkt dat de aarde dan al onleefbaar is geworden. U en ik maken dat niet meer mee, maar Marleen nog wel en mijn kleinkinderen ook. Is er nog hoop voor hen? Ja, zeg het IPCC, als we vandaag beginnen met veranderen. Hallo Rutte, heb je er zin in, denk je dat er draagvlak is, moeten de middengroepen niet ontzien worden? Ik heb er een hard hoofd in: praktisch-politiek komen we er waarschijnlijk niet uit.
Religieus dan? Dan treft het dat we vandaag Matteüs 19, 16 – 22 en Rechters 2, 11 – 19 lezen. Volgens Jezus moeten we alles eerlijk met elkaar gaan delen. Onverdeeld goed zijn, hem volgen. Een zwakke echo daarvan beluisterde ik bij Henriëtte van Hedel en Susan Hommerson die met een twaalftal gelijkgezinden vorig jaar de stichting Sociale Christendemocratie hebben opgericht. Volgens hen is het CDA opgericht “om het een beetje leuk te maken voor alle mensen in Nederland.” Ik vrees dat we er daarmee niet komen: we zullen het een beetje leuk moeten maken voor alle mensen op aarde. En wat is het perspectief van Rechters? Dit: “Maar telkens als de nood het hoogst was, liet de HEER rechters optreden, die hen uit de greep van de plunderaars bevrijdden.” Toch maar hopen op de HEER dus …???
Dan zal het met het koninkrijk der hemelen gaan als met tien meisjes die met hun lampen op weg gingen. Vijf waren dom, vijf verstandig. De dommen namen geen olie mee, de verstandigen wel. Ze dommelden allen in. Toen het erop aan kwam – daar komt de Bruidegom! – vroegen de dommen aan de verstandigen of zij wat olie wilden delen en dat deden ze. De verstandigen dachten: die dommen kunnen er ook niets aan doen dat ze dom zijn, wij moeten helpen. Bovendien hadden ze ook wel bewondering voor de domme meisjes-zonder-olie want die vertrouwden tenminste op de Voorzienigheid. Zo zal het gaan met het koninkrijk der hemelen.
U merkt dat ik de parabel herschreven heb. Herschreven in christelijke zin, want staat niet als ideaal van christelijk leven in het begin van Handelingen dat zij alles gemeenschappelijk hadden en onderling verdeelden naar ieders behoeften? Waarom vertelt Jezus deze akelige parabel? Hij geeft wel meer parabels waarvan de kriebels krijgt over het handelen van de Bruidegom, de Heer of de Koning. Nu hebben die parabels misschien de verdienste dat ze ons inwrijven dat God anders is, dat wil zeggen: dat we nooit moeten denken dat we weten hoe God is, laat staan dat we Hem/Haar voor ons karretje kunnen spannen. Maar ik denk ook wel eens dat Jezus met die dwarse parabels een beroep op ons doet om zelf na te denken en niet alles voor zoete koek te slikken. Dit geeft mij de euvele moed om de parabel te herschrijven.
Niet dat zo’n herschreven parabel de zaken voor ons zo gemakkelijk maakt. Alles gemeenschappelijk hebben en ieder naar behoefte is altijd geprobeerd in kloosters, de kiemcellen van christelijk leven. Maar kun je er ook maatschappelijk wat mee? Kan een christendemocratische partij er een praktisch-politiek programma aan ontlenen.? Willem Aantjes destijds probeerde de Bergrede tot grondslag te maken van het CDA. Na hem zijn er tot op de dag van vandaag mooie visie- en grondslagendocumenten geschreven, maar het bleef papier en in feite werd het CDA steeds meer VVD, waar de verstandigen goed voor zich zelf zorgen. “Een slimme meid is op haar toekomst voorbereid”, zo wilde de Postbus-51 campagne van de Rijksoverheid (1989-1992). We hebben een maatschappij waarin de slimmen er het beste uitspringen, het overgrote deel van de koek voor zichzelf opeisen. Als een kind van welgestelde ouders achterop dreigt te raken is er huiswerkbegeleiding, het reguliere onderwijs raakt steeds meer in de versukkeling. Alles werkt trouwens in het voordeel van degenen die hebben. Een steeds grotere groep blijft achter. De Heer van de akelige parabel zegt tegen de dommen en have-nots: ik verzeker jullie, ik ken u niet.
In Trouw van 29 juli 2021 viel mijn oog op de kop “Luis in de pels wil het CDA radicaal veranderen.” Twee jonge vrouwen, Henriëtte van Hedel en Susan Hommerson met een twaalftal gelijkgezinden hebben vorig jaar een stichting Sociale Christendemocratie opgericht, gedreven door grote zorgen om de (electorale) leegloop van het CDA, de partij die geen eigen gezicht meer heeft, vis noch vlees. Volgens hen is het CDA opgericht “om het een beetje leuk te maken voor alle mensen in Nederland.” Een beetje leuk voor alle mensen, tja waarom niet: het is geen hoogdravende formulering, geen hooggestemde doelstelling, maar je ziet de sociale richting. Van Hedel zegt: “Niet alleen maar voor de happy few. Daar hebben we VVD en D66 voor. Maar die bestaansreden lijkt uit het oog verloren. Het CDA moet weer een echte brede volkspartij worden.” Wat zij missen is een goede analyse over de vastgelopen overheid, het onderwijs, de zorg, duurzaamheid, Europa en veiligheid. Ze hebben ontdekt dat ze in veel zaken hetzelfde denken als Pieter Omtzigt, maar ze willen hun invloed – als ze die al krijgen – binnen het CDA aanwenden.
Ik hoop dat ze gehoord worden, ik hoop dat een christendemocratische partij iets waarmaakt van de naam die ze draagt. Wellicht dat de verzen uit de profeet Hosea onthullen onder welke voorwaarden de gemoederen ontvankelijk worden. “Daarom lok ik haar binnenkort weer naar Mij toe, zorg Ik dat zij naar de woestijn gaat en spreek Ik tot haar hart. Daar zal zij weer antwoorden, zoals in de dagen van haar jeugd.” De woestijn! Is onze aarde niet steeds meer een woestijn aan het worden? Waar wachten we nog op, dommen en verstandigen, of zijn we allemaal in slaap gevallen?
De twee lezingen gaan duidelijk over het voedsel dat een mens nodig heeft om te leven. In Numeri is het manna dat in de woestijn uit de hemel neerdaalt, in Matteüs zijn het vijf broden en twee vissen die wonderbaarlijk over vijfduizend mensen verdeeld worden. In beide gevallen is er een noodsituatie, het voedsel is niet zo maar vanzelfsprekend voorhanden. Wij kunnen ons dat haast niet voorstellen, voedsel is voor ons zo gemakkelijk bereikbaar, je kunt van 7.00 uur in de ochtend tot 22.00 uur in de avond bij AH terecht, alle dagen van de week.
Ik wil de aandacht vestigen op iets dat in beide lezingen ook aan de orde is, min of meer terloops, namelijk bidden. Voordat Jezus de broden neemt en ze breekt om ze te verdelen kijkt hij op naar de hemel en spreekt de zegenbede uit. Zoals Matteüs het formuleert lijkt het alsof dit de gewoonste zaak van de wereld is. De ogen opslaan naar de hemel als een erkenning waar het uiteindelijk of in principe allemaal vandaan komt en de uitdrukking van die erkenning in een paar binnensmonds gemummelde woorden van dank. Veel mensen weten niet hoe ze moeten bidden, waarschijnlijk omdat ze niet meer weten waarom ze zouden bidden, zeg nu zelf: geef ons heden ons dagelijks brood ... als AH altijd open is!? Op mijn vakantie kwam ik in een kerk waar een ijverige collega op die verlegenheid van mensen die even de kerk binnenlopen inspeelt: op een gratis meeneemblad, een dubbelgevouwen A3, had zij een keur aan gebeden bijeengebracht voor elke situatie des levens, zodat iedereen wel iets kon vinden dat op zijn of haar situatie van toepassing was. Mooie gebeden, goed werk, prima pastoraat. Thuis viel mijn oog op een column van Stevo Akkerman in Trouw van 9 juli met als titel bidden. Stevo weet ook niet wat hij met bidden aan moet, maar hij herinnerde zich een omschrijving van André Zegveld, voormalig abt van het benedictijner klooster in Egmond, die ooit had gezegd: bidden is aandachtig leven. Nu er gebeden werd voor Peter R. de Vries, bloemen gelegd en kaarsjes aangestoken, wilde hij daar meer van weten en zocht hij de genoemde André Zegveld op. Hij vroeg hem of hij kon verklaren waarom mensen niet meer bidden, maar nog wel een kaarsje opsteken. Mensen die het geloof in God hebben verloren, zullen zeggen dat ze niet meer bidden, maar op momenten dat er hard wordt gebonsd op de deuren van hun bestaan, grijpen ze wel naar een ritueel uit de religieuze voorraadkast. Zegveld: “Wat ze niet hebben verloren, getuige het kaarsje branden, is het besef dat het leven een mysterie is, een mysterie van leven en dood, en van verbondenheid, in dit geval met Peter R. de Vries.” Voor Zegveld is bidden: stilstaan bij alles, licht en donker, vanuit “levenshonger”. Een voorbeeld van dergelijk bidden: “Met een diep verlangen ernaar verlangen dat er een einde mag komen aan het geweld en de wreedheid in de wereld, verlangen naar vrolijkheid, licht, tederheid en leven voor mensen in de knel.”
Als je bidden zo kunt opvatten is elke mens wellicht een biddende mens. Vroeger leerde je in de catechismus heel eenvoudig deze vraag met antwoord: Wat is bidden? Bidden is spreken met God. Klaar, heel simpel, misschien net ietsje te simpel voor de moderne mens. In Numeri zien we Mozes nog spreken met God als hij zich tegenover God beklaagt over zijn volk dat alleen maar kan zeuren, klagen en kankeren. Hij bidt/spreekt aldus: “Ik kan de last van heel dat volk niet alleen dragen. Het is te zwaar. Indien U zo met mij blijft doen, dood mij dan maar, als U mij genadig wilt zijn. Dan hoef ik mijn ellende niet langer te zien.” Ik vind dat een heftig gebed; ik heb het niet aangetroffen op het vouwblad van mijn buitenlandse collega. Mozes laat zien dat je tegen God werkelijk alles kunt zeggen. Dus: wat let ons …
Ik weet niet of het iets met de vakantie te maken heeft, maar sinds 12 juli geeft de kerk lezingen uit het boek Exodus, Uittocht, behalve op zondag én als er een heilige is als Maria Magdalena (22 juli) of Birgitta (23 juli). Maar de ouders van de heilige Maagd Maria, Joachim en Anna, zijn gewoon in de reeks Exoduslezingen opgenomen. Is het evangelie uit Matteüs dan toegespitst op Joachim en Anna? Ook niet, want ook hier wordt de Matteüsreeks aangehouden. Het is alsof de liturgisten niet veel aan kunnen met de ouders van Maria. Ze zijn ongemarkeerd, onopvallend, volgens mij is er helemaal niets van hen bekend, maar als je de ouders bent van Maria, de moeder van Jezus, de bruid van de heilige Geest, dan kan het haast niet anders of je moet wel heilig zijn. De redenering is: aan de vrucht kent men de boom. Hoe komen Joachim en Anna op de kalender? Ze zijn zelfs niet opgenomen in de stamboom van Lucas die de lijn van Jozef volgt, noch in die van Matteüs die de lijn van David volgt. Als je iets niet weet kun je nog altijd bij Wikipedia terecht.
Daar vind ik dat Joachims naam en zijn geschiedenis voor het eerst voorkomt in een in het Grieks geschreven boekje uit het midden van de tweede eeuw na Christus, dat later bekend is geworden als het Proto-evangelie van Jakobus. Joachim wordt daar voorgesteld als een godvrezende, welgestelde en vrijgevige man. Zijn huwelijk was kinderloos. Joachim wordt vanwege zijn kinderloosheid uit de tempel verwijderd en vlucht voor die schande met zijn kudde naar de bergen. Daar krijgt hij van een engel te horen dat zijn vrouw Anna zwanger is. Joachim keert naar huis terug en ontmoet zijn vrouw bij de Gouden Poort in Jeruzalem. Anna geeft het leven aan een meisje en noemt haar Maria.
Vrome fantasie natuurlijk, we herkennen het format; zo zijn heel wat verhalen uit de geïnspireerde duim gezogen. Schrijvers van (de) heilige boeken zijn niet geïnteresseerd in het werkelijke verhaal, en ze wagen zich niet aan een geloofwaardige reconstructie. Hoe zou die eruit kunnen zien? Lucas en Matteüs, die zeer spaarzaam zijn met hun mededelingen over Jezus’ kinderjaren (Marcus en Johannes hebben helemaal niets) hadden dan moeten schrijven over de opa en oma van Jezus aan moederskant. Hoe gelukkig ze waren nog hun kleinzoon te mogen aanschouwen; dat ze het fijn vonden om af en toe op te passen als hun dochter bijvoorbeeld weer eens op bezoek was bij nicht Elisabeth, dat zij hem dan verwenden of uit de kinderbijbel voorlazen? Ach, laat ook maar. Ik heb het nu over mijn eigen ervaringen als opa en oma, maar zelf heb ik de ouders van mijn vader niet gekend, en die van mijn moeder maar heel vaag. Mensen van toen werden niet zo oud als mensen van nu; soms stierven ze al jong. Ik heb ze alleen gekend van de foto: eerbiedwaardige portretten mooi ingelijst achter glas in de huiskamer van mijn ouders, met een bloempje in een vaasje. Bij de lange lijst gebedsintenties aan het einde van het rozenhoedje werd ook steevast gebeden “voor opa en oma” en “voor oom Wiel” die in de oorlog omgekomen was. Maar ook zonder herinneringen aan hun werkelijke handel en wandel, aan hun persoonlijkheid, kun je toch af en toe met genegenheid en dankbaarheid aan hen denken, aan het ongetwijfeld veel hardere leven dat zij hebben geleefd en dat zij hebben doorgegeven. Onze opa’s en oma’s waren Joachims en Anna’s die elkaar bij een Gouden Poort ontmoetten en die door een Gouden Poort uit ons leven verdwenen zijn. Ze zijn naar het evangelie van Matteüs als zuurdesem in het meel verwerkt en hebben bijgedragen aan het koninkrijk van God, ze zijn naar het woord van Exodus niet uit het Boek geschrapt van Hem die is …
Volgens Stijn Fens in Trouw van 26 juni moet geloof een beetje schuren wil het geloofwaardig zijn. Hij heeft een gesprek gezien van Andries Knevel met Jan van den Bosch, de man achter Hour of Power op RTL 5 die zo’n rotsvast geloof heeft dat Stijn er van over zijn nek gaat. Nee, geef hem dan de dichter Ingmar Heytze maar die vertwijfeld zoekt naar het antwoord op de vraag waarom sommige mensen geloven en andere niet, met de beste wil van de wereld niet.
Geloof moet schuren. De twee lezingen van vandaag schuren ook. In Genesis formuleert Jakob een soort voorwaardelijk geloof, in Matteüs zien we voorbeelden van onvoorwaardelijk geloof. Genesis geeft ons het prachtige verhaal van Jakob die droomt van die ladder die op de aarde staat en de top die tot in de hemel reikt. Langs die ladder stijgen Gods engelen op en dalen zij neer. En ineens staat de HEER bij hem die hem de prachtigste dingen belooft. Het mooiste is wel dat alle geslachten van de aarde zich gezegend mogen beschouwen vanwege hem, Jakob. Vervolgens wordt Jakob wakker. Hij heeft weliswaar zijn hoofd op een steen gelegd, maar kennelijk goed geslapen en fijn gedroomd. Die steen promoveert hij meteen tot wijsteen, een heilige steen, een huis van God. Maar luister wat hij zegt: “Als God met mij is en mij beschermt op de reis die ik nu onderneem, als Hij mij voedsel geeft om te eten en kleding om mij te bedekken, en als ik ongedeerd naar mijn ouderlijk huis terugkeer, dan zal de HEER mijn God zijn.” Dat noem ik voorwaardelijk geloof. Zo zouden we allemaal wel kunnen geloven, geloof als een goede deal. Maar zo is het natuurlijk niet.
In de tweede lezing zie ik onvoorwaardelijk geloof. Een aanzienlijk man knielt voor Jezus neer en zegt: “Mijn dochter is zojuist gestorven. Kom haar toch de hand opleggen, dan zal ze leven.” Hoe komt die man tot zo’n verzoek? Hoe komt hij op het geloof dat zijn gestorven dochter weer zal leven? Op of onder welke steen heeft hij gelegen? Dat is de vertwijfelde vraag van Ingmar Heytze en de moderne mens. Matteüs vertelt ons niets van de omstandigheden van die man, of hij gek geworden is van verdriet, of hij in een delier verkeert o.i.d. Maar Jezus staat op en gaat met de man mee naar zijn huis, samen met de leerlingen die dit kennelijk ook geen vreemd verzoek vinden en er van uit gaan dat Jezus dat kan. Onderweg komt een vrouw naar hem toe die ook onvoorwaardelijk gelooft. Ze lijdt al twaalf jaar aan vloeiingen, en ze denkt bij zichzelf (hoe weet Matteüs dat, enfin laat maar zitten): “Al zou ik zijn kleed maar aanraken, dan ben ik gered.” En dit geloof blijkt te werken, ze geneest. “Uw geloof heeft u gered.” Maar we hebben nog die dochter die gestorven is. Als Jezus aankomt is het een heidense bende, een drukte van jewelste, een kabaal van fluitspelers. Geen wonder dat de mensen hem uitlachen als Jezus beweert dat het meisje slaapt. Dat moet wel een heel diepe slaap zijn als je door die herrie heen slaapt. Misschien te vergelijken met die slaap van Jakob. Maar de aanzienlijk man moet er nog steeds vertrouwen in hebben want hij accepteert dat zijn rouwende vrienden weggestuurd worden en dat Jezus naar binnen kan gaan en bij het meisje kan komen. “Hij pakte het meisje bij de hand en ze stond op.”
Hoe geloven wij? Onvoorwaardelijk of stiekem toch voorwaardelijk? Ik denk dat het moeilijk te zeggen is, voor ons die het geloof met de moedermelk en/of met de paplepel binnen hebben gekregen. Het geloof en wij zijn in een symbiotische relatie versmolten geraakt. We geloven niet alles, maar we geloven wel heel veel. Misschien geloven we door de dag heen vrij weinig, maar als we het credo zingen geloven we weer alles. Ons geloven is vooral een hopen dat het woord van de HEER in die droom van Jakob werkelijkheid zal worden: dat alle volkeren der aarde gezegend zullen zijn. Het ziet er nog niet naar uit en daarom is geloven zo moeilijk. We moeten geloven tegen de klippen op, over de dood heen: dat is het wat Matteüs ons probeert duidelijk te maken in zijn verhaal van de opwekking van het meisje. Ten slotte een uitspraak van Ingmar Heytze, met instemming geciteerd door Stijn Fens die zich goed voelt bij een schurend geloof: “Ik hou van de man die zei dat als je kijkt naar de natuur en je even verbonden voelt met alles wat leeft, je eigenlijk kijkt naar God die zich net heeft verstopt – maar verder kom ik niet.”
Bij de lezingen van vandaag moet ik denken aan het nieuwste boek van Toon Tellegen, God onder de mensen
(Querido, 2021, 136 blz.). Ik heb alleen de juichende recensie in NRC Boeken gezien met enkele pakkende citaten.
De trailer zegt het volgende:
“God bestaat steeds opnieuw in Toon Tellegens gedachten. Soms is hij een kluizenaar, dan weer wordt hij wegens
wangedrag aangehouden of is hij een buitengewoon goede balletdanser. Ook in de zomer draagt hij een dikke
winterjas en regelmatig twijfelt hij eraan of de mensen van hem houden. Gelooft hij wel in zichzelf ? Hij zit
een keer in iemands hoofd, hij wordt betrapt op overspel, hij bedenkt een nieuwe, betere God, hij is af en toe
onredelijk en kwaadaardig. Maar ook liefdevol en onzeker. Hij lijkt verdacht veel op een mens, maar is toch
steeds God. Toon Tellegen speelt op weergaloze wijze met onze ideeën, gevoelens en verlangens over het bestaan
van God in de wereld: briljant, diepzinnig en ongelooflijk geestig.”
In het fragment uit Genesis lijkt God ook verdacht veel op een mens. Hij is boos, hij is het zat, hij gaat er een eind aan maken: Sodom en Gomorra, weg ermee. Heel menselijk is ook dat er met hem te onderhandelen valt, en Abraham blijkt een uitstekend onderhandelaar te zijn. De wereld van vandaag lijkt nog steeds op Sodom en Gomorra. God lijkt zich daar momenteel – als we met Tellegen meegaan – niet veel meer van aan te trekken. Hij denkt: het zal mijn tijd wel duren, bovendien de mensen zijn hard op weg er zelf een einde aan te maken, daar hebben ze mij niet meer voor nodig.
Ook het evangelie van Matteüs lijkt op Tellegen, ik denk trouwens dat hij zijn inspiratie grotendeels uit de evangelies heeft. Jezus ligt te slapen, terwijl de golven over de boot heen slaan. “Heer, red ons, wij vergaan!” Tellegen heeft een verhaal waarin God bij een man op bezoek komt nadat hij vanwege overlast uit zijn eigen huis is gezet. God dus, uit zijn huis gezet omdat hij overlast veroorzaakte, heel geestig. De man wil God van alles vragen, maar eenmaal binnen valt God meteen als een blok in slaap. Hij wordt pas wakker als de man zelf in slaap is gevallen en als de man weer wakker wordt slaapt God alweer. Zo gaat dat een week lang door. Gaandeweg begint de man te begrijpen wat die ‘overlast’ behelsde: ‘zijn voortdurende aanwezigheid, die een vorm van afwezigheid was, een soort ondraaglijke afstandelijkheid.’ De recensent denkt dat het hier gaat om de worsteling met religie: “Hoe te geloven in God? Preciezer: hoe valt het bestaan van God te verenigen met al het onrecht op de wereld? Die vraag lijkt ten grondslag te liggen aan vrijwel alle gedachte-experimenten in deze bundel. Wat voor eigenschappen heeft zo’n God? Hoe valt te verklaren dat een almachtige schepper passief toekijkt hoe er overal geleden wordt? Is hij zelf depressief soms, of eenzaam, gaat het niet goed met hem, komt het daardoor? Hebben wij mensen het verpest; heeft God zijn geloof in óns verloren”?
Ja, dit zijn vragen die de theologie zich altijd heeft gesteld en waarop nooit een afdoend antwoord is gekomen. De mens blijft met deze vraag rondzeulen, ze laat hem nooit met rust. Ook hier geeft ons evangeliefragment het perfecte beeld als Jezus zegt: “De vossen hebben een hol, en de vogels van de hemel een nest, maar de Mensenzoon kan nergens het hoofd neerleggen.”
Ik wil ten slotte stilstaan bij de heilige van vandaag: Ireneüs van Lyon (130 – 202), die doorgaat voor de eerste grote theoloog en kerkvader in de na-apostolische periode. Wat hij dacht over het samengaan van alle ellende en een barmhartige God weet ik niet. Wel dat hij in Jezus het antwoord vond op alle vragen die een mens maar kan stellen over God. Hij bedacht dat de vier diersymbolen uit het Oude Testament - de gevleugelde mens, de gevleugelde leeuw, het gevleugelde rund en de gevleugelde adelaar - op de vier evangelisten toegepast kunnen worden. Matteüs de gevleugelde mens, Markus de gevleugelde leeuw, Lukas het gevleugelde rund en Johannes de gevleugelde adelaar. Met de gevleugelde woorden van de vier evangelies moeten wij het doen, maar ook met Toon Tellegen als die zijn vleugels ombindt en ons omhoog voert naar de toppen van zijn literaire verbeelding ….
Van Aloysius Gonzaga (1568 – 1591) is in de vrome beeldvorming (zie Google afbeeldingen) een zoete heilige, een soort suikerbeest gemaakt: toog en superplie, een witte lelietak in zijn armen, een stralenkrans om zijn hoofd, de ogen geloken: heilig, heilig, heilig. Hij zal wel niet meer van dat beeld afkomen, al hebben de jezuïeten wel geprobeerd hem een ander beeld te geven. Dan zien we een jonge man (hij werd maar 23) zonder de genoemde attributen gekleed in een eenvoudig roodbruin overhemd. Hij heeft zijn ogen wel degelijk open en daarmee kijkt hij ons ernstig aan. Hij wordt niet als een lachebekje neergezet, zijn mond is eerder droef. Hij wordt omarmd door een oude man die zijn ogen naar hem opslaat: het is een intiem tafereel, kennelijk heeft de man groot vertrouwen in de jonge man. Wie is die oude man? Is het zijn vader, de hertog van Castiglione? Aloysius was zijn oudste zoon en erfgenaam, hij voedde hem op in pracht en praal en bereidde hem voor op een toekomst te midden van de machtigen van zijn tijd. Maar Aloysius ging, tot grote ergernis van zijn vader, een andere weg. Hij doorzag de façade van de macht, hij walgde van het lege leven dat hij om zich heen zag. Hij distantieerde zich van dat alles, werd kloosterling en trok zich het lot van pestlijders aan die hij verzorgde. De pest was de pandemie van die eeuw, mondkapjes en vaccins waren er niet. Aloysius – tegenwoordig zou hij niet een heilige genoemd worden maar een held - werd zelf besmet bij de verzorging van de zieken en het werd zijn ontijdige dood. Op de nieuwe ikoon zal hij wel omarmd worden door een naamloze pestlijder, maar ik zie er liever zijn vader in. Wat we dan zien is een omkering van de parabel van de verloren zoon. Hier is de vader verloren en ten langen leste ziet hij in dat zijn zoon het bij het rechte eind heeft. Voordat de zoon sterft komt de vader terug bij zijn zoon die hem barmhartig omarmt. Vaders bekeren zich zelden tot hun zoon, verstokt van hart volharden ze in de oude tredmolen.
Zo niet Abram uit Genesis 12. Als hij de oproep krijgt om weg te trekken uit Haram, uit het land van zijn stam en zijn ouderlijk huis, dan doet hij dat terwijl hij toch al 75 jaar oud is. Tegen alle logika en gezond verstand in trekt hij weg uit traditie en comfort. Hij gelooft de HEER die tegen hem zegt: ik zal je zegenen en jij zult een zegen zijn voor alle volkeren. In enkele verzen volgen we Abram op zijn weg naar Kanaän; her en der richt hij altaren op voor de HEER. Geen wonder dat Abram/Abraham de vader wordt van alle gelovigen, van joden, christenen en moslims.
Dit geloof krijgt gestalte in hartje Berlijn (Trouw dinsdag 8 juni 2021) waar de drie godsdiensten één gebedshuis gaan bouwen, the House of One. Op de foto zien we pastoor Gregor Hohberg, rabbijn Andreas Nachama en imam Kadir Sanci die de handen ineen hebben geslagen om samen het eerste multireligieuze gebedshuis ter wereld te realiseren. Eenheid in verscheidenheid, want er blijven drie verschillende gebedshuizen die uitkomen op een centraal leeg middenplein waar 300 mensen terecht kunnen voor gezamenlijke vieringen, tentoonstellingen, kunstmanifestaties, wetenschappelijke congressen. Een ruimte voor mensen van alle geloof of ongeloof. Het voordeel van deze opzet is lijkt me dat je niet schijnheilig hoeft te zijn om hier je hart op te halen. In Mattheüs 7 – het evangeliefragment van vandaag – waarschuwt Jezus tegen schijnheiligheid. Hij heeft het over de splinter en de balk: wel die splinter zien in het oog van de ander, maar niet de balk in je eigen oog. Het is een waarschuwing die het niveau van geloof en ongeloof overstijgt want het is een menselijke eigenaardigheid waar we allemaal wel aan lijden.
Drie godsdiensten in één gebedshuis. “Het voelde als een utopie, nu als een droom die
uitkomt”
Trouw 8 juni 2021
Op 14 juni viert de kerk de gedachtenis aan Lidwina van Schiedam (1380 – 1433). Dat is zo sinds het Vaticanum II; voorheen werd zij op 14 april herdacht, haar sterfdag. Ik vermeld dit vanwege het programma Hier zijn de Van Rossems. Toen zij door Schiedam waggelden hadden ze het over de heilige Lidwina; ze vertelden haar verhaal, bezochten de kerk waar ze begraven ligt en keken naar het beeld met de stigmata. Maarten verwonderde zich erover dat ze nog vereerd werd, want – zo wist hij – er waren door Vaticanum II heel wat heiligen opgeruimd. Maar niet Lidwina, Neerlands bekendste heilige, patrones van de chronisch zieken.
Haar verhaal is spectaculair, ik hoef dat niet meer na te vertellen, ik beschouw het als bekend. Interessanter is om te zien dat we hier niet enkel een buitenissig geval hebben, iets voor het rariteitenkabinet, maar eerder een specimen van wat christelijk geloof in principe is. Beide lezingen werpen licht op het verschijnsel, maar ook het nieuwste nummer van Filosofie – Tijdschrift (mei/juni 2021) dat gewijd is mystiek. Lidwina was ongetwijfeld een mystica, een mystieke roos.
In 2Korintiërs zegt Paulus dat, sinds hij het licht heeft gezien, hij niemand meer beoordeelt naar menselijke maatstaven. Iemand die in Christus is, is een nieuwe schepping; het oude is voorbij, het nieuwe is er al. Welnu, Lidwina was “in Christus”. Dat ze na haar val op het ijs haar leven in bed doorbracht tot niets meer in staat, kon zij beleven als een leven in vereniging met Christus. Christus was haar alles.
In Johannes 12, 24 – 26 heeft Jezus het over de graankorrel die moet sterven om vrucht voort te brengen. Sterven om te leven. Voor een graankorrel zien we meteen dat dat waar is, maar het vraagt om een mystieke blik om je zelf als deze individuele mens en unieke persoonlijkheid ook te zien als graankorrel. Jezus roept op om je leven zo te zien; je mag er zelfs een advies in zien: geef je leven in deze wereld prijs en je zult het behouden voor het eeuwig leven.
Nu naar Filosofie – Tijdschrift (mei/juni 2021). Een basiskenmerk van mystiek is de ervaring van de eenheid van
alle zijn. De ervaring dat je opgenomen bent in het grote kosmische verband. Je kunt je zelf beleven als een
golfje in de oceaan van het zijnde, het zogeheten ‘oceanische gevoel’ of het kosmische bewustzijn. In alles, hoe
klein ook, kan het universum tegenwoordig zijn en in ieder tijdsmoment de eeuwigheid. William Blake (1757-1827)
verwoordde dat aldus:
“De wereld zien in een korrel zand,
de hemel in een wilde bloem;
de oneindigheid vasthouden in de palm van je hand
en eeuwigheid in een uur.”
Maar christenen hebben voor deze inzichten geen William Blake nodig. Jezus zegt graankorrel, en wie gelovig te
communie gaat gelooft dat ie de eeuwigheid gelegd krijgt in de palm van zijn/haar hand, met een pincet
tegenwoordig. Het probleem met ons is misschien dat we er té vertrouwd mee zijn geraakt, we zijn de mystieke
blik kwijt als we hem ooit al hebben gehad. Onze religiositeit is te veel koek en ei. Ik ontleen deze gedachte
aan voormalig Theoloog des Vaderlands Janneke Stegeman (1980) in Volzin van juni 2021 die zegt: “ons christendom
is géén koek en ei, het is niet onschuldig.” Geloof is voor haar geloof als het zich steeds vernieuwt en dat
ziet ze te weinig. Ze blijft vaag hoe zij die vernieuwing ziet. Anders dan publiekstheoloog Anne van der Meiden
(1929-2021). In Memoriam in Trouw van vrijdag 4 juni schrijft Nico de Fijter dat Van der Meiden veranderde van
een orthodox naar een vrijzinnig gelovige. Hij sloot zich aan bij de vrijzinnig Nederlandse Protestanten Bond,
maar hij bleef ook lid van de Nederlands Hervormde kerk (die in de PKN) opging. In 2004 zei Anne: “Ik zou het
leuk vinden om ook lid te worden van de rooms-katholieke kerk. Wat mij betreft moeten we véél meer lid worden
van elkaars kerken. Het kán niet meer zonder de katholieken. Het kan niet meer zonder het vrijdenkende deel van
het jodendom. En zonder, laten we zeggen, het liberale gedeelte van de islam.” Kijk, dat zou een vernieuwing
zijn. Maar misschien denkt u eerder dat deze Twentse publiekstheoloog hiermee een scheve schaats reed en een
uitglijder maakte. Dan zijn we weer terug bij de heilige van vandaag. Heilige Lidwina van Schiedam, ora pro
nobis.
De lezingen van vandaag doen me denken aan het eurovisie songfestival daags voor Pinksteren op zaterdag 22 mei. Voor mij was de nummer 2 winnaar: de Franse Barbara Pravi met haar liedje Voilà, hier ben ik. Het is een hartstochtelijk oproep om van haar te houden; ze vraagt of “we” van haar willen houden zoals je van een vriend houdt die afscheid neemt. “Hou van mij zoals men houdt van een vriend die voorgoed vertrekt.” Ik wil graag aan deze oproep gehoor geven, en voor één keer is het nog het meest praktisch als je dit liedje religieus wilt verstaan. Jezus heeft afscheid genomen in de afscheidsrede van Johannes, hij heeft zijn Laatste Avondmaal gehouden met zijn vrienden, hij is gestorven, begraven wat toch als een definitief vertrek gezien mag worden. Hij is opgevaren ten hemel, voorgoed vertrokken; voor zijn vertrek vraagt hij tot driemaal toe aan Petrus of hij van hem houdt. Met Pinksteren heeft hij zijn geest geschonken zodat de evangelisten geïnspireerd gaan schrijven. Zo ook de liedjeszangers, de dichters, de componisten; altijd moeten zij het hebben van de inspiratie, van de taal der liefde.
Ik zal drie songteksten geven, de eerste uit Sefanja, de tweede uit Lucas en de derde uit het boekje van Maria
Lichtmis tot Pinksteren, bidden in onzekere tijden. Sefanja zingt:
Jubel dochter van Sion!
Juich, Israël.
Verheug u en wees blij met heel uw hart,
Dochter van Jeruzalem!
Volgens de wetten van de song zou ik eindeloos herhalen: jubel, juich, verheug u. Jubel, juich, verheug u.
Lucas legt zijn lied in de mond van Maria als ze op bezoek is bij haar nicht Elisabeth, dat is het feest van
vandaag, Maria Visitatie:
Mijn ziel prijst en looft de Heer,
Mijn hart juicht om God mijn redder
Hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares.
Hier hoor ik de tonen van het Franse liedje dat ook een jubel is omdat de zangeres gezien is of gezien wil
worden: voilà, hier ben ik. Als er maar van je gehouden wordt. De religieuze mens gelooft, weet, voelt dat van
hem/haar gehouden wordt … door God.
Ten slotte Angela Holleboom, abdis van de clarissen in Megen. Haar lied heeft als titel Hoog aan de hemel, maar
ik geef het een andere titel: Nous voilà, hier zijn wij …
Hoog aan de hemel glanst uw licht,
uw zon geeft groeikracht aan de aarde
en aan het volk dat Gij vergaarde.
Gij leidt ons voor uw aangezicht.
Hier zijn wij, God, uw hand doet goed,
Gij kleit, en vormt ons uit de akker.
Gij blaast in ons het leven wakker,
Gij spreekt ons aan, uw woord is zoet.
Uw stem wekt doden uit het graf,
uw Geest slaat vuur uit zware stenen.
Ja, lachen zullen zij die wenen,
het dood gewicht wentelt Gij af.
Ons roepen stijgt op uit de grond.
Geschaad, getroffen door het lijden
en in het duister van de tijden
smeken wij U als uit één mond.
Hoed Gij uw schepping in uw hand,
aan U is nimmer iets ontvallen.
O God, ontferm U over allen,
breng bloei en vruchten in uw land.
U zegenen en danken wij,
U, Vader, Wie wij toebehoren,
U Zoon, in Wie wij zijn herboren.
U Geest, uw Adem schept ons vrij.
Bepleit ik een eurovisie songfestival met religieuze liederen? Nee, maar laten we oplettend zijn bij zogenaamde
wereldse liederen: ze hebben nogal eens religieuze diepte …
De tweede lezing laat duidelijk merken dat we in de buurt zijn van Hemelvaart en Pinksteren, de eerste lezing
is er over heen. De christenen weten zich gezonden en ze zijn onderweg. Luister nog eens hoe Lucas dat
opschrijft, hij vindt die routebeschrijving belangrijk genoeg om te vermelden. “Zo voeren we weg uit Troas en
koersten regelrecht naar Samotrake en de volgende dag naar Neapolis. Vandaar gingen we naar Filippi, een
belangrijke stad in dat deel van Macedonië.” In Volzin van vorige maand staat een mooie foto van abt Denis
Hendrickx in zijn witte habijt terwijl hij opkijkend in de verte tuurt. Hij is door Volzin uitgenodigd zijn
lijfgedicht te geven en daar iets over te vertellen. Hij heeft een gedicht gekozen van Servaas Bellemakers (1947
– 2020) met als titel: Een volk op weg gezet. In plaats van uit te weiden over de tekst van Handelingen geef ik
hier dat gedicht (een fragment):
Wie gaat voorop, wil herder zijn
speurend naar water, plekken groen?
De wolven huilen in het bos –
wie vindt een weg om recht te doen?
Wie vrede zoekt moet vechten in
de loden schoenen van de angst.
Maar kreupel en verminkt geraakt
weten wij: toekomst duurt het langst.
(Refrein)
Een volk op weg gezet
om vrede tegemoet te gaan:
De toekomst die is aangezegd
moet doorverteld, verstaan, gedaan.
Zijn wij dat volk, gewekt
om op te staan? Wij gaan.
Wie kent de armen langs de weg:
gepakt, gebruikt, weer weggegooid?
Ziet iemand nog de blindeman,
de stomme en de mankepoot?
Zien wij elkaar? Zij staan al op,
helpen elkaar weer op de been.
Wij reisgenoten in de stoet
horen van hen waarom, waarheen.
Hendrickx zegt bijzonder gegrepen te zijn door de woorden uit het refrein: “wij gaan”, en door de woorden “wie
vindt een weg om recht te doen”. Abten kiezen bij hun wijding een spreuk en de zijne werd (in 2013): “Te doen
gerechtigheid” naar een lied van Huub Oosterhuis.
Nu naar de tweede lezing. Jezus waarschuwt zijn leerlingen dat het geen gemakkelijke weg zal zijn. Als je zijn weg wilt gaan, de weg van de gerechtigheid, moet je niet verwachten dat ze de rode loper voor je uitleggen. Integendeel, verwacht eerder dat je tegenstand zult ondervinden, ja, het kan je zelfs de kop kosten. Het is geen aanlokkelijk perspectief. Wie kan dat? Met 4/5 mei nog vers in het geheugen denken we aan de mensen in het verzet, aan vrouwen als Jacoba van Tongeren (1903 – 1967) en Etty Hillesum (1914 – 1943). Jacoba werd oprichtster en leidster van de Amsterdamse ondergrondse verzetsgroep 2000. In 1990 werd zij door Yad Vashem geëerd als Rechtvaardige onder de Volkeren. Etty bleef bovengronds, zij ging in innerlijk verzet door te besluiten niemand te haten, ook de vijand niet, en te laten gebeuren wat er ging gebeuren, Westerbork, Auschwitz. In Deventer is sinds 5 mei 1996 het Etty Hillesum Centrum gevestigd in een voormalige Joodse school. Dit centrum hanteert als centrale leus een van de uitspraken van Hillesum: "De omstandigheden, de goede en de slechte, moet men aanvaarden, wat niet belemmert dat men zijn leven eraan kan wijden de slechte te verbeteren." (Dagboek van Etty Hillesum, 3 juli 1942).
Wij hebben twee minuten stilte gehouden waarin we ons de vraag konden stellen: hoe zou ik me gedragen hebben? Je weet het niet. Je kunt steun vinden in de belofte van Jezus dat Hij altijd een Helper zendt, de heilige Geest van Pinksteren …
Op de feestdag van de apostelen Filippus en Jakobus – en van ieder die zijn naamdag viert omdat ie Filip, Flip, Jakob, Sjaak of Kobus heet – valt in de lezingen de naam van de een en de ander. Die arme Filippus heeft geen glansrol in het fragment uit Johannes. Maar liefst vier hoofdstukken lang (14, 15, 16, 17) bevriest Johannes de voortgang van zijn verhaal van Jezus de levende in zijn zogenaamde afscheidsrede. Daarin zegt Jezus keer op keer en nog een keer dat Hij en de Vader één zijn, dat ze met elkaar verbonden zijn, dat ze één zijn in liefde, dat ze met elkaar verkeren in gemeenschap van goederen want alles van de Vader is van de Zoon en omgekeerd is alles van de Zoon van de Vader, ze zijn vanaf het begin bij elkaar, de Vader heeft de Zoon naar de wereld gezonden en nu keert de Zoon weer terug in de boezem van de Vader, de bedoeling van de zending was en is redding voor wie verloren was, eeuwig leven voor wie in God gelooft en in Hem maar dat is hetzelfde; vergeving, heiliging, glorie: vraag maar en je zult het krijgen. Zo vat ik de vier hoofdstukken samen. In ons fragment vandaag stelt Jezus: “Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Alleen door Mij heeft men toegang tot de Vader. Als jullie Mij hebben leren kennen, zul je ook mijn Vader leren kennen. Sterker, nu al kennen jullie Hem en heb je Hem gezien.” Hierop zegt Filippus: “Laat ons de Vader zien, Heer, dan zijn we tevreden!” Daarom zeg ik: die arme Filippus, hij heeft geen glansrol. Of hij heeft niet goed geluisterd, of hij snapt er niets van. Zoals het verhaal er staat lijkt hij me niet het slimste jongetje van de klas. Maar misschien moeten we Filippus op zijn feestdag niet te hard vallen. Pasen en Pinksteren zijn in het verhaal nog niet geweest, de Parakleet nog niet gezonden. Misschien heeft het helemaal niets te maken met slimheid en gaat het hier om een mystiek zien en weten dat alleen maar door een langzame groei tot stand komt, een langzaam ingroeien in het mysterie dat Christus is, de Vader en de Geest. Filippus was eenvoudigweg nog niet zo ver. Zijn wij dat wel?
In 1Korintiërs 15 valt de naam van de andere apostel wiens feest we vieren: Jakobus. Paulus geeft daar een merkwaardige opsomming van personen aan wie Christus is verschenen na zijn opstanding op de Derde Dag. Hij noemt eerst Kefas en dan de Twaalf. Tussen haakjes, ik mis dan een voetnoot waarin verklaard wordt waarom hij twaalf zegt en niet elf, rekent hij Judas Iskariot hier weer mee? Was Mattias toen al als vervanger gekozen om het twaalftal weer compleet te maken? Maar Paulus gaat verder: vervolgens is Hij verschenen aan meer dan 500 broeders tegelijk. Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen. Weer mis ik een verklarende voetnoot. Jakobus hoorde toch bij de Twaalf? Bij de twaalf zitten twee Jakobussen: de Meerdere en de Mindere. Hier moet het om de Mindere gaan, die ook als de broer van Jezus wordt opgevoerd en die een grote rol speelde in de eerste christengemeente van Jeruzalem. Wie nog “minder” is, is Paulus die zich zelf aan het slot van zijn opsomming neerzet als een misgeboorte, of een misbaksel. Een weinig verheffende zelftypering.
Wat is het zelfbeeld van christenen? Meer speciaal: wat is het zelfbeeld van katholieken in Nederland? Lees in dat verband in Volzin nr 4 van april van dit jaar het artikel “Buiten dienst. Toen God kleiner moest gaan wonen en ik meekeek” – het is een voorbeschouwing van Anton Stolwijk van zijn gelijknamige boek dat volgens Volzin een tragikomisch portret is van de restanten van het Nederlands katholicisme en van een samenleving die veel meer dan de gebouwen van haar geloofsgemeenschappen in de uitverkoop heeft gedaan. Daarnaast moest ik denken aan Toos Wierema-Ballings (96), vorig jaar gedecoreerd als de oudste ooit, die op de afgelopen koningsdag een virtuele ontmoeting had met de prinsessen en een live gesprek met Amber Brantsen op een dak van Strijp-R. Ze vertelde dat ze nog altijd als kosteres werkzaam is. Enig speurwerk leverde op dat ze in de Wilgenhof de kapel verzorgt en ook kostersdienst doet in de Sint Joriskerk. Zulke oude mensen houden de kerk in onze contreien overeind. Heilige Filippus, heilige Jakobus, sta ons bij!
“Ik ben de deur; wie door Mij binnenkomt zal gered worden: die kan vrij in en uit gaan en zal weidegrond vinden” (vers 9). Even verder op zegt Jezus: “Ik ben gekomen opdat ze leven mogen bezitten, en wel in overvloed” (vers 10b). Het is preken voor eigen parochie om te bevestigen dat Jezus de toegang vormt tot een leven waarin je gered bent. Maar als je probeert te preken over de parochiegrenzen heen, regelrecht onze geseculariseerde wereld in … wat kun je dan van deze woorden uit Johannes maken? Wie door Jezus heengaat zal gered worden. De laatste keer dat die woorden voor een groot televisiepubliek aanschouwelijk werden gemaakt, was The Passion op Witte Donderdag 1 april, vanuit Roermond. The Passion laat het elk jaar zien dat het leven van Jezus onlosmakelijk verbonden is met het kruis. Altijd dat kruis, zo luidt de laatste boektitel van Bram van de Beek, een titel waarin ongeduld, ergernis, frustratie klinkt … kan dat niet anders? Nee, kennelijk niet. Borgman (Alle dingen nieuw) citeert met instemming de Algerijnse dominicaan Pierre Claverie (1938 – 1996) die heeft gezegd: “Ik geloof dat de kerk sterft door niet dicht genoeg bij het kruis van Jezus te zijn.” Claverie werd in 1996 in Algerije vermoord, evenals de trappisten van Thibhirine (dit jaar 25 jaar geleden). Hij zag het aankomen, maar wilde zich toch niet veilig stellen. Hij verantwoordde zijn keuze om in Algerije te blijven aldus: “We hebben geen macht, maar we zijn er als aan het bed van een vriend, van een zieke broer, in stilte, om zijn hand vast te houden en zijn voorhoofd af te sponzen. Vanwege Jezus. Omdat Hij degene is die daar lijdt, in dat geweld waarvoor niemand gespaard blijft, opnieuw gekruisigd in het vlees van de meest onschuldigen” (Borgman, 309). Toch is christelijk leven geen verheerlijking van het lijden, er is geen fixatie op het kruis. Jezus doet een uitnodiging om bij hem binnen te gaan, binnen te gaan in de werkelijkheid die getekend wordt door lijden en dood. Maar hoeveel werkelijkheid kan de mens aan? Hoeveel lijden en dood? Gods bedoeling is toch dat de mens leeft en floreert: leven bezit in overvloed? Wie via Jezus naar binnen komt, zegt Johannes, kan vrij in en uit kan gaan en weidegrond vinden. Ik versta die woorden als: de boog kan niet altijd gespannen blijven, het kan ook nodig zijn om uit te gaan, om bij te tanken, om weer op krachten te komen. Neem corona: wie kan het woord nog horen!? In Breda wilde men er even niet meer van horen en werd een fieldlab opgetuigd voor 10.000 mensen die flink uit hun dak wilden gaan met muziek en dans en drank. Met 10.000 mensen de wei in om het leven in overvloed te ervaren. Maar in de buurt van het festivalterrein staat het Amphia-ziekenhuis. Een dokter van het ziekenhuis stelde het zich voor hoe het kaboem kaboem zou doordringen op de ic’s waar de intensivisten vochten voor het leven van hun patiënten. Feest en lijden zaten hier te dicht op elkaar. Hij startte een petitie die in korte tijd door 375.000 mensen werd ondertekend. Als gevolg van die petitie werd het feest afgelast. Maar sinds het laatste persmoment van Rutte en De Jonge blijkt dat er een balanceeract wordt gezocht tussen de noodzakelijke inspanningen om corona te beteugelen, en de noodzakelijke inspanningen om te ontspannen: de terrasjes weer open, de avondklok ingetrokken, 100 mensen bij een uitvaart i.p.v. 30. Hoewel ik de petitie ondertekend heb, sta ik ook achter die versoepelingen. Het is in en uitgaan. Om terug te komen op The Passion: het thema was: “ik ben er voor jou”, met het prachtige slotgebaar van de wijdgespreide armen van Jezus als van het oude H. Hartbeeld. “Ik ben er voor jou” is de godsnaam: met dat gebaar en met wat er voor staat wordt hier in huis elke dag zorg verleend en met dat zelfde gebaar worden ook feesten en festivals omarmd …
Maandag na de tweede zondag van Pasen horen we van het nachtelijk gesprek van Nikodemus en Jezus. Waarom is het zo passend dit verhaal kort na Pasen te herlezen? Misschien wel omdat je er een paasverhaal in kunt lezen. Sowieso is het evangelie van Johannes een en al paasverhaal, en zijn alle vier de evangelies plus de Handelingen en de Brieven paasverhalen, want zij zijn ontstaan na en vanuit de paaservaring dat Jezus is Opgestaan en Verrezen. De paaservaring heeft niet alleen betrekking op wat er met Jezus gebeurd zou zijn, maar ook wat er met de vrouwen en de andere leerlingen gebeurd is: ze voelen zich opnieuw geboren en die nieuwe geboorte heeft alles met Jezus en zijn Geest te maken.
Nikodemus begint zijn gesprek met een credo-achtig statement: “We weten dat U als leraar van Godswege gekomen bent.” Jezus geeft op het eerste gezicht een vreemd antwoord, het is eigenlijk geen antwoord maar een bruggetje. Hij pakt dat “van Godswege” op en zegt: “Alleen wie opnieuw geboren wordt, kan het koninkrijk van God zien.” Een spiritueel doorkneed mens ziet in dat dit geen onredelijke voorwaarde is, maar toch we zijn helemaal bij Nikodemus als hij zegt: dat kannie, je kunt niet terug in de moederschoot om nog een keer geboren te worden. Fair enough, dat vindt Jezus ook. Maar het gaat om een nieuwe geboorte uit water en geest. Ach so, nu begrijpen we het. Het gaat over een geestelijke hergeboorte, we zijn als spiritueel mens weer bij Jezus. Een spirituele hergeboorte is voortaan alles zien in het Licht van Pasen, in zijn Geest die alles nieuw maakt als Gods schenkende Schepping. Maar waarom zegt hij: uit water en geest? Wat is het water dan? Het mooie van veel teksten uit de evangelies is dat ze niet uitgelegd worden. Er staat wat er staat, maar wat staat er eigenlijk? Je kunt er over nadenken, je kunt er je eigen uitleg aan geven. Bij water denk ik nu aan vruchtwater. Zonder vruchtwater kan een kind in de buik van zijn moeder niet groeien: het water is het levengevende element dat het ongeboren kind omgeeft totdat de vliezen breken, het vruchtwater wegstroomt en het kind geboren wordt. Als Jezus het water erbij houdt, bedoelt hij dat een leven in de Geest nooit mag vergeten waar het vandaan komt: van de moeder, van de baarmoeder, van het vruchtwater, uit de aarde, uit de werkelijkheid van erotiek en seks, genot en pijn, lijden en dood. Blijf de aarde trouw, zo schreeuwt Nietzsche de christenen van zijn dagen toe die hij van een levensontkennende slavenmentaliteit beschuldigde die meer met het hiernamaals bezig was dat met het hiernumaals en die daarom de dood van God op haar geweten had. Er is geen theoloog die zich de kritiek van Nietzsche niet heeft aangetrokken. Ik verwijs naar Tomas Halík, Raak de wonden aan, Miroslav Volf, Voor het leven van de Wereld en Erik Borgman, Alle dingen nieuw.
Op het einde van zijn grote werk deel 1 komt Borgman met drie Franse woorden die volgens mij die hergeboorte uit water en geest ook oproepen: le point vierge, woorden die hij ontleent aan de Amerikaanse trappist Thomas Merton die ze weer heeft van Louis Massignon. Merton zegt: “In de diepste kern van ons wezen is er een punt van niets-zijn, waar zonde en illusie niet zijn doorgedrongen, een kern van louter waarheid, een vonk die geheel God toebehoort, die nooit tot onze beschikking is, van waaruit God over onze levens beschikt, en die niet toegankelijk is voor de spelingen van onze geest of de brutaliteit van onze wil. Die kleine kern van niets-zijn en volstrekte armoede is de zuiverste glorie van God in ons. Het is, om zo te zeggen, zijn Naam die in ons is geschreven als onze armoede, onze behoeftigheid, onze afhankelijkheid, ons kindschap” (Borgman, blz. 283). Dat is prachtig uitgedrukt, dat is geest, maar waar is het water? Ook daar kunnen we terecht bij Thomas Merton die een ervaring beschrijft die ieder mens die vroeg opstaat kan herkennen en beamen: “Het eerste tsjilpen van de vogels markeren het point vierge van de dageraad onder een hemel nog zonder echt licht, een moment van ontzag en onuitsprekelijke onschuld als de Vader in volmaakte stilte hun ogen opent. Ze beginnen tot Hem te spreken, niet met een vloeiend lied, maar met een ontwakende vraag die hun dageraadstaat is, hun staat op het point vierge. Hun toestand vraagt of het tijd is voor hen te ‘zijn’. Hij antwoordt: ‘ja’. Dan worden ze één voor één wakker en worden vogels” (Borgman, blz. 283).
Vorige week gaven de lezingen ons twee vrouwen: Susanna uit het Oude Testament die vals beschuldigd werd van onzedelijke handelingen, en een naamloze vrouw uit het Nieuwe Testament, uit het evangelie van Johannes, die gestenigd dreigde te worden vanwege overspel. Vandaag, daags na Palmzondag aan het begin van de lijdensweek, staat een met name genoemde Maria in de aandacht; zij heeft lange haren want ze kan er Jezus’ voeten mee afdrogen en ze heeft veel liefde. Vanuit het Lucasevangelie sleept ze een bepaalde reputatie mee – Johannes doet daar niet aan mee – maar deze Maria wordt door Judas Iskariot wel geframed als iemand die verspillend bezig is: het geld van de dure nardusolie waarmee ze Jezus’ voeten zalft, had beter aan de armen uitgegeven kunnen worden. Jezus komt tussenbeide, ten gunste van Maria, en zegt: laat haar haar gang gaan.
Ik wil het vandaag hebben over de gang van de vrouw doorheen de mensengeschiedenis. Gelooft het christendom niet dat Jezus Christus is gekomen voor het heil van alle mensen? En is het niet een feit dat van alle mensen de helft vrouwen zijn? Vrouwen zijn doorheen de hele geschiedenis door mannen achtergesteld in hun rechten, nooit als gelijk of gelijkwaardig gezien; ze worden uitgebuit, mishandeld, misbruikt, verkracht, gedood. Ze kunnen niet veilig en onbekommerd over straat lopen ‘s avonds. De aanleiding voor mijn gedachtes – ik heb ze wel vaker geuit – is de dood van, nee de moord op de 33-jarige Sarah Everard deze maand in Londen. Sta eens stil bij die leeftijd: zij was even oud als Jezus toen hij werd vermoord. Volgens de theologie is Jezus ook gestorven voor deze Sarah. Maar wat betekent dat als het geen loze woorden willen zijn?
In het BBC-programma De Grote Vragen op zondagmorgen werd nagedacht over wat er gebeurt met vrouwen, niet alleen in London, niet alleen in Europa, maar overal ter wereld. De vraag is hoe dat ten goede kan worden gekeerd, wat er gedaan kan worden behalve de rituele demonstraties en wakes die dan ook weer door de politie uit elkaar geslagen worden wegens het overtreden van de corona-maatregelen. Er waren kwamen allerlei deskundigen, wetenschappers, ervaringsdeskundigen aan het woord: cijfers, feiten, verhalen. Ze zijn schrikbarend. De meldingen van geweld tegen vrouwen in de huiselijke situatie tijdens dit coronajaar rijzen de pan uit. Er werd gezegd: corona is een pandemie waarvoor alles uit de kast wordt gehaald om die te bestrijden, in een recordtijd zijn vaccins ontwikkeld … maar geweld tegen vrouwen is óók een pandemie en er wordt bitter weinig aan gedaan. Wat kan er gedaan worden, waar ligt de oplossing?
Sommigen zeggen: veel meer zaken voor de rechter brengen. Slechts één procent van de aangiften voor verkrachting komt voor de rechter. Vaak lopen de zaken op niets uit wegens gebrek aan “wettig en overtuigend bewijs”. Anderen zeggen: het is de opvoeding en de school; je moet jonge kinderen leren dat jongens en meisjes gelijkwaardig zijn. Maar het is bekend hoe machteloos ouders en leraren zijn, bijvoorbeeld tegen het internet en de smartphone waarop jonge kinderen gemakkelijk toegang hebben tot porno, geweld, machismo. Weer anderen zeggen: een cultuurverandering waarin de verkeerde beelden die diep in de psyche verankerd zijn aangepakt worden. Welnu, een van de beelden waar ik als lid van de RKK wat over mag zeggen is het verkeerde vrouwbeeld van Rome dat systematisch, principieel en hardnekkig de vrouw in een ondergeschikte positie heeft gehouden, met vrome smoesjes en drogredenen omkleed, tot op de dag van vandaag. Schaamt de RKK zich niet, schamen die priesters, bisschoppen en kardinalen zich niet? Schaamt de paus zich niet? Dat zij hun posities exclusief voor zich zelf bewaren en geen vrouw naast zich dulden, ja zich niet kunnen voorstellen dat een vrouw priester, bisschop, kardinaal of paus kan worden? Ik kom op schaamte dankzij Arnon Grunberg (Trouw, Tijdgeest 20 maart 2021) die zegt dat correctie op macht begint met schaamte over macht. En ik zeg nu: zolang de RKK die correctie niet aanbrengt helpt zij mee aan het heersende, diep verankerde idee dat vrouwen minder waard zijn dan mannen en doet de kerk niets aan de pandemie van onrecht tegen vrouwen, maar helpt het mee dat onrecht te bestendigen.
Ik zeg dit als man van 76. Je kunt opmerken dat mijn belang wel zo’n beetje is uitgediend. Maar ik ben vader van zes dochters en vier kleindochters (Elisa, Xilia, Renske, Annika) en ik maak me kwaad over de wereld waarin zij nog vooruit moeten. Ik zeg het als theoloog en christen: het is theologisch niet nodig, het is on-evangelisch, het is een aanfluiting van religiositeit. God schiep de mens als man en vrouw, naar zijn beeld en gelijkenis. Nogmaals: Jezus is gestorven voor het heil van alle mensen. De apostelen, allemaal mannen, hadden heel veel om bescheiden over te zijn. De eerste getuige van de Verrijzenis was Maria Magdalena, zij wordt daarom ook wel “de Apostel der apostelen” genoemd (Thomas van Aquino). Zonder haar en de andere vrouwen die met haar naar het graf gingen (zie: Matteüs, Marcus en Lucas) was de kerk niet op gang gekomen. Paulus zegt dat er in Christus geen verschil is tussen Jood en Griek, man of vrouw (Galaten 3,28). De RKK hoeft alleen maar de geest van het evangelie serieus te nemen. Zij heeft een vaccin in handen om de pandemie tegen vrouwen te bestrijden in de vorm van Maria’s nardusolie. Een beetje nardus op de zwarte soutanes van de priesters, de paarse en purperen toga’s van de prelaten, op het witte habijt van de paus, of achter hun oren als herinnering aan de tekst van Marcus 14, 9 waar Jezus zegt: “Ik verzeker jullie, waar ook ter wereld de goede boodschap verkondigd wordt, daar zal ook ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.” De vrouw in de RKK gelijkwaardig aan de man (en gelijkwaardigheid in het jodendom en de islam tussen haakjes maar daar ga ik niet over) zou een sterk teken zijn dat zijn werkzaamheid in het cultureel bewustzijn niet zou missen. Dat moet in de 21ste eeuw kunnen lukken, wil christendom en religiositeit überhaupt nog benen hebben om op te staan. Halleluja.
Susanna uit het boek Daniël: elke jaar rond deze tijd treedt ze naar voren en horen we haar geschiedenis die godzijdank goed afloopt; het had ook finaal fout kunnen gaan, zoals het zo vaak fout gaat met vrouwen die in handen van mannen vallen. Zo ook met de naamloze vrouw die ons tegemoet komt in Johannes 8, 1 – 11; zij staat op het punt gestenigd te worden maar heeft het onnoemelijke geluk dat Jezus haar pad kruist. “Wie van jullie zonder zonde is moet maar de eerste steen werpen.” Het is een van de mooiste zinnen uit het Johannesevangelie. Vreemd genoeg is het verhaal niet van Johannes; exegeten hebben dat overtuigend kunnen aantonen. In veel handschriften en oude vertalingen ontbreekt het. Dit is geen wetenschap die ik na veel studie heb opgediept, het staat gewoon in een voetnoot in de Willibrordusvertaling. Hoe het verhaal in Johannes gekomen is blijft een raadsel, het is een soort zwerfkei, maar wel een heel mooie. Deze kei wordt godzijdank niet naar deze vrouw geworpen. Het is al de tweede keer dat ik zeg: godzijdank. Laten we ons realiseren dat we ondanks veel narigheid toch veel hebben om God te danken.
Jezus speelt het klaar om de aspirant stenengooiers tot zelfreflectie te bewegen, om hen te laten nadenken over zich zelf, en meer precies over de vraag of zíj zonder zonde zijn. In een andere voetnoot bij deze tekst staat dat Jezus in het zand schrijft om de mensen wat tijd te gunnen over zichzelf na te denken. Er zijn wel diepzinniger redenen bedacht waarom Jezus in het zand schrijft, maar deze verklaring lijkt mij plausibel genoeg. “Nadenken” is ook het motto en het programma van de nieuwe Denker des Vaderlands Paul van Tongeren (Deventer, 1950), emeritus hoogleraar wijsgerige ethiek aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Als Jezus na zijn gekriebel in het zand opkijkt hebben de schriftgeleerden en farizeeën nagedacht en zijn ze één voor één afgedropen, niemand die overeind kan houden dat hij zonder zonde is. En Jezus dan? Wij hebben altijd geleerd dat Jezus in alles gelijk geworden is aan de mens, behalve in de zonde. Jezus zou dus zonder zonde zijn, en volgens de spelregel van zijn eigen snelrecht zou hij wel een steen mogen werpen. Maar Jezus ziet af van dat recht en zegt: “Ik veroordeel u ook niet. Ga nu maar en zondig voortaan niet meer.” Een prachtig verhaal, maar hoe loopt het met Jezus zelf af? We komen steeds dichter bij Pasen, steeds dichter bij de ontknoping van zijn verhaal. We weten dat het met hem finaal fout gaat. Na het strovuur enthousiasme van Palmzondag en “Hosanna, gezegend hij die komt in de naam van de Heer, de koning van Israël”, volgen zijn laatste dagen waarin hij voor de kerkelijke en wereldlijke overheden verschijnt, vals beschuldigd wordt, overgeleverd wordt om gefolterd en gekruisigd te worden. Nu is er geen Daniël in de buurt die een gerechtelijke dwaling kan voorkomen, geen Denker des Vaderlands die tot nadenken kan oproepen, geen macht meer ter plaatse die de massahysterie en het opgezweepte volk een halt kan toeroepen. Jezus wordt vermalen in de machten en de krachten van onze werkelijkheid, van onze geschiedenis, van de loop der gebeurtenissen zoals het meestal gaat. Jezus zonder zonde, zonder stenen, Jezus het lam Gods.
“Mijn God waarom hebt Gij mij verlaten”? Dit zijn de woorden die we bij Marcus en Matteüs vinden, niet bij Johannes. Daar zegt Jezus: “Het is volbracht.” Hij buigt zijn hoofd en geeft de geest. Wat is dan volbracht? Welke geest geeft Hij? Hier begint het geloofsverhaal pas goed. Het geloof dat God hem heeft opgewekt en aan zijn rechterhand heeft doen plaatsnemen. Godzijdank! voor de derde keer binnen het bestek van dit woordje zeg ik dit. Hier begint het geloof in de “onmogelijke mogelijkheid”, zoals Erik Borgman de denkfiguur van de christelijke theologie omschrijft. Het geloof dat water in wijn veranderd kan worden, dat ieder van zijn heilige berg af kan komen om God in geest en waarheid te aanbidden, dat ieder pas een steen mag werpen als hij/zij zonder zonde is. Het geloof dat alle slachtoffers van onze geschiedenis zich zullen verenigen met het geslachte lam Gods, zoals het laatste bijbelboek, de Openbaring van Johannes of de Apocalyps, het schildert. Ultieme troost voor een lijden waarvoor geen troost bestond.
Naäman is boos. Komt ie helemaal uit Damascus naar Israël met een brief van de koning voor de koning, Naäman beleefd aanbevelend en met een vracht aan kostbare geschenken voor een kuur die alleen in Israël beschikbaar is, en dan moet hij zich zevenmaal onderdompelen in een ordinaire lokale stroom. Hem niet gezien. Hij had het zich anders voorgesteld. 2Koningen 5 spelt het uit hoe Naäman gedacht had dat de profeet/genezer zou handelen. “Ik had gedacht: hij zal naar buiten komen en voor me gaan staan. Dan zal hij de naam van de HEER zijn God aanroepen, met zijn hand over de plek strijken en de ziekte wegnemen.” Naäman is verontwaardigd hoe simpel de kuur wel niet is, en rivieren hebben ze in Syrië ook, ja, grotere en mooiere zelfs. Naäman was met zijn huidziekte blijven zitten als zijn dienaren – eenvoudige mensen, neem ik aan – niet verstandiger en wijzer waren geweest dan hun baas. Doe het toch maar, zeggen zij. Ze zullen bij zichzelf hebben gedacht: baat het niet dan schaadt het niet. Naäman is een trotse, lichtgeraakte man, maar tot zijn voordeel moet gezegd worden dat hij naar zijn dienaren luistert en zijn trots inslikt. Hij dompelt zich zeven maal onder in de Jordaan en zijn huid wordt weer als die van een klein kind. Hier moet ik denken aan Jezus die eeuwen later zal zeggen: als je het rijk van God niet aanneemt als een kind, zul je er niet binnengaan.
Maar over Jezus gesproken. Over hem gaat het in de tweede lezing. Hij kent het verhaal over Naäman en de profeet Elisa uit 2Koningen ook. Hij herinnert aan het verhaal dat kennelijk nog een groot kritisch potentieel heeft. De goede mensen uit Nazareth kunnen het niet hebben dat hun plaatsgenoot een profeet zou zijn en dat ie hen voorhoudt dat ze wel eens de boot zouden kunnen missen met hun bekrompen opvattingen en hun trots. Hoe zullen de bewoners van Nazareth en omstreken zich de Gezalfde Gods hebben voorgesteld? Hij die komen zou om alles in orde te maken, de Romeinen het land uit te gooien, het koningschap in ere te herstellen, het goede leven voor iedereen: rijkdom, voorspoed, gezondheid, een huid als die van een klein kind? Dat moet een geweldenaar zijn! Maar Jezus die ze hebben zien opgroeien, wiens broers en zussen hier rondlopen!? En het wordt nog veel erger: Jezus die met doornen wordt gekroond, die als een fake koning wordt bespot, gegeseld, aan het kruis geslagen. Nee, zo hadden zij het zich niet voorgesteld, en zo kunnen wij – die al zo’n tweeduizend jaar hebben kunnen wennen aan het idee – het nauwelijks geloven.
Het is heel moeilijk te geloven dat het heil te vinden is in de buurt van het alledaagse, het kleine, ja het schaamtevolle, in de afgang en het fiasco. Ik kreeg laatst van Ans en Fokke Feenstra – ze zijn aan het ontspullen – twee dessertlepels waarop drie Latijnse woorden staan: miser res sacra. Even googelen bracht me bij de Miser Res Sacra Kapel in Warschau, van de Anglicaanse kerk. De woorden betekenen: het miserabele (daar zit het woord miser al in) is een heilige zaak. Wij kennen het spreekwoord: wie het kleine niet eert is het grote niet weerd. Dit spreekwoord is van toepassing op het oude verhaal uit 2Koningen met Naäman die een eenvoudige kuur moest ondergaan, op het nieuwe verhaal over Jezus die uit het eenvoudige Nazareth kwam, en op ons die heel vaak niet zien dat het evangelie zich afspeelt recht voor onze ogen ….
De lezing uit Daniël liegt er niet om. “HEER, wij moeten ons schamen, wij, onze koningen, onze hoogwaardigheidsbekleders en onze familiehoofden, omdat wij tegen U gezondigd hebben.” Het liegt er niet om. Het heeft ook geen zin om te liegen, want God de HEER weet per definitie alles, voor Hem is niets verborgen. Hoe bevrijdend is het om openlijk uit te spreken dat we fout zijn geweest, dat we afgeweken zijn van de geboden en de wetten. Die waren bedoeld om het goede leven mogelijk te maken, maar kijk om je heen en zie wat een puinzooi het is: voor te veel mensen is het leven helemaal niet goed. Als je fouten onderkent en toegeeft is herstel mogelijk, kun je werken om het goed te maken. Daniël formuleert inclusief: wij … van laag tot hoog en heel hoog. Onze overheden in het landsbestuur vinden het moeilijk om fouten toe te geven. Meestal is er een parlementaire enquête nodig om dat af te dwingen. Ondervragingen en verhoren onder ede; dan een rapport waaruit blijkt dat er inderdaad veel onrecht geschied is. Als de schuldvraag aan de orde komt en de vraag wie er verantwoordelijk was, blijkt dat nog heel moeilijk te zeggen: de verantwoordelijkheid was over zovele instanties en schijven verspreid dat op het laatst iedereen fout was. Wij. Over zestien dagen vragen hoogwaardigheidsbekleders en de familiehoofden, ik bedoel de volksvertegenwoordigers om onze stem. Wat zou het verfrissend zijn als op de vooravond van de verkiezingen een openbare biecht zoals in Daniël zou plaatsvinden. Maar we leven in een geseculariseerde maatschappij. Wellicht dat alleen Kees van der Staaij van de SGP dat uit zijn mond kan krijgen: “Hopelijk is de HEER onze God barmhartig en vergevingsgezind, want wij zijn opstandig geweest tegen Hem en wij hebben niet geluisterd naar de HEER onze God en wij hebben niet geleefd volgens de geboden die Hij ons door zijn dienaren, de profeten, gegeven heeft.” De voorlieden van de andere partijen, Lilian, Lilianne, Sigrid, Jesse – en ik voeg daar vooral Esther aan toe, de vrouw die zich echt serieuze zorgen maakt over de toestand van plant, dier en mens – zullen vooral hopen dat de kiezer barmhartig is en vergevensgezind. U ziet dat ik – afgezien van Jesse – vooral mijn hoop heb gevestigd op de vrouw. Daarom moet ik tot slot iets zeggen over de hoofdletter en over de godsaanduiding HEER. In de NBV21 komt de hoofdletter weer terug, Hij met een hoofdletter en God de HEER alles hoofdletters. Feministische theologen hebben bezwaar aangetekend en zeggen: daarmee wordt de klok weer teruggezet (NBV 2004 had kleine letters bij verwijzingen), wat moet de vrouwelijke helft van de mensheid daarmee? Peter-Ben Smit, hoogleraar contextuele bijbeluitleg aan de VU in Amsterdam heeft zich in die discussie gemengd. Hij is een geestige man, feministische theologie is heel oké voor hem, maar hij heeft nu wel de hoofdletters verdedigd. Hij met hoofdletter is van een totaal andere orde dan hij met een kleine letter, zegt hij, dat drukt juist het verschil uit tussen God en mens. En we zijn het er natuurlijk al lang over eens dat God niet geslachtelijk is; je moet bij God niet denken in termen van mannelijk of vrouwelijk. En HEER met allemaal hoofdletters is van een andere orde dan meneertje zus of zo. De hoofdletter, nogmaals, drukt verschil uit en dat moeten we handhaven. Tja, waarschijnlijk maakt u er zich niet druk om, ik zal er dan ook maar gauw over ophouden.
Vandaag is het de feestdag van de Cathedra van de heilige apostel Petrus, de Heilige Stoel dus. Op die stoel zit volgens de katholieke geschiedschrijving de regelrechte opvolger van de apostel Petrus. Deze stoel is wel een dag en een feestje waard. Ik zal me verder zo goed als ik kan van ironie of sarcasme onthouden. Dat is niet zo moeilijk, want de huidige gebruiker van die stoel, paus Franciscus, verdient ons aller respect en bewondering voor de wijze waarop hij zijn ambt vervult. Hij zit niet ver af van de oproep in 1Petrus – de eerste lezing. Daarin worden de oudsten vermaand goed te zorgen voor de kudden (mv) van God: Hoedt ze zoals God het wil: niet uit dwang, maar vrijwillig, niet uit winstbejag maar met toewijding. Speel niet de baas over hen die aan uw zorgen zijn toevertrouwd, maar wees een voorbeeld voor de kudde. Dit is dus de gedragscode voor de hoogste baas, de opperherder, de ceo van de rkk. Ik vertel geen nieuwe dingen. Een oude en eerbiedwaardige titel van de paus is Servus servorum, de dienaar der dienaren. Het katholieke geloof is een heerlijk geloof – het christendom om het ruimer te formuleren – is een fantastisch geloof dat veel dingen op zijn kop zet: vijanden liefhebben, eersten die laatsten zijn en laatsten die eersten zijn. Zeventig maal zeven maal vergeven. Alles weggeven. Het kruis opnemen en Jezus achterna. Geloven in de verrijzenis van het lichaam en het eeuwige leven. Amen.
De oorsprong van het feest van de Heilige Stoel, weer volgens de rechtzinnige rooms-katholieke traditie (de Reformatie denkt daar anders over, evenals de Oosters-orthodoxe traditie, om maar te zwijgen van de evangelicals en de pinksterkerken van Amerikaanse of Afrikaanse snit), die oorsprong ligt in de tekst van Matteüs die we horen in de tweede lezing, waar Jezus zegt: Jij bent Petrus; op die steenrots zal ik mijn kerk bouwen; en de poorten van het dodenrijk zullen haar er niet onder krijgen. Ik zal je de sleutels geven van het koninkrijk der hemelen, en wat je op aarde bindt zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn. Dat is nogal een mandaat! De roomse kerk heeft haar gezag altijd aan deze tekst ontleend, haar gezag en haar sleutelmacht. Andere christelijke kerken kennen deze tekst natuurlijk ook; zij hebben een uitleg die niet per se uitkomt in Rome of het Vaticaan. Ik blijf daar verder van af. Nogmaals, als de pausen een gedragscode hanteren volgens 1Petrus dan is het mij best. Waarom zou je tegen een dienend leiderschap zijn, tegen een baas die niet de baas wil spelen?
Maar nu naar het eerste deel van de tekst, de zogenaamde belijdenis van Petrus waardoor hij het vertrouwen van Jezus krijgt, het mandaat om dingen te binden en te ontbinden op de aarde als in de hemel. Jezus vraagt aan zijn leerlingen: wie ben ik volgens jullie? Eerst draaien de leerlingen nog wat om de hete brij heen, en zeggen ze wat anderen zeggen. Anderen zien in Jezus iemand zoals Johannes de Doper, of zoals Elia. Weer anderen herkennen in Jezus een nieuwe Jeremia of een van de andere profeten. Het onbekende enigszins naar je toe halen door het in een mal te stoppen die je bekend is. En dan komt het: En jullie, wie ben ik volgens jullie?
Dat is een vraag! Hebt u dat wel eens aan een ander gevraagd? Waarschijnlijk niet. Ik heb me de laatste tijd verdiept in Marieke Lucas Rijneveld (1991). Wie is zij, wie zeggen de mensen dat zij is? Op de eerste plaats is het onduidelijk of het wel een zij is. Zelf vindt ze zich een tussenmens, niet vrouw niet man óf beiden tegelijk zoals haar voornamen aanduiden: Marieke én Lucas. Haar romans: De avond is ongemak, en Mijn lieve gunsteling … als je ze leest denk je: de schrijver van deze romans is zwaar gestoord. Anderen zeggen: grote literatuur, het beste wat er sinds lang geschreven is, een belofte voor de toekomst. In Brabants Dagblad van 7 februari stond een groot interview met haar. Daarin zegt ze dat ze voor alles bang is, ze wordt geplaagd door een legio aan demonen, ze twijfelt aan alles, ze maakt moeilijk vrienden, het schrijven houdt haar overeind. “Als ik een dag niet schrijf, heb ik het gevoel dat ik niet besta.” Boven het hele interview staat als kop: “Soms verlang ik naar de liefde.” Eerder las ik hoe mensen op haar reageren als ze boeken signeert of een optreden verzorgt: ze zijn onder de indruk, ze willen haar aanraken, ze beschouwen haar als een Messias. Ik denk dat hier omkeringen in het spel zijn: de mensen die dat willen worden gedreven vanuit een soort messiasgevoel waarmee zij Marieke Lucas willen redden, omdat ze beseffen dat hier zich een mens toont die redding behoeft en liefde nodig heeft: ecce homo. Het messiasgevoel is gedemocratiseerd en verspreid over velen.
Maar dit is de belijdenis die Petrus zoveel credits geeft: U bent de Messias, de Zoon van de levende God. Weet Petrus wat ie zegt? Weet ie nu wel wat ie zegt? Op de berg Tabor bij de Gedaanteverandering was hij aan het raaskallen met de drie tenten die hij wilde gaan bouwen. Maar of hij het weet of niet, Jezus geeft hem een aai over de bol: Goed zo Petrus … maar dat heb je niet van je zelf, dat moet je van de Vader hebben die het je heeft geopenbaard. Jezus is een ook tussenmens, God én Mens, mens tussen de mensen, God onder mensen. En daarom vieren wij op 22 februari het feest van de Cathedra, het feest van de Heilige Stoel …
Als je Genesis 4,1 – 15.25 leest dan kun je begrijpen waarom Jezus in Marcus 8, 11 – 13 hartgrondig zucht. De farizeeën vragen aan Jezus een teken uit de hemel. Godallemachtig, weten ze wel wat ze vragen!? Lees er dus Genesis op na, het verhaal van Kaïn en Abel. Kaïn is een landbouwer en offert God van de vruchten van de grond, Abel is een schaapherder en offert de eerstgeborenen van zijn beste schapen. Pas op: nu komt dat teken uit de hemel. De HEER slaat geen acht op het offer van Kaïn, maar Hij ziet genadig neer op Abel en zijn offer.
In de prentenbijbel van Gustave Doré stond daar de prent van het offer van Kaïn met neerslaande rook, en het offer van Abel met rook die mooi rechtop naar de hemel steeg. Heel suggestief. Maar Genesis meldt niets over neerslaande of opstijgende rook, niets over de kwaliteit van die offers, niets over het waarom van aanvaarden en afwijzen, het is pure goddelijke willekeur. Wel verhaalt Genesis over de reactie van Kaïn: grote woede die leidt naar de broedermoord, de archetypische eerste broedermoord in een serie van velen in de geschiedenis van de mensheid. Het is goed op te merken dat het contact tussen de Heer en Kaïn niet afgebroken wordt; hij zal niet meer in zijn nabijheid verkeren of met Hem wandelen. Als Kaïn klaagt dat ie het grondig verprutst heeft en dat hij een vagebond en een zwerver zal zijn, vogelvrij en dat iedereen hem kan doden, dan zegt God: nee, wie het ook is die Kaïn doodt, hij zal zevenvoudig boeten. “En de HEER gaf Kaïn een merkteken, om te voorkomen dat ieder die hem ontmoette hem zou doden. Daarna trok Kaïn weg uit de nabijheid van de HEER en vestigde zich in het land Nod, ten oosten van Eden.” In een aantal verzen verderop zegt Genesis: “Adam had opnieuw gemeenschap met zijn vrouw; zij baarde een zoon en noemde hem Set. Want, zei ze, God heeft mij een andere zoon geschonken in de plaats van Abel, die door Kaïn is vermoord” (vers 25). Ik kan dit vers moeilijk anders lezen als: DWDD de wereld draaide door, uithuilen en opnieuw beginnen, zand erover en weer dapper verder. Het heeft iets schouderophalends, iets relativerends, ach, wat doet het ertoe. Maar zo lees ik het waarschijnlijk verkeerd. Genesis is pas het begin, het eerste bijbelboek. Er zullen nog vele boeken volgen tot en met de Apocalyps van Johannes. Onderweg doemen veel vragen op; er zijn wel antwoorden, maar vele vragen blijven onbeantwoord.
Zijn alle mensen kind van God? Of alleen religieuze mensen, of alleen gedoopte mensen? We leerden vroeger dat je door het doopsel lid werd van de kerk én kind van God. Ik heb het wel eens aan bisschop De Korte gevraagd, een bisschop moet zoiets wel weten dacht ik. Ik vroeg hem: Zijn niet alle mensen kind van God; waarom zegt de oude catechismus dat je door het doopsel kind van God wordt? Ik zag dat de bisschop aarzelde, zijn antwoord was niet erg helder. Denken we inclusief of exclusief, sluiten we alle mensen in of sluiten we sommige mensen uit? Doet God zoiets? In het jongste boek van Erik Borgman, Alle dingen nieuw, zie ik dat hij zich ook met die kwestie bezig houdt, en hij is niet de eerste want Thomas van Aquino, de grote filosoof/theoloog van de RKK (1225-1274) deed het al voor hem. Thomas denkt inclusief, maar maakt een onderscheid tussen ongevormd geloof en gevormd geloof. Gedoopte mensen mag je veronderstellen hebben een gevormd geloof; zij zeggen “ja” tegen het kindschap en proberen er naar te leven. Ongedoopte mensen, zij die misschien nog nooit gehoord hebben van God laat staan van Jezus, hebben een ongevormd geloof – misschien moet je zeggen een ongearticuleerd geloof. Zij kunnen moeilijk “ja” zeggen tegen het kindschap, maar ze kunnen wel een leven leiden in liefde en waarheid. Daarbij geldt dat het nooit te laat is om voor zo’n leven te kiezen. Van die mensen moet je toch aannemen dat ze ook kind van God zijn. Dat is het antwoord van Thomas en Erik.
In het verhaal van Kaïn en Abel leren we dat God zelfs de broedermoordenaar niet afschrijft. In het evangelie vertelt Jezus over de verloren zoon: de vader ziet voortdurend uit naar zijn terugkeer en ontvangt hem vol blijdschap als hij terugkeert. Nu nog die hartgrondige zucht uit het Marcusevangelie. Waarom moet Jezus zo zuchten over dat teken uit de hemel? Omdat hij niet meegaat met het aangeharkte wereldbeeld en de afgebakende theologie van zijn farizeïsche vrienden. Hij zucht volgens mij ook over Thomas van Aquino en Erik Borgman. Hij zucht omdat ook hij verbijsterd is over het offer van Kaïn en Abel en over de willekeur van God. Ook voor Jezus is God onbegrijpelijk …
Marcus is meestal kort van stof, maar nu gaat hij voluit in zijn verhaal over de bezetene in het land van de Gerasenen. Het gaat over één bezetene die als een hopeloos geval beschouwd moet worden: niemand kon hem meer vastbinden, niet met kettingen of voetboeien, enkelbanden zouden wij zeggen. Hij loopt te tieren en te razen tussen de graven en over de bergen, hij is de schrik van de brave hardwerkende burger. Aan duiding wordt niet veel gedaan, hij is in de macht van een onreine geest, zegt Marcus; de psychiatrie staat nog maar in de kinderschoenen ten tijde van Jezus. Maar Jezus vraagt naar zijn naam, en kinderschoenen of niet: dat is waarschijnlijk het beste wat hij kan doen en heeft zijn geldigheid toen en nu. Het is de persoonlijke benadering die we ook aantreffen bij burgemeesters als Aboutaleb, bij wijkagenten en de jongerenwerkers als er razernij is, opgekropte woede die een uitlaat zoekt met stenen gooien, vernielingen, plunderingen, matten. Een benadering die waarschijnlijk effectiever is dan het inzetten van het leger. De naam waarmee de bezetene zich bekend maakt is: “Legio want we zijn met velen.” Velen zijn in onze dagen bezeten van een onreine geest van woede. Het lijkt wel of we zelf in het land van de Gerasenen wonen, een naam waarin het geraas doorklinkt van talloze mensen die terecht of onterecht boos zijn, meestal terecht vermoed ik. Ik zal hier niet de ellenlange lijst opsommen van de redenen tot boosheid, daarvoor hoef je alleen maar de krant te lezen. Maar wat doe je eraan? In een humane samenleving zijn er twee vreedzame mogelijkheden: zoals gezegd de persoonlijke benadering én stemmen op een partij die echt de onrechtvaardigheden in onze maatschappij, de grote problemen van de wereld, wil aanpakken met verstandige maatregelen. Jezus geneest de bezetene met onorthodoxe maatregelen: legio onreine geesten transporteren in een troep varkens die zich in het meer stort waar ze verdrinken is niet een op een over te nemen. Soit. Als de Gerasenen komen kijken wat er gebeurd is, vinden ze de schrik van de streek bij Jezus zitten, gekleed en bij zijn volle verstand. Waarom heeft Marcus dit verhaal zo uitvoerig verteld? Volgens Bas van Iersel die zijn hele werkzame leven met het Marcusevangelie bezig was – hij was ook een soort bezetene – heeft Marcus een selfie gemaakt. Tegen het einde van zijn verhaal doet hij dat nog eens op het moment dat Jezus gearresteerd wordt. Al zijn leerlingen slaan op de vlucht, maar er is een jongeman – out of the blue – die hem volgde met slechts een linnen doek om het naakte lijf. Hoe weet Marcus dat, behalve als hij het over zich zelf heeft? De M.E. grijpt hem vast, maar hij laat de doek achter en vlucht naakt weg. Weer blijkt hij ongrijpbaar. Na zijn genezing wil hij zich aansluiten bij de leerlingen van Jezus, maar hij staat hem dat niet toe. Hij krijgt een andere zending. Ga naar huis, naar uw familie en vertel wat de Heer voor u gedaan heeft. Dat deed ie en hij vertelde zijn verhaal ook in de Dekapolis, de tien steden. We kunnen ons voorstellen dat hij gefascineerd was door deze Jezus en dat ie hem toch bleef volgen, van een afstand. Zo gefascineerd dat hij ook ging schrijven wat dan het Marcusevangelie is geworden.
De lezing uit Hebreeën is een goede match met het verhaal over de Gerasenen. Ik haal een paar verzen terug: zij werden gestenigd, doormidden gezaagd, terecht gesteld met een zwaard. Zij zwierven rond in schapenvachten en geitenvellen, ten prooi aan ontbering, mishandeling. Ze hielden zich op in woestijnen en in de bergen, en in de krochten van de aarde. Van dit zooitje ongeregeld zegt de auteur van Hebreeën: ze waren te goed voor deze wereld. Hij wil dat deze mensen vermeld worden vanwege hun geloof.
En wat is nu de moraal van dit verhaal? De moraal is dat mensen bij hun zinnen komen als Jezus naast hen gaat zitten, als Jezus hen vraagt naar hun naam. Hij kent geen tuig, schorem en geteisem, maar alleen kinderen van zijn Vader, kinderen weliswaar met wie iets is fout gelopen. Tutti fratelli, zoals paus Franciscus ons allen noemt. Dit is het geloofsartikel voor de 21ste eeuw; het is niet eenvoudig om het te geloven, nog minder om er naar te handelen, maar waarschijnlijk het enige artikel waarmee de mensheid kan overleven …
“Trek heel de wereld door om aan elk schepsel de goede boodschap te verkondigen” (Marcus 16, 15). Deze apostolische zending, die op een heel bijzondere wijze is opgepakt door Paulus – vandaag viert de kerk “de bekering van de apostel Paulus” – kun je met een beetje goede wil terugzien in de massamedia: radio, televisie, internet, kranten (digitaal of op papier) gaan de hele wereld door en bereiken elk schepsel. Het is alleen de vraag of het altijd “de goede boodschap” is en niet veeleer het slechte nieuws. Vandaag wil ik de aandacht vestigen op Trouw van dinsdag 19 januari 2021. Er zullen maar weinig mensen zijn die hun krant van voren tot achteren uitspellen, maar het twee pagina’s grote interview met Pim van Lommel, die veel publiceert over bijna-dood-ervaringen, kon je toch niet ontgaan, vooral door de pakkende kop: JE KIJK OP DE DOOD BEPAALT JE LEVENSHOUDING. In deze tijd van massale sterfte door corona en/of ouderdom moeten we even bij de les blijven. Leven en dood – en de liefde natuurlijk – waar moeten we het anders over hebben? Laten we eerst vaststellen dat de meeste mensen een gezonde hekel hebben aan de dood: een mens wil leven. Waarom is dat zo? Omdat het leven alles is. De zin van het leven is het leven. De zin van het leven is koffie of thee drinken met de mensen die je graag ziet – ik zal het Vlaams zeggen. De levensdrift zeggen biologen en dieptepsychologen is de diepste drijfveer van de mens. Ook gelovige mensen, c.q. religieuzen van wie je dat toch niet zou verwachten gezien hun Godsvertrouwen, kunnen een geweldige hekel hebben aan de dood. Deze hekel kan zelfs religieus gemotiveerd zijn, lees Psalm 88 er maar op na: HEER, radeloos roep ik naar boven. Een dode kan U toch niet loven? Prijst iemand U vanuit het graf? Spreken de doden van uw daden? Het is een prachtig spelletje schaak van de vrome Jood met God. Het is in Gods belang om de gelovige in leven te houden, anders prijst niemand U. God, doe er wat aan, houd mij in leven. Intussen wordt de dood geen halt toegeroepen, gelovigen en ongelovigen sterven, ieder mens weet dat hij vroeg of laat zal sterven. De dood is een feit en een probleem. Terug naar Pim van Lommel, de specialist van de bijna-dood ervaringen. Mensen die zo’n ervaring gehad hebben, zegt hij, staan voortaan anders in het leven, vanuit een veranderd bewustzijn. Je bewustzijn, zegt hij, bepaalt sowieso al hoe je de wereld ziet. Iemand die verliefd is vindt de hele wereld prachtig, maar iemand die depressief is ziet diezelfde wereld als een ramp. Hij vertelt een verhaal uit de Tweede Wereldoorlog over een Poolse man die iedereen in het concentratiekamp aan het helpen was. En hoewel het merendeel van de mensen halfstervend en ziek was liep deze man er al vier jaar sterk en gezond rond. Hem werd gevraagd hoe het mogelijk was de ellende van het concentratiekamp te overleven. Hij vertelde dat zijn vrouw en kinderen in Warschau voor zijn ogen waren doodgeschoten en dat hij zich op dat moment realiseerde dat hij de keus had: ga ik haten of ga ik liefhebben? De intrinsieke keuze voor liefhebben gaf hem de kracht om door te gaan.
Nu moet ik het eindelijk gaan hebben over de aanleiding tot deze bespiegelingen: de bekering van Paulus. Het is een van de beroemdste bekeringsverhalen uit de geschiedenis van de mensheid, in ieder geval van onze westerse beschaving. Zonder die bekering van Paulus, op weg naar Damascus om de volgelingen van Jezus uit te roeien, zonder dat verblindende licht dat hem uit het zadel wierp, zonder die stem die hem toeriep: Saulus, Saulus, waarom vervolg je Mij? was het christendom waarschijnlijk niet op gang gekomen, of was het beperkt gebleven tot een lokale variant van het Jodendom. Het was een bekering die de wereld voorgoed zou veranderen. Maar wat gebeurde er eigenlijk met Paulus, hoe kunnen we die gebeurtenis verklaren of begrijpen – als we het letterlijke verhaal niet meer voor zoete koek willen slikken? Ik heb er Tom Wright op herlezen die een biografie van Paulus geschreven heeft. Men heeft gedacht dat met die zogenaamde Damascus ervaring een epileptische aanval beschreven wordt. Als je van de school bent dat je samenvalt met je brein dan is dat misschien een bevredigende verklaring. Maar dan heb je nog niet begrepen wat er is gebeurd. Paulus zelf heeft er jaren over gedaan om te begrijpen wat hem overkomen is, hij is er voor op retraite gegaan in Arabia. Volgens Wright is het geen bekering in de normale zin van het woord dat je aanhanger wordt van een (andere) godsdienst. Paulus geloofde voor en na die ervaring in de God van Abraham, Izaak en Jacob. Hij geloofde voor en na die ervaring dat het heil uit de Joden zou komen, hij geloofde in de belofte aan aartsvaders en profeten. Hij was een ijverig dienaar van de Wet voor en na. Het is eerder dat die ervaring alles in een ander licht zet, dat de stukken op hun plaats vallen, dat de Jezus die hij aan het vervolgen is juist het Licht der wereld is. Dat niet haat, vervolging, woede en geweld, dood en vernietiging het antwoord is, maar de liefde zoals die belichaamd werd in Jezus, gekruisigd, begraven én opgestaan op de Derde Dag, zetelend aan de rechterhand van God. Niemand zal mooier schrijven over de liefde als deze Paulus, lees 1 Korintiërs 13 er maar op na. De dood? Dood waar is je overwinning? Dood waar is je angel zal hij met veel gevoel voor drama uitroepen verderop in de brief aan de Korintiërs (1Kor. 15, 55). Vooruit, misschien was Damascus een bijna-dood ervaring, Paulus had daarna een vernieuwd bewustzijn al zijn wij christenen gewend dat eerder in termen van een nieuwe geest te zien: de heilige Geest die van God uitging en neergedaald was op Jezus zijn geliefde Zoon. Deze zelfde Geest van liefde en waarheid gaf Paulus’ voeten vleugels, gaf hem de woorden in van zijn Brieven, met deze Geest kon hij de opdracht waarmaken die Jezus aan het slot van het Marcusevangelie aan zijn leerlingen geeft: “Trek heel de wereld door om aan elk schepsel de goede boodschap te verkondigen.”
In deze Geest leven en sterven ook wij. Met psalm 108 bidden we op de vierde maandag van de maand in het
ochtendgebed*:
Ik ben bereid, mijn God, ik ben bereid,
ik zing en speel voor U.
Ontwaak, mijn geest, wordt wakker, harp en citer.
Ik wek de dageraad (Psalm 108, 2 – 3).
* Zie: Borgman, Alle dingen nieuw (blz. 35).
Vandaag een kort evangelie, slechts vijf verzen. Maar Marcus is sowieso kort van stof, hij schrijft zijn verhaal in grote vaart. Heel geschikt voor ongeduldige mensen. Kort maar krachtig, is het gezegde. In die vijf verzen zitten een paar pittige uitspraken: geen nieuwe wijn in oude zakken, nee, jonge wijn moet in nieuwe zakken. Naai geen lap van ongekrompen stof op een oude jas, anders trekt het opgezette stuk eraan, nieuw aan oud, en wordt de scheur nog erger. Het moet als muziek in de oren klinken van jonge mensen die alles anders willen, die zich gefrustreerd voelen door de traagheid van de dingen. Zou Jezus zich als een lap ongekrompen stof hebben gezien? Zich zelf hebben gevoeld als jonge wijn? Zijn optreden schuurde wel: hij is voortdurend in botsing met farizeeën, schriftgeleerden en de oudsten van het volk. Ook in het fragment dat we vandaag lezen storen de farizeeën zich aan het feit dat de leerlingen van Johannes wel vasten, maar zijn leerlingen niet. We zien scheuren op diverse plaatsen in het evangelie. De hemel scheurt open als Jezus zich laat dopen in de Jordaan, het voorhangsel van de tempel scheurt op het moment dat Jezus sterft aan het kruis. Een scheur hoef je niet per se als iets negatiefs te zien, zoals de beroemde regel van Leonard Cohen zegt: There is a crack in everything. That’s how the light gets in. In alles zit een barst, zo komt het licht naar binnen. De nieuwe lap die het christendom vormt heeft een scheuring gebracht met het Jodendom waaruit Jezus voortkwam; hedendaagse theologen gaan dat steeds meer betreuren; ze zien steeds beter hoe schadelijk die scheuring is (geweest) voor het begrijpen van Jezus en voor de identiteit van het christendom. De tekst van de eerste lezing uit de brief aan de Hebreeën is voor een hedendaags mens compleet onbegrijpelijk, je reinste wartaal, als je niet de wereld van het Jodendom kent, de oudtestamentische beelden, de taal der psalmen. Priester voor eeuwig, naar de wijze van Melchisedek. Mijn zoon ben jij, ik heb je vandaag verwekt. Je moet dan weten: aha, Leviticus, Exodus, psalm 2 en psalm 110. Niet als een staaltje van bijbelgeleerdheid, maar om aan te voelen uit welke wereld die teksten komen, welke ervaringen ten grondslag liggen aan die woorden. Onze ervaringen zijn totaal anders, hoe moeten we die teksten ooit nog verstaan? O ja: zijn ze zo totaal anders? Wat Hebreeën van Jezus zegt is anders herkenbaar genoeg: In de dagen van zijn sterfelijk leven heeft Hij onder luid geroep en onder tranen gebeden en gesmeekt tot God, die hem uit de dood kon redden. Met hoe veel mensen gaat het niet precies zo, ja, ik vrees dat het zo met ons allemaal zal gaan. En dan was Jezus nog wel Gods zoon! God kon hem uit de dood redden! Maar God discrimineert kennelijk niet. Hebreeën weer: Hoewel Hij Gods Zoon was, heeft Hij in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd; en toen Hij tot de voleinding was gekomen, is Hij voor allen die Hem gehoorzamen, oorzaak geworden van eeuwige redding. En wat is die redding? Na zijn lijden en dood heeft God Jezus doen opstaan uit de dood, en zetelt Hij aan Gods rechterhand.
Ik heb wel eens verteld van een cynische kennis die mij af en toe vraagt hoe het met Jezus is. Ik zeg dan altijd: goed! Hij zetelt aan Gods rechterhand. Dan moet hij lachen en we gaan onze gang. Het mooie van ons geloof is dat we geloven dat het uiteindelijk ook met ons goed zal gaan. Straks zitten we allemaal aan Gods rechterhand.
Tot slot wil ik stil staan bij het begin van Erik Borgmans boek: Alle dingen nieuw, een theologische visie voor
de 21ste eeuw. Hij is op zoek naar een theologische stijl, op zoek naar een vorm waarin je in de 21ste eeuw
theologie kunt bedrijven. Aan het begin van die grote zoektocht plaatst hij een gedicht van de Poolse
jeugdboekenschrijfster en dichteres Anna Kamienska (1920 – 1986) met als titel: Een gebed dat verhoord zal
worden. Het gaat zo:
Heer laat me veel lijden
en dan sterven.
Laat mij door stilte lopen
en niets achterlaten zelfs geen vrees.
Laat de wereld voortbestaan
laat de oceaan het zand blijven kussen
Laat het gras groen blijven
zodat de kikkers zich er kunnen verstoppen
zodat iemand zijn gezicht erin kan begraven
en zijn liefde uitsnikken
Laat de dag stralend beginnen
alsof er geen pijn meer was
En laat mijn gedicht helder zijn als een raam
waartegen een hommel zijn kop stoot.
Ik geef ook nog het commentaar van de Amerikaanse dichter Christian Wiman. Hij ziet in dit gedicht een hernemen van wat hij het mooiste en verschrikkelijkste gebed noemt dat iemand kan bidden. Jezus die in de tuin van Getsemane bidt: Niet mijn wil, maar uw wil (Mt. 26, 39; Mc. 14, 36; Luc. 22, 42). Het zijn woorden die we nagenoeg dagelijks bidden in het Onze Vader. We hebben het zo vaak gebeden dat het een oefening is geworden voor die ene keer dat het er werkelijk op aan komt ….
Vandaag gaan de twee lezingen over het begin en wat dat begin betekent. Bij Marcus is het een klein begin, bij Hebreeën een grandioos begin. Het is alsof we met een zoomlens aan het spelen zijn: inzoomen en uitzoomen en het is aan ons wat we willen zien. Of we ons herkennen in het kleine plaatje, of dat we liever het grote geheel in het vizier willen krijgen. Ik ga dat uitleggen.
Marcus verhaalt, nadat hij Johannes de Doper heeft geïntroduceerd en direct daarna Jezus uit Nazaret die zich door de Doper heeft laten dopen waarna hij 40 dagen in de woestijn beproefd werd en er gesterkt uit naar voren kwam – ongetwijfeld met de Doopervaring in zijn lijf en de stem in zijn hoofd: Jij bent mijn geliefde zoon, in wie Ik vreugde vind, Marcus verhaalt dus dat Johannes wordt overgeleverd en dat Jezus op dat moment aan de bak moet, zoals ik me vorige week vrij oneerbiedig heb uitgedrukt. Zelf zegt hij het wat plechtiger, namelijk aldus: “De tijd is rijp en het koninkrijk van God is ophanden. Bekeer u! Heb geloof in de goede boodschap.”
Voordat ik stil sta bij de eerste stappen die volgen op dat mission statement, ga ik weer even terug naar het zogenaamde verborgen leven van Jezus in Nazaret. Hij heeft daar een klein en onopvallend leven geleid. Omdat zijn vader timmerman was, neem ik aan dat hij zich in het timmerwerk bekwaamd heeft. Hij zal allicht hebben gewerkt aan de bouw van kleine huizen, want later wist hij in een parabel met kennis van zaken te vertellen dat je een huis niet op zand moet bouwen maar moet funderen op rots. Misschien heeft hij naar zijn moeder gekeken hoe zij kleren aan het verstellen was, misschien aardde hij trouwens meer naar zijn moeder en was hij kleermaker, want in zijn parabels wist hij dat je geen nieuwe lap op een oude jas moet naaien want dat gaat trekken en scheuren. Of hij nu timmerman was of kleermaker, in beide gevallen zal hij een klein spaarcentje hebben gespaard, want als hij aan zijn missie begint, vestigt hij zich in Kafarnaüm, een naburige plaats, want hij voelt wel aan dat een profeet in zijn eigen vaderstad niet wordt erkend: familiarity breeds contempt. Hij moet daar een huis hebben gekocht of gehuurd, de evangelisten zeggen daar niets over. Ik ben nog steeds aan het fantaseren. Wat deed Jezus in zijn vrije tijd als hij niet de bijbel aan het bestuderen was? Ik denk stappen met zijn vrienden. Nu volg ik weer het verhaal van Marcus: “Toen hij eens langs het meer van Galilea liep, zag hij Simon en Simons broer Andreas op het meer hun netten uitgooien; want het waren vissers. Een eindje verderop zag hij Jakobus van Zebedeüs en zijn broer Johannes; ze waren in hun boot de netten aan het klaren.” Hij roept ze op om achter hem aan te gaan, en hij zegt tegen ze dat hij hen tot vissers van mensen zal maken. En ze doen het meteen. Ze laten alles achter en gaan met hem mee. Ik denk dus dat Jezus al gewend was te gaan stappen met Simon, Andreas, Jakobus en Johannes. Het waren geen wildvreemden, hij kende ze al. Ze hadden al veel met elkaar opgetrokken, veel met elkaar gepraat. Moeten we nou ons hele leven vissen vangen, netten klaren … is dat alles wat er is? En dan komt de geest over hun merkwaardige vriend en dan komt hij op een goede dag naar hen toe en zegt: we gaan mensen vangen voor het koninkrijk van God. Kom mee, dat is veel spannender, dat is veel zinniger.
Nou, dat hebben ze geweten. Wat ze in het volgende anderhalve jaar (of drie jaren – de tijdlijnen van de vier evangelisten lopen uiteen) mee maken met die Jezus van Nazaret is welhaast onbeschrijfelijk, daar heb je geen woorden voor. Er gaan decennia overheen voordat Marcus als eerste zijn verhaal opschrijft, zich baserend op wat hij her en der gehoord heeft. Matteüs neemt veel van Marcus over, maar heeft ook onafhankelijke bronnen. Zo ook Lucas. Zo ook ten slotte Johannes. Paulus is iedereen voor en is de eerste die over Jezus gaat schrijven in zijn brieven. De eerste generaties christen-Joden hebben echt geworsteld met hun ervaringen, met hun geloof, met hun begrijpen wat er was gebeurd toen “de tijd rijp was”, toen die profeet uit Nazaret ging verkondigen “dat het rijk van God ophanden was” en dat er “een goede boodschap” zat aan te komen waaraan je geloof mocht hechten. In het boek dat ik momenteel lees (Henk Bakker, Jezus, Reconstructie en revisie Kok, Utrecht, 2020) wordt gesproken van een deltagebied aan Joodse verwachtingen. Een overkoepelende verwachting was dat de redding van de Joden was. Redding zou gestalte krijgen in een nieuwe David, een andere Mozes, een Elia teruggekeerd, een priesterlijke Knecht zoals Jesaja hem voorzag, of een priester-koning naar de wijze van Melchisedek, of een Mensenzoon naar Daniëls model. Inderdaad, een delta aan verwachtingen die allemaal min of meer op Jezus toegepast konden worden. Min of meer.
In Hebreeën is het ongetwijfeld meer. Bij Hebreeën zoomen we uit en gaan we het grote plaatje zien. Daar is
Jezus (de profeet uit Nazaret die langs het meer van Galilea wandelt en zijn makkers oproept te gaan stappen
naar het koninkrijk van God), daar is Jezus de Eerstgeborene geworden die door God opnieuw de wereld wordt
binnengeleid. Ik citeer het grandiose begin van Hebreeën, we kunnen ons niet genoeg verwonderen over de
grandioosheid van die visie:
“Nadat God vroeger al vele malen en op velerlei wiize tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij
nu op het einde van de dagen, tot ons gesproken door de Zoon, die Hij tot erfgenaam heeft gemaakt van al wat
bestaat, door wie Hij ook het heelal heeft geschapen. Hij is de afstraling van Gods heerlijkheid en het
evenbeeld van zijn wezen, en Hij houdt alles in stand door zijn machtig woord. En na de reiniging van de
zonden te hebben voltrokken, heeft Hij zich neergezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge.”
Alsjeblieft: dat hadden die vissers Simon, Andreas, Jakobus en Johannes nooit kunnen dromen dat ze verstrikt
zouden raken in een droom van deze heerlijkheid en dit heelal. En wij? Ook wij zijn achter hem aangegaan, wij
hebben ons laten vangen, maar het is aan ons om te bepalen in welke termen we (hem) Hem willen zien …
Waar zijn we? We zijn aangekomen in het prille begin van 2021, het jaar 2020 is voorbij gegaan.
In het Matteüsevangelie zijn we in het vierde hoofdstuk, nog maar aan het begin van het goede verhaal van
Jezus. Eerst heeft Matteüs verteld van de herkomst van Jezus en zijn naamgeving, toen heeft hij het gehad over
zijn geboorte in Betlehem, de ster en het bezoek van de magiërs, de vlucht naar Egypte, en de vestiging van het
gezin in Nazaret toen de kust veilig was. Vervolgens heeft hij verteld over Johannes de Doper, en de doop van
Jezus. Daarna over zijn retraite van 40 dagen in de woestijn waar hij door de duivel een aantal alternatieven
kreeg voorgelegd voor zijn route door het leven. Als hij alle verlokkingen en foute keuzes heeft afgewezen
begint het pas goed, we zijn dan in het vierde hoofdstuk aangekomen. Johannes – de voorloper – is gevangen gezet
en Jezus moet aan de bak. Met zijn optreden gaat een profetie van Jesaja in vervulling, aldus Matteüs:
Land van Zebulon en land van Naftali,
aan de weg naar zee,
aan de overkant van de Jordaan,
Galilea van de heidenen!
Het volk dat in duisternis zit
heeft een groot licht gezien,
en over hen die in het land
en de schaduw van de dood zitten,
over hen is een groot licht opgegaan.
De evangelielezing maakt dan een sprongetje en vat samen wat Jezus gaat doen. Rondtrekken door Galilea,
onderricht geven in de synagogen, zieken genezen en het volk van elke kwaal verlossen: d.w.z. de goede boodschap
van het koninkrijk van God verkondigen in woorden en daden en tekenen. Heel zijn verdere evangelie, al de
hoofdstukken tot en met het 28ste zijn een nadere invulling en uitwerking van die verkondiging. De allerlaatste
verzen roepen op om alle volken tot leerling te maken. Dat is gebeurd, daar zijn we nu wel klaar mee.
In de tijdlijn van Jezus’ biografie zit een gat van 30 jaren: de tijd die verstrijkt van de vestiging van het gezin in Nazaret totdat Jezus zich laat dopen, de geest over zich krijgt en een licht gaat worden. Vorige week – in het oude jaar nog – heb ik gewezen op het boek van Samuel Wells waarin deze auteur nadenkt over het zogenaamde verborgen leven van Jezus in Nazaret. Wat deed Jezus daar al die jaren? De wereld verbeteren? Onze problemen oplossen? Nee, hij was gewoon onder de mensen, hij leefde een gewoon leven. Wat kunnen die jaren betekenen voor het christelijk handelen? Wells denkt dat we ons moeten bewegen van doen naar zijn.
Het is een aantrekkelijke gedachte. De wereld gaat aan ons doen ten onder, we geloven niet meer dat we onze problemen kunnen oplossen. Van doen naar zijn. Stil staan bij de zin van het leven. Vorige week zaterdag heb ik geboeid zitten kijken naar de gestreamde uitvaart van frater Wim Verschuren (20 december 1933 / 26 december 2020), u welbekend. Hij was de man die de Vincentiaanse families bijeenbracht in één grote beweging van barmhartigheid. In Vught stichtte hij het spirituele centrum Zin waar mensen bijeen komen om stil te staan bij de zin van hun werk. Voor hem was die zin niet diep verborgen, maar was die onthuld in het verhaal van de barmhartige Samaritaan. Wim Verschuren wist wat de dynamiek was van de barmhartigheid: de drie-eenheid van zien, geraakt worden en in beweging komen. Deze zin is universeel, religie-overschrijdend.
Een spreker bij de uitvaartdienst vertelde de anekdote over de Vietnamese boeddhistische monnik Thich Nhat Hanh (1926- ?) die in Europa enorme invloed heeft onder zinzoekers ook van christelijke huize. Hij was uitgenodigd in het centrum Zin, een ontvangstcomité stond buiten voor het klooster om hem te ontvangen. Voor het klooster midden op het grasveld stond die enorme, prachtige, oeroude beuk. Thich kwam aan, negeerde het ontvangstcomité, en liep over het grasveld naar de beuk om hem te begroeten en in grote eerbied onder haar plaats te nemen. Van doen naar zijn. Later had hij in het centrum gewandeld en daar viel zijn oog op een tekstblad dat voortdurend om zijn as wentelde: op een kant stond het woord “komen”, op de andere kant het woord “gaan” (wss in het Engels: come / go). Hij had toen een staaltje van zijn boeddhistische leer ten beste gegeven door op te merken: er is geen komen, er is geen gaan. Er is geen begin, er is geen einde. Om de beginvraag op te pakken: waar zijn we? We zijn hier, er is geen oud jaar, er is geen nieuw jaar: dit is de dag.
Wellicht heeft Jezus zijn eerste dertig jaar een soort boeddhistisch leven geleefd, onopvallend, eenvoudig en vroom, met aandacht de dingen doend die hij moest doen, zich verdiepend in de heilige schriften, schavend aan zijn godsbeeld. Gaandeweg moet hij tot verlichting zijn gekomen, zodat hij zelf een licht kon worden voor anderen. Zo is het ook met ons: we leven en sterven ons kleine leven, we zien om ons heen in barmhartigheid, worden al dan niet geraakt, doen wat we kunnen. Wij lijken op de mensen waar Jesaja het over heeft, op hen die in het land en de schaduw van de dood zitten. Voor ons is Jezus Christus het grote licht geworden, hij heeft ons een leven in liefde geleerd met God verbonden (zie 1Johannes 3, 22 – 4,6).
Vandaag viert de kerk de Heilige Onnozele Kinderen. Ze zijn – volgens het verhaal van Matteüs – door koning
Herodes vermoord: alle jongetjes van twee jaar en jonger, omdat hij zo de pasgeboren koning van de Joden te
pakken zou kunnen krijgen. De kinderen worden bij traditie onnozel genoemd, ik ga dat langzamerhand een verkeerd
woord vinden. De kinderen weten van niets, ze hebben er niet om gevraagd geboren te worden, ze hebben part noch
deel aan politieke of godsdienstige verwikkelingen. Het zijn eerder de volwassen spelers in het hele drama die
onnozel zijn: ze zouden beter moeten weten, ze zouden beter moeten handelen. Behalve onnozel zijn de kinderen
ook heilig verklaard, en dat hangt samen met de verbondenheid van hun lot met de geboorte van Jezus Immanuël,
God met ons. Misschien – laten we dat hopen – is het allemaal fictie, want Matteüs – alleen Matteüs – wil een
profetie in vervulling doen gaan, een woord dat gezegd was door de profeet Jeremia:
In Rama werd een stem gehoord,
een hevig gejammer en geklaag.
Rachel jammert om haar kinderen,
en ze wil niet meer getroost woorden,
want ze zijn er niet meer.
Het zijn huiveringwekkende woorden die bepaald geen fictie waren in Aleppo, Jemen en tal van plaatsen waar
kinderen onder de twee jaar zijn omgekomen door bombardementen van wrede koningen. Het zijn allemaal heilige
kinderen, althans ze zouden ons heilig moeten zijn als de volwassenen niet zo onnozel waren om oorlog te voeren,
heerschappij uit te oefenen, het monopoliespel te spelen, de weg der duisternis te bewandelen.
De contrastvloeistof wordt ons in de eerste lezing geleverd in de eerste brief van Johannes: “God is licht, er is in hem geen spoor van duisternis.” Als wij onze weg in het licht gaan, dan zijn wij met elkaar verbonden, aldus Johannes. Het kerstverhaal gaat over het komen van dat licht in onze duisternis. In eerste instantie is dat licht zeer welkom, kerstmis is enorm populair, ondanks secularisatie en ontkerkelijking. Maar in tweede instantie? Na kerstmis gaat alles weer gewoon door, de wapens zwijgen nooit, kinderen worden vermoord, Rachel blijft jammeren. Wat maakt het uit of je in God gelooft? Wat voor verschil maakt Christus? Ik weet het niet. Daarom lees ik misschien zo veel boeken. Misschien zijn er theologen of filosofen die wel een antwoord hebben. Tijdgeest van Trouw van zaterdag 19 december kan daarbij behulpzaam zijn, met het beste van 2020 in een keur aan boeken. Ik noem er een paar die mijn belangstelling hebben; ik hoop ze in 2021 te lezen.
Wolter Huttinga zet op zijn topdrielijst het recente boek van theoloog Erik Borgman, Alle dingen nieuw. Korte kenschets: “Een dikke pil, barstensvol gesprekken met denkers en dichters. Je moet wel mee willen deinen op de golven van Borgmans onstuitbare, complexe gedachtenstroom. Intussen is zijn centrale punt kraakhelder: de God die zich in Jezus openbaart zit volop in de shit van deze werkelijkheid. En zal pas daar voor ons oplichten waar wij hem niet meer in onze greep hebben.”
Op de tweede plaats zet hij een boek van historicus Tom Holland, Heerschappij, hoe het christendom het westen vormde. Korte kenschets: “Een meeslepend boek dat heerlijk is geschreven. Holland laat zien hoe de geschiedenis van het christendom vormend is geweest voor vrijwel al onze moderne intuïties. Die geschiedenis is niet eenduidig, maar eerder een geniale mix van diepe paradoxen. Onderdrukkend én bevrijdend, stem van de macht én van profetische kritiek. Het is geen nieuw verhaal, maar wel erg goed verteld.”
Het derde boek op het lijstje van Wolter Huttinga is van de Engelse priester en hoogleraar ethiek Samuel Wells, Een Nazareth-manifest. Korte kenschets: “Wells besloot de eenvoud van ‘being with’ van God eens heel goed te doordenken. Wat impliceert dat voor het christelijk handelen? Heel kort gezegd: bewegen van doen naar zijn. Want wat deed Jezus daar al die jaren in Nazareth? De wereld verbeteren? Al onze problemen oplossen? Nee, God was gewoon onder de mensen.”
Als toegift geef ik u nog een vierde boek, het staat bovenaan op het lijstje van Sjoerd Mulder, eveneens een criticus die ik bewonder. Jim Forrest, Alles is genade: een biografie van Dorothy Day. Korte kenschets: “Dorothy Day (1897 – 1980) was een Amerikaanse vredesactivist. Ze deelde haar bezit met daklozen, zette zich in voor onderdrukten en stichtte de katholieke arbeidersbeweging. Het lijkt een kwestie van tijd tot Rome haar heilig verklaart. Lees haar verhaal voor die tijd, om niet uit het oog te verliezen hoe deze onconventionele heilige schuurde met kerk en samenleving.”
Als ik deze boeken uitgelezen heb, zal ik beslist een stukje minder onnozel zijn. Ook heiliger? Dat valt nog te bezien. Dan moet ik ook solidair zijn met Rachel die om haar kinderen weent, en het licht van God toelaten in mijn duisternis
Op maandag voor kerstmis heeft de liturgie enkele kostelijke teksten. Ons fragment uit Hooglied legt de woorden in de mond van de verliefde jonge vrouw. Het lied is een afwisseling tussen een hij en een zij, met koren die commentaar geven er tussen in. Hij heeft al een schitterend statement afgegeven (1, 15):
Wat ben je mooi, mijn vriendin, wat ben je mooi; je ogen zijn duiven!
En zij laat zich aldus horen:
Hoor, daar is mijn lief! Kijk, daar komt hij aan: springend komt hij over de bergen, over de heuvels komt hij aangesneld. Mijn lief is als een gazelle, hij lijkt wel het jong van een hert.
Die prille liefde tussen een jongen en een meisje, tussen een man en een vrouw – en als een nieuwe verworvenheid mogen we toch langzamerhand wel zeggen – tussen meisje-meisje, jongen-jongen, man-man, vrouw-vrouw, is een van de mooiste vondsten van de Schepper van alle dingen. Alle volkeren en talen hebben haar bezongen; van oude tijden tot op de dag van vandaag laten singer songwriters zich inspireren door het overweldigende gevoel van verliefdheid. Het zou vreemd zijn als het in de bijbel afwezig zou zijn, en dat is het dan ook niet. Sterker: de liefdeslyriek van het Hooglied is ongeëvenaard. Het is grappig om inleiders op het boek te zien worstelen met de vraag hoe het boek geïnterpreteerd moet worden: hoog of laag, heilig of profaan, letterlijk of figuurlijk. Gaat het wel over een jongen en een meisje, of gaat het – het is bijbel nietwaar – over God en zijn uitverkoren volk Israël? Ik zou denken: het is geen kwestie van of of, maar van en en. Het loopt door elkaar heen. Maar ik ga even op de religieuze toer: dan is de “hij” dus God (met excuses aan feministische theologen die af willen van God als een Hij). Wat wordt er aansluitend op de geciteerde verzen van God gezegd? Dit:
Daar staat hij achter de muur van ons huis. Hij kijkt door het venster en tuurt door de tralies naar binnen.
Wel, wel, dat is fraai van God. God die zo’n beetje staat te gluren achter de muur van ons huis, die door tralies naar binnen tuurt. Ik kan daar wel mee leven, beter dan met een God die alles ziet.
De opgewekte, vrolijke, ja, huppelende tekst van Hooglied is vandaag gekoppeld aan het evangelie van Lucas 1, 39 - 45 … dat ook al zo blij van toon is. Twee vrouwen in blijde verwachting die dolgelukkig zijn elkaar te zien. Zoals in de tekst van Hooglied is Maria door het bergland komen aan snellen. Bij de begroeting springt het kind op in de schoot van Elisabet en daar wordt enthousiast over verteld. Er worden complimenten uitgewisseld, God wordt geloofd en geprezen, de God die diepe wensen in vervulling doet gaan ...
Lucas verhaalt in zijn eerste hoofdstuk van de geboorte van Johannes en in het tweede hoofdstuk over de geboorte van Jezus. Over enkele dagen lezen we die tekst en vieren we kerstmis. Immanuel is geboren, in principe is alles nieuw gemaakt – al zullen er nog vele hoofdstukken volgen die ons weer dichter bij de realiteit brengen, de realiteit van het menselijk tekort, de traagheid van de dingen, ellende. Maar vandaag nog niet. Vandaag stellen we ons open voor het Hooglied en laten we de woorden in onze oren klinken die ons hart sneller doet slaan:
Sta op, mijn vriendin, sta op mijn vriend, Kijk maar de winter is voorbij, De regentijd is afgelopen. Op het veld staan weer bloemen, De tijd om te zingen breekt aan, De roep van de tortelduif klinkt over het land. De vijgenboom draagt zijn eerste vruchten al, En wat ruikt de bloeiende wijnstok heerlijk!
Vandaag op de feestdag van Juan de la Cruz/Johannes van het Kruis, de grote Spaanse mysticus die leefde in de tweede helft van de 16e eeuw (1542 – 1591), lezen we teksten uit Numeri en Matteüs. De samenhang zie ik in de vraag naar religiositeit: wat is religiositeit eigenlijk? Johannes van het Kruis kan ons hier iets leren, hij is per slot van rekening “kerkleraar” – een titel die hem in 1926 werd toegekend door paus Pius XI. Ik denk dat we ook bij onszelf te raden kunnen gaan, daarom bouw ik mijn beschouwing op in vier punten.
Eerst Numeri. Daar gaat het over de profeet Bileam, een profeet die ons sympathiek is vanwege zijn ezel. Die ezel zag iets wat Bileam maar niet wilde zien. Wij zijn ook vaak Bileam, dat we niet zien wat een ezel wel ziet. In onze tekst van vandaag echter ziet Bileam: hij ziet wat de Almachtige ontsluiert, hij is de man die geheimen mag zien, hij hoort God spreken. Hier hebben we een definitie van religiositeit: Gods geheimen zien en Hem horen spreken.
Gaan we ten tweede naar Matteüs. Hij ziet Jezus en hoort hem spreken. In het voorafgaande is Jezus nogal te keer gegaan in de tempel en daarom stellen de hogepriesters en de oudsten van het volk hem de vraag met welke bevoegdheid hij dat doet en wie hem die bevoegdheid heeft gegeven. Jezus beantwoordt die vraag niet, maar stelt een tegenvraag. Als die tegenvraag wordt beantwoord zal hij zelf ook antwoord geven, dat is de deal. Daar komt ie: Waar kwam de doop van Johannes vandaan? Van de hemel of van de mensen? Het is een interessante vraag, vooral als we nadenken over de vraag wat religiositeit is. Was Johannes de Doper iemand die zoals Bileam Gods geheimen had gezien, God had horen spreken? Of was Johannes de Doper iemand die iets in de markt zette waar vraag naar was, wat hem populair maakte bij de mensen; was zijn doopsel iets “van de mensen”? De hogepriesters en oudsten van het volk overleggen met elkaar in een soort strategisch beraad. Als we antwoorden “van de hemel”, dan zal hij tegen ons zeggen: waarom hebt u hem dan geen geloof geschonken. Maar als we zeggen “van de mensen”, dan hebben we de menigte te vrezen, want zij houden hem voor een profeet. Strategisch beraad, recht door zee is het niet. De uitkomst is: we weten het niet. Vervolgens trekt Jezus een lange neus naar ze: bekijk het maar, ik zeg dan ook niet waar ik mijn bevoegdheid vandaan heb. In dit fragment krijgen wij, de lezers van Matteüs, dus ook niet te horen wie Jezus zijn bevoegdheid gegeven heeft, wat zijn religieuze geloofsbrieven zijn. Hedendaagse christologie benadrukt dat – willen we Jezus begrijpen – we moeten zien dat hij een Jood is, een zoon van zijn volk, een kind van zijn tijd. Zeer waarschijnlijk was Jezus aanvankelijk een volgeling van zijn neef Johannes; de evangelisten vertellen allemaal dat hij zich door hem liet dopen. Later begon hij een eigen beweging en koos hij zijn eigen volgelingen. Jezus is – zoals wij allemaal – deels te begrijpen vanuit traditie en cultuur, deels is hij onbegrijpelijk (ook weer zoals wij allemaal) vanwege iets eigens dat uniek is. Dat eigene zou wel eens zijn relatie kunnen zijn met God die hij Vader noemde. Een tweede definitie van religiositeit: je relatie met God.
Wat leren we – mijn derde punt – van Johannes van het Kruis? Ik vind het frappant dat hij in 1926 tot kerkleraar werd verheven. De Eerste Wereldoorlog was toen nog maar kort geleden, er zou nog een hele eeuw aan verschrikkingen volgen: de Tweede Wereldoorlog, Auschwitz, in de na-oorlogse tijd oorlogen in alle werelddelen, klimaatrampen, epidemieën. Johannes van het Kruis heeft geschreven over de donkere nacht van het geloof, over godsverlatenheid en wanhoop. Onze eeuw wordt hierdoor gekenmerkt dat we Gods geheimen niet kunnen ontsluieren, dat we hem niet zien, noch horen. Hoe moet onze religiositeit er dan uitzien? Johannes schetst ons een mystieke weg: een uittocht uit jezelf. Het zelf bestaat uit het geheugen, het verstand en de wil. Welnu, dat geheugen dient leeg gemaakt te worden, evenals het verstand en de wil: dan pas is het mogelijk om in Gods armen te tuimelen, of – actief geformuleerd – om die geloofssprong te maken. Een derde omschrijving van religiositeit: de overgave, de sprong, het vertrouwen.
Nu naar mijn vierde punt: we kunnen ook te raden gaan bij ons zelf. Het leeg worden van het geheugen, van het verstand en als laatste de wil zien we in de verpleeg- en verzorgingshuizen gebeuren als een natuurlijk proces. Wil het een mystieke weg zijn dan moeten we daarop anticiperen, voorbereid zijn en het al bij voorbaat met een “ja” bezegelen. Door religieuzen is dat “ja” al lang geleden uitgesproken, dat is wat altijd “roeping” werd genoemd en het gevolg geven aan die roeping. Dat “ja” werd enerzijds verklaard door en was begrijpelijk vanuit traditie en cultuur, maar anderzijds was het toch ook iets onbegrijpelijks als een eigen, unieke beslissing: de sprong van het geloof die een mens tot religieus mens maakt. Zelf heb ik dat heel sterk ervaren toen mijn tweeling werd geboren, kansloos, en de kinderarts me vroeg: moeten ze gedoopt worden. Mijn achtergrond en opvoeding leidde naar het antwoord “ja”. Maar mijn studie filosofie én theologie en de heersende secularisatie leidde naar het antwoord “nee”. Is de doop van de hemel of van de mensen? Ik heb met die vraag de ziekenhuisgang een aantal keren op en neer gewandeld, ik nam de sprong, ik doopte mijn kinderen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest.
Maandag na de derde zondag van de advent, zondag Gaudete, realiseer ik me opnieuw dat ik me altijd verheugd heb met die move. De vierde omschrijving van religiositeit is dus precies dit: gaudium, vreugde, dat je verheugd kunt zijn wat er ook gebeurt, wat er ook op je pad komt, ook in de donkere nacht (met dank aan Juan de la Cruz).
Jesaja 35, 1 – 10 is pure poëzie, ik haal enkele regels terug uit die jubelende tekst waarin de wildernis jubelt en bloeit, de woestijn en het dorre land getooid worden met de glorie van de Libanon. Nou, de woestijn en de Libanon zijn niet de beelden die ons meteen aanspreken, maar Jesaja laat ook de krokus weelderig bloeien en dat is een bloem die wij wel kennen en waarderen. De bloeiende natuur bij Jesaja straalt af op de mens die – weten we steeds beter – onderdeel is van de natuur. Zwakke handen krijgen kracht, bevende knieën worden sterk, de kreupele danst als een hert, de tong van de stomme juicht. Wie radeloos is krijgt te horen: houd moed, wees niet bang, hier is uw God.
Dat voert ons naar het evangeliefragment uit Lucas. Van Jesaja naar Jezus. De lamme die met bed en al door het dak wordt neergelaten vlak voor Jezus’ voeten krijgt inderdaad kracht in zijn knieën want hij verlaat het pand lopend; en zijn handen zijn krachtig genoeg om zelf het bed mee naar buiten te dragen. Hier wordt poëzie werkelijkheid, maar wie bewerkt het? De beantwoording van die vraag … daar is Lucas een heel evangelie mee bezig, zoals alle evangelisten trouwens. Jezus ziet het vertrouwen van de man, hij ziet het wantrouwen van farizeeën en wetsleraren. En wat zegt hij tegen de lamme? Uw zonden zijn u vergeven! De haren van de farizeeën en wetsgeleerden gaan rechtovereind staan: zonden vergeven is iets van God, wie anders dan God alleen kan zonden vergeven? Wat durft die Jezus te zeggen? Het is gewoon godslasterlijk. Lucas vertelt dat Jezus heel goed weet hoe ze denken, het is ook godslasterlijk behalve als je God bent, God uit de hoge hemel neergedaald en in het vlees van die Jezus van Nazareth geïncarneerd. Het valt me op hoe luchtig, ja hoe humoristisch Jezus om gaat met dat verwijt van godslastering; wat is makkelijker: zeggen je zonden zijn je vergeven of tegen een lamme zeggen sta op, neem je bed op en wandel? Me dunkt dat iedereen het er mee eens zal zijn, toen en nu, dat het eerste gemakkelijker is. Ja, het tweede kun je ook wel zeggen, maar dan gebeurt er niks. Maar om te onderstrepen dat hij zonden kan vergeven, dat hij die macht heeft, zegt Jezus vervolgens tegen de lamme: sta op, neem je bed op en wandel. En het gebeurt! Overigens zal hij elders zeggen dat mensen zonden mogen vergeven, zeventig maal zeven keer. Als wij het niet doen dan kun je het wel schudden. Wat je op aarde bindt zal in de hemel gebonden zijn, wat je op aarde ontbindt zal in de hemel ontbonden zijn. Dat is wel iets om over na te denken in onze geseculariseerde wereld. We hebben die macht. Maar staat het met onze macht om lammen te laten lopen? De medische technologie van vandaag kan veel, maar niet alles. Het Jesajaanse visioen is niet – of nog niet – door Jezus gerealiseerd: er zijn nog steeds blinden, doven, kreupelen, lammen, armen; er zijn nog steeds mensen radeloos. De woestijn bloeit niet, integendeel er komt steeds meer woestijn bij, de mens is bezig de aarde onherstelbaar kapot te maken.
Wat is het beeld van de mens anno 2020? Niet veel verschillend van de lamme uit het evangelie van Lucas: we zijn verlamd, we weten niet hoe het verder moet. Bruno Latour, de Franse filosoof die onlangs de Spinozalens ontving, een onderscheiding voor denkers over ethiek en samenleving, zegt dat we ons verantwoordelijk zouden moeten voelen voor ons handelen dat de aarde aan het vernietigen is; maar dat lukt niet omdat de omvang van het probleem eenvoudigweg te groot is. Hij vraagt: “Wat betekent het om moreel verantwoordelijk te zijn in deze tijd van het Antropoceen, in de tijd waarin wij het zijn die de aarde vorm geven, terwijl er geen duidelijk herkenbaar ‘wij’ is dat met die verantwoordelijkheid belast kan worden?”
Ja, een goede vraag. Het antwoord geeft hij niet, ik weet het ook niet. Laat het een vraag blijven, laten we wachten, afwachten … het is advent. We schuilen angstig bij elkaar, we kijken omhoog naar het dak van de wereld – gaat het dak open zoals in het evangelieverhaal? – , we zingen Rorate caeli, laat de wolken gerechtigheid regenen. Laten we we moed houden, laat het Kerstmis worden, laten we ons Jesaja herinneren: hier is uw God …
Vandaag viert de kerk de apostel Andreas. Het evangeliefragment uit Matteüs is natuurlijk gekozen omdat daar zijn naam valt bij de roeping van de eerste leerlingen: Simon, die Petrus genoemd wordt, en zijn broer Andreas. Het zijn vissers. Jezus nodigt hen uit op om achter hem aan te gaan, en zegt hun toe dat ze omgeschoold zullen worden tot vissers van mensen. Die belofte heeft hij waargemaakt. Petrus is het hoofd geworden van de westerse, Latijnse kerk met Rome als zetel, hij heeft de mensen in het westen gevangen; Andreas is aan het hoofd komen te staan van de oosterse, Griekse kerk met als zetel Constantinopel, hij heeft de mensen in het oosten gevangen. Zo hebben de beide broers de christenheid onder elkaar verdeeld. Er is daarom iets voor te zeggen dat het christendom in principe een familiebedrijf is. Hoe zag die omscholing eruit? Het was in de leerschool van Jezus. Ze waren in zijn nabijheid, ze gingen met hem mee, ze hoorden toe toen hij zijn zes grote voordrachten ten beste gaf: 1. de bergrede, 2. de zendingsrede, 3. de parabelrede, 4. de kerkrede, 5. de rede tegen farizeese schriftgeleerden en 6. de rede over het einde. Vaak snapten ze er niets van, en vroegen ze om uitleg; dan dachten ze even dat ze het begrepen. Ze zagen hoe Jezus zieken genas, de menigte te eten gaf, stormen tot bedaren bracht. Ze kregen een spoedcursus lijden en sterven, want op het laatst ging het erg snel: daar hing hun vriend en leraar aan het kruis! Vervolgens hadden ze echt wel de geest nodig om onderling met elkaar in het reine te komen over een paar heel grote vragen: wat was er nu gebeurd met die Jezus die hun uitgenodigd had om achter hem aan te gaan? Wat betekende het voor hen en hoe moesten ze verder? Wie was hij eigenlijk, en hoe moesten ze dat onder woorden brengen? Andreas valt in het evangelie van Matteüs weg in de anonimiteit van de groep, heel anders dan haantje de voorste grote broer Petrus. Andreas is er niet bij als Jezus op de berg Tabor Mozes en Elia ontmoet, het verhaal van de gedaanteverandering, waar Jezus’ gezicht gaat stralen als de zon en zijn kleren wit worden als licht. Voor deze ervaring c.q. scholing had Jezus Petrus, Jakobus en Johannes meegenomen, Andreas niet. Andreas is ook niet bij de selecte groep die hij met zich meeneemt verder de hof van Getsemane in om te bidden. Dat selecte groepje bestaat uit Petrus en de twee zonen van Zebedeüs, Jakobus en Johannes. Niet dat zij een glansrol vervullen want ze vallen telkens in slaap. In het evangelie van Johannes wordt Andreas vermeld in hoofdstuk 12 vers 22. Er zijn Griekse pelgrims in Jeruzalem die Jezus willen ontmoeten. Filippus heeft dit opgevangen en bespreekt dit met Andreas; samen gaan ze naar Jezus om het aan hem voor te leggen. Wellicht had Andreas Grieks geleerd? Jezus laat het verzoek liggen, hij heeft andere dingen aan zijn hoofd. Misschien heeft Andreas gedacht: hier moet ik nog wat mee doen. Zo werd hij de apostel van de Grieks en Slavisch sprekende volkeren. Wat we verder weten van Andreas zijn legendes en buitenbijbelse verhalen. Zo over zijn kruisdood. Toen hij ook tot de kruisdood werd veroordeeld, was hij zo bescheiden dat hij niet in dezelfde iconografie van zijn vriend en leraar wilde treden. Dat heeft ons het Andreaskruis opgeleverd, de x-vorm waaraan Andreas met touwen werd vastgebonden. Volgens een legende bleef Andreas gedurende twee volle dagen aan het kruis hangen, terwijl hij bemoedigende woorden sprak tot de toegestroomde menigte die wel uit twintigduizend personen bestond. Op de derde dag kwam het volk in opstand omdat het onverdraaglijk was om een goed en zachtmoedig mens zo te laten lijden. Een mooi verhaal, vooral die opstand van het volk op de derde dag. Waar doet ons dat aan denken? Hagios Andreas, visser van mensen, vandaag laat ik me door jou vangen …
In slechts luttele verzen schildert Lucas ons een prachtig tafereel: een arme weduwe die een paar muntjes in de offerkist stopt, terwijl de rijken met grote gebaren – kijk mij eens – hun grote gaven deponeren. Jezus zegt daarvan: die arme weduwe heeft er méér in gegooid dan alle anderen. Want allen gooiden er iets in van hun overvloed, maar zij offerde van haar armoede alles wat ze heeft om van te leven.
Ik heb laatst een originele toepassing gehoord van dit evangelische tafereel. In Ierland klagen pastoors over het verschijnsel dat hun mis en hun preek al op de sociale media worden besproken, c.q. afgekraakt terwijl de mis nog aan de gang is, terwijl de preek nog niet is afgelopen. Hoe kan dat? Dat kan omdat de mis in deze coronatijd online is, gestreamd wordt. Mensen zappen vanuit hun luie stoel van de ene mis naar de andere, en zoals ze gewend zijn posten ze meteen hun opmerkingen. Masshoppers worden ze al genoemd, een variant op het woord grasshoppers (sprinkhanen). Die arme pastoors; ze weten ook wel dat ze armoedig preken, dat ze er niet uitzien, dat er heel wat valt aan te merken op hun voordracht of op hun kapsel. Nu luisterde ik naar een Engelse vrouwelijke priester die medelijden had met deze Ierse pastoors en zei: ze moeten maar denken aan het evangelie van de arme weduwe. Ze doen hun best, ze geven het beste wat ze in huis hebben, en worden daarvoor door Jezus geprezen.
Een tweede toepassing van de arme weduwe zie ik in het verhaal van Barack Obama die onlangs het eerste deel van zijn biografie heeft doen verschijnen onder de bijbels aandoende titel: A Promised Land (Een beloofd land). Daarin vertelt de voormalige president van de VS, acht jaar lang de machtigste man van de wereld, dat hij maar weinig heeft kunnen klaarspelen, dat hij wel anders wilde maar de ruimte niet kreeg, en vooral tegengewerkt werd door de Senaat waar de republikeinen de meerderheid hadden. In Nederlandse verhoudingen kennen we “de smalle marges van de politiek”. Obama had zijn uiterste best gedaan, hij had alles gegeven wat hij aan talenten en inspiratie in huis had, maar achteraf gezien zijn het maar een paar muntjes, hij is als de arme weduwe. En wat heel erg is: zijn presidentschap heeft als het ware Trump opgeroepen, de man die juist veel klaar krijg in de destructieve zin.
Een derde toepassing van het verhaaltje van Lucas zie ik in Jezus zelf. In die arme weduwe herkent hij zichzelf, zijn eigen optreden, zijn eigen effect. Hij gaf alles wat hij had om van te leven, hij gaf zich zelf, hij gaf zijn leven. En waar liep het op uit? Op Kruisigem, op de klacht van de gekruisigde: Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij in de steek gelaten (Matt. 27, 46)? Het effect was de kerk en de echtscheiding met Israël, het volk waar Jezus uit voortkwam. Hem stond geen afsplitsing van Israël voor ogen, integendeel het ging hem om heil voor het geheel van zijn volk (zie Henk Bakker, Jezus, 2020, waarin hij deze christologie van Schillebeeeckx bespreekt – blz. 58). Een ander effect van Jezus’ leven en de verspreiding van zijn leer over heel de wereld, inzonderheid Arabië, is de geboorte van de islam, een nakomertje in de Abrahamitische familie in de zevende eeuw van onze jaartelling. Met dit jongste familielid weten we ons (joden en christenen) ook al geen raad. Hoe moeten joden, christenen en moslims in godsnaam in vrede met elkaar omgaan tot heil van onze planeet? Dat weet niemand. Wie het wel weet is als de arme weduwe die een paar muntjes in de schaal werpt, het is van weinig gewicht.
Nog een vierde toepassing dan. Herkennen we ons niet zélf in het beeld van de arme weduwe, spiritueel gezien? De bruidegom is gestorven, hij zit aan de rechterhand van de Vader; wij voelen ons hier op aarde alleen, verweesd, ontheemd, vervreemd, desolaat. Tegenover de machten en de krachten van deze wereld voelen we ons hulpeloos en hopeloos, we kunnen niet veel, we hebben niet veel, we zijn echt arm. Wat hebben we in te brengen? Het is zo weinig! En toch is de blijde boodschap dat de afwezige bruidegom dat weinige weet te waarderen, het zelfs genoeg vindt: meer dan genoeg. Het effect van Lucas’ verhaaltje is dat we opgelucht adem kunnen halen.
Een goede titel is een korte samenvatting. Boven het verhaal van vandaag staat: genezing van een blinde bij Jericho. Je zou kunnen zeggen: dat is een goede samenvatting, het is bijna het hele verhaal, alleen kop en staart ontbreken nog. Maar goed, ik zal het in mijn woorden navertellen, wat dan meteen een interpretatie is.
In de buurt van Jericho zit een blinde langs de weg te bedelen. Hij hoort kennelijk ongewoon veel mensen voorbij komen, zodat hij vraagt: wat is er loos? Jezus de Nazoreeër komt langs, zoiets als de intocht van Sinterklaas toen dat nog kon. De blinde is weliswaar blind, maar hij weet genoeg; kennelijk heeft hij van Jezus gehoord en van de faam die er van hem uitgaat. Want onmiddellijk begint hij naar die man uit Nazareth te roepen: Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij. Degenen die voorop lopen snauwen hem toe dat hij zijn mond moet houden, wat een kwalijk licht werpt op mensen die voorop lopen; ik weet natuurlijk niet of Lucas dat bedoelt. Maar hij laat zich de mond niet snoeren; wat deze blinde bedelaar herkenbaar maakt als een personage van onze tijd. Nogmaals roept hij naar Jezus, nog harder dan te voren: Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij. Zoon van David is een messiaanse titel, in die titel klinkt het verwachtingspatroon door, de onuitroeibare hoop van het volk van Israël. Jezus hoort het, blijft staan en vraagt om de man bij hem te brengen. Vervolgens vraagt hij op welke wijze medelijden zou kunnen werken voor de man die naar hem geroepen heeft. De blinde antwoordt: dat ik weer kan zien, Heer, wat nauwelijks verrassend genoemd kan worden. Wel verrassend vind ik dat Jezus dan zegt: Kijk Me aan, je vertrouwen is je redding. Ik zie hier twee elementen in het genezingsproces, en beide elementen moeten gedaan worden door de blinde. Jezus doet eigenlijk niets anders dan een uitnodigen én constateren. De constatering is dat de blinde vertrouwen heeft, en de uitnodiging is paradoxaler wijze dat de blinde hem moet aankijken. Hoe kun je iemand aankijken als je blind bent? Het aankijken van Jezus (inclusief het vertrouwen) leiden tot de genezing. Meteen kan hij weer zien, halleluja, en hij volgt Jezus op die weg naar Jericho, hij verheerlijkt God en het volk – inclusief die snauwers neem ik aan – sluiten zich bij die lofzang aan.
Hoe moeten we dit verhaal begrijpen? Die vraag moet je toch nog stellen, want hier hebben we weer een van die vele ongelooflijke verhalen waar het evangelie vol van zit. Voor een antwoord sluit ik me aan bij de column van Welmoed Vlieger in Trouw, dinsdag 3 november 2020. Ze zegt dat je de werkelijkheid op twee manieren kunt zien. De ene is de wereld zien als dingen waarmee je iets kunt doen, de andere is de werkelijkheid verstaan als gave en opgave. Voor ons genezingsverhaal vind ik dit onderscheid verhelderend. In een wereld waarin je dingen kunt doen stuur je de blinde naar een oogpoli, na de diagnose wellicht naar de oogchirurg, of naar de apotheek voor oogdruppels. Dat gebeurt in het evangelie niet. De uitnodiging is om de werkelijkheid als gave te zien, als een door God gegeven werkelijkheid: kijk mij aan, heb vertrouwen. Vaak is er niets aan te doen. Ik geef u het slot van Welmoed Vliegers beschouwing:
“Wij zijn maar kleine en beperkte mensen, en overzien het geheel niet. Maar dat betekent niet dat we met lege handen staan. Wat we wel kunnen, is opstaan tegen de numerieke naamloosheid van de massa en oog krijgen voor de concrete mens en zijn bestaan – de mens als enkeling. Dat zie je bij Dostojevski, dat zie je in het evangelie. Christus ging niet in op vragen over het leed in het algemeen, maar lenigde het concreet en zegt dan bovendien: Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Dat is me nogal een antwoord ( ). Liefde is toch wat de werkelijkheid uiteindelijk draagt, met aan ons de opdracht om die, inderdaad als gave, door te vertalen in onze omgang met de natuur en mensen. Niet als een stem van het massaal anonieme, maar als deze concrete mens die ik ben.”
Heel goed, Welmoed. Wij zijn allemaal blinde bedelaars langs de weg, we bedelen om het te zien, om te zien dat de werkelijkheid een gave is, een door God gegeven gave. Een God die liefde is. Voor christenen en aspirant christenen geldt daarbij dat we het zien als we de man uit Nazareth aankijken ….
In het evangelie van Johannes zien we een verrassend staaltje van religieuze razernij bij Jezus, razernij die we tegenwoordig vooral zien bij jonge moslimfanatici waarvoor we zeer beducht zijn. Als de vermeende eer van Allah of de Profeet gekrenkt wordt zijn ze tot alles in staat, moord, doodsteek en onthoofding, ik hoef de recente voorbeelden niet op te noemen.
De woede van Jezus wordt opgewekt door wat hij ziet gebeuren in de tempel, het huis van God: daar is de verkoop gaande van runderen, schapen en duiven en er is een soort filiaal van de Boerenleenbank. Jezus knoopt touwen aaneen tot een zweep en jaagt ze allemaal de tempel uit, schapen en runderen erbij; de tafels van de geldwisselaars gooit hij met geld en al omver, en tegen de duivenverkopers zegt hij: “Weg ermee! Maak van het huis van mijn Vader geen markt!” Dit optreden heeft grote indruk gemaakt, want behalve Johannes hebben de drie synoptici Mattheüs, Marcus en Lukas het verhaal ook. Het is opvallend hoe terughoudend en beschaafd de reactie van de tempelautoriteiten is. Het lijkt veel op het oer-Nederlandse “in gesprek blijven”. Ze roepen geen handhavers, boa’s of politie erbij, maar stellen Jezus de vraag: waarom denkt u zo te mogen optreden? De leerlingen hebben Jezus’ razernij intussen kunnen plaatsen door te denken aan psalm 69,10: De ijver voor uw huis zal Mij verteren.
Kijken we ook naar de verhalen van de drie synoptici. Mattheüs vertelt dat Jezus alle mensen in de tempel die kopen en verkopen weg jaagt, hij gooit de tafels van de geldwisselaars om ver, zo ook de stoelen van de duivenverkopers. Hier geen touwen die tot zweep gevlochten worden, ook geen schapen en runderen die we bij Johannes vinden. Waarom hij het doet zegt hij nu zelf met een woord uit Zacharias 14, 21: “Er staat geschreven: mijn huis zal een huis van gebed heten, maar u maakt er een rovershol van.” Marcus heeft nagenoeg dezelfde tekst als Mattheüs – dat is niet zo gek, want Marcus schreef eerder en Mattheüs baseerde zich deels op Marcus. Er is een klein verschil in zoverre bij hem niet alleen de handel geraakt wordt, maar ook de transportsector. Marcus 11, 16 geeft immers: en hij liet niet toe dat iemand iets vervoerde over het tempelplein. Ook bij Marcus motiveert Jezus zelf zijn handelen: Hij leerde hun: “Er staat toch geschreven: Mijn huis zal een huis van gebed heten voor alle volken? Maar u hebt er een rovershol van gemaakt.” Nu komt het citaat uit Jesaja 56, 7; het woord rovershol komt uit Jeremia 7, 11. Ten slotte Lucas: hij heeft de meest sobere versie. In twee verzen heeft hij het hele verhaal verteld: Hij ging de tempel binnen en begon de kooplui te verjagen. Hij zei tegen hen: Er staat geschreven: Mijn huis zal een huis van gebed zijn, maar u hebt er een rovershol van gemaakt. Dat is alles, al is het verjagen van kooplui natuurlijk ook niet mis.
Maar wat moeten wij ermee, met deze vier versies van de zogenaamde tempelreiniging? Op de eerste plaats moeten we maar proberen het handelen van Jezus te begrijpen. Dat lukt het best als we het zien als een profetische symboolhandeling. Je kunt Jezus zien als de eindtijdelijke profeet, de profeet van de eindtijd die het visioen van Ezechiël belichaamt, Ezechiël die in de eerste lezing wordt voorgelezen. Ik herhaal het laatste vers (Ez. 47, 12): “Aan beide oevers van de rivier groeien allerlei vruchtbomen; hun bladeren verdorren niet en ze zijn nooit zonder vruchten. Elke maand dragen ze vruchten, omdat het water dat ze voedt uit het heiligdom komt. De vruchten zijn eetbaar en de bladeren hebben geneeskracht.” Dit is wat Jezus voor ogen staat. Het huis van gebed voor alle volken, een huis dat de schenker is van alle goodies; het levengevende water geeft vruchtbaarheid aan de bomen voor een compleet vegetarische levenswijze; koeien en schapen hoeven niet meer verhandeld, geslacht en gegeten te worden. De duiven mogen vrij rondfladderen. Mamon, wie denkt nog aan geld? De bladeren van die bomen genezen op een natuurlijke wijze. Dit is het leven zoals door God bedoeld, maar dat ergens onderweg verkeerd is gegaan. Op de weg van Jezus wordt dit leven in principe weer hersteld. Vanuit het huis van gebed wordt heel dat goede leven gevoed en bezield. Wij vinden dat misschien moeilijk om te geloven; wat is de realiteitswaarde van dit soort gedachtes? Is het niet eerder een soort droom? Maar is er verschil tussen geloven en dromen? Ik probeer maar wat: is geloven niet dromen met open ogen? Zeg het maar ….
Stil jubileum van 40 jaar stichting begraafplaatsen Goirle
“De begraafplaatsen liggen er prachtig bij, en dat moet ook”
Op een bijzonder fraaie dag in oktober, vlak voor Allerheiligen en Allerzielen, wandelt Guus de Haas over de
begraafplaatsen Sint Jan en Maria Boodschap. In een bijzonder fraai artikel beschrijft hij die wandeling, en
roept hij de lezer op hetzelfde te doen en stil te staan. Ik lees dit in het boek dat in 2005 uitkwam: “De
Laatste Eer, De begraafplaatsen in Goirle door de tijden heen”, uitgegeven door de Stichting Begraafplaatsen
Goirle. In hoofdstuk VII “Langs de paden der vergankelijkheid” vertelt Guus hoe hij stil staat bij de graven van
mensen die hij wel of niet gekend heeft, van alle rangen en standen; hij leest de opschriften, bewondert de
beelden en symbolen en mijmert … Ik deed hetzelfde, hieronder doe ik verslag.
Kerkhof Maria Boodschap
Dichtbij beginnen, eerst het kerkhof van de Maria Boodschap. Je hoeft maar even over het middenpad heen en weer
te wandelen om het te zien: het ligt er prachtig bij. Aan het eind van het pad ligt de kapel die er in 2005 nog
niet was. Een plaquette vermeldt dat deze kapel tot stand kwam dank zij de bijdragen van de parochianen aan de
stichting vrienden van de kerk Maria Boodschap; op 15 oktober 2011 werd de kapel ingezegend. Het in schoon
metselwerk opgetrokken gebouwtje is een waardevolle toevoeging aan de begraafplaats, het is goed toeven in de
kleine ruimte met het beeld van Maria-met-kind, je kunt er een kaarsje opsteken.
Dan, zoals aanbevolen door Guus de Haas, dwalen langs de graven, een melancholiek feest der herkenning, soms een
verrassing als het heengaan van een bekende je was ontgaan. Ja, die opschriften, ja die ontwikkeling van super
vroom naar seculier, die mooie details. Ik maak een foto met de Maria Boodschap op de achtergrond. Eigenlijk is
het geen “kerkhof” meer, maar moet je “begraafplaats” zeggen. Wanneer komen nu eindelijk eens die appartementen
in de gerestaureerde ruïne? Waarom duurt alles zo vreselijk lang in dit land? Is dit een mijmering die op de
plaats van eeuwige rust wellicht ongepast is?
Begraafplaats Sint Jan
Dan naar de begraafplaats Sin Jan. Ook hier is de eerste (en tweede) indruk: het ligt er prachtig bij. Wie ik
hoop aan te treffen, vind ik al na een minuut: Kees van Rooij (70). Ik maak hem een compliment met de staat
waarin de twee begraafplaatsen zich bevinden. Het mag op zijn conto geschreven worden, Kees die er elke dag aan
het werk is met een ploegje andere vrijwilligers. Hij ontvangt het compliment met een glimlach en zegt: ja, maar
dat moet ook, hè Ben. Ik vraag hem welke begraafplaats zijn voorkeur heeft, maar een voorkeur heeft hij niet.
Wel is hij veel meer op de Sint Jan, want die is vier of vijf keer zo groot: “er is hier altijd werk te doen”.
Nee, zelf de graven delven doet hij niet meer, want het bestuur van de stichting wil zuinig omgaan met de
vrijwilligers: een graafmachine doet het sinds een jaar (“ik kan het nog wel, hoor”). Ik zie Kees ook vroeg op
de zondagmorgen op de fiets, hij zal toch niet op zondag werken? Nee, dan maakt hij alleen de poort
open.
Ook hier dwaal ik rond. Ik zie dat de familie van Puijenbroek de oude ruïneuze stenen en tomben verwijderd heeft
en nieuwe grafmonumenten heeft geplaatst; die gaan zeker weer een eeuw mee. Zo blijven de namen in herinnering.
Ik sta stil bij het monument voor het doodgeboren kind (door Riet van der Louw-van Boxtel), in 2005 ingezegend
door Paul Janssen. Het was een van zijn laatste daden als pastoor voordat hij uit Goirle vertrok en naar Deurne
ging. Ik bezoek het graf van Piet Wiercx (1932 – 2009) een van de redactieleden van De Laatste eer. Zo ook het
graf van Jef Hoogendoorn (1951 – 2018) die ook meewerkte aan het boek. Ik denk aan Piet Brock, Willem van de
Vrande, Louis Doomernik, Wil Sterenborg, allen medewerkers aan het boek; ze zijn er niet meer. Kees van Rooij
aarzelt geen moment als ik vraag waar Jef Hoogendoorn ligt: hij kent elk graf. De wandeling en de mijmeringen,
het is een heilzame ervaring. Ik kan het ieder aanbevelen. Het is in tijden van hele en halve lockdown goed te
doen.
Joop Daamen
In 2005 werd De Laatste Eer uitgegeven ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Stichting Begraafplaatsen
Goirle, 15 jaar geleden. Een eenvoudige rekensom leert dat de stichting dit jaar dus 40 jaar bestaat. Ik pleeg
een telefoontje naar Joop Daamen (82), destijds voorzitter van de stichting en dat is hij nog steeds. Een beetje
beschaamd geeft hij toe dat “ze” er niet aan gedacht hebben. Door de corona is het bestuur dit jaar nog niet
bijeen geweest, vandaar misschien. Hij is blij dat ik er aandacht aan wil besteden. Ik complimenteer hem ook met
de staat van de begraafplaatsen. Hij ontvangt het dankbaar en zegt dat veel mensen dit opmerken. Dankzij Kees
van Rooij, zegt ook Joop, en zijn ploegje aan vrijwilligers. “Kees is de verbindende factor.” Het gaat goed met
de stichting, de financiën zijn gezond. Hij schat zo’n 50 à 60 begrafenissen over de twee locaties per jaar,
bijzettingen van urnen meegerekend. Een rustig beeld dus; er zijn tegenwoordig veel crematies, en de
natuurbegraafplaatsen zijn in trek. Het bestuur bestaat uit Joop Daamen (voorzitter), Frans Lenaerts
(penningmeester), Toos van Loenen (secretaris), Rob Suurmeijer (lid – jurist), Helen van der Schoot (lid). Nu we
elkaar toch aan de lijn hebben: dit bestuur kijkt uit naar verjonging. Joop ziet t.z.t. uit naar een opvolger,
ook een nieuwe penningmeester zou zeer gewenst zijn. Ik geef het maar door. Nog een mededeling van het bestuur:
wegens de corona gaat de lichtjesavond dit jaar helaas niet door.
Ik vraag naar het boek dat in 2005 werd uitgegeven: is dat nog in de handel, ligt er nog een voorraadje
onverkocht? Niet dus, het is destijds snel uitverkocht. Wie het toch wil lezen moet het in de bibliotheek
zoeken. Ja, het was een prachtige uitgave, beaamt Joop Daamen. Zou het geen idee zijn om een tweede druk van het
boek uit te brengen? Omdat de stichting 40 jaar bestaat? Ik leg het niet aan Joop voor maar bedenk het achteraf.
Voor al die mensen die het in de kast hebben: haal het uit de kast en herlees, het heeft aan actualiteit niets
verloren. Maar ga vooral wandelen en mijmeren, volgens de methode De Haas …
In Trouw van zaterdag 17 oktober staat een hartekreet van Samuel Lee richting de kerken om lhbt’ers niet de deur te wijzen of proberen ze te veranderen, maar hen onvoorwaardelijk te accepteren. Hij is diep geraakt door het leed dat kerken homoseksuelen hebben aangedaan, en nog aandoen hier en daar; hij vindt het de hoogste tijd om schuld te belijden en vergiffenis te vragen. Samuel Lee is nog een paar dagen Theoloog des Vaderlands dan draagt hij de titel over aan een ander. Lee is voorganger van een onafhankelijke pinksterkerk in de Amsterdamse Bijlmer, en docent theologie van migratie aan de VU. Met zijn pleidooi steekt hij zijn nek uit, want in de pinkster- en evangelische kerken ligt dit zoals het heet “gevoelig”. Ook de RKK is in dezen bepaald nog niet zonder zonde, al is paus Franciscus op de goede Weg nu hij een samenlevingscontract voor homo’s bepleit in een documentaire.
Eerst even over het begrip theoloog des vaderlands. Aanvankelijk kenden we alleen het begrip vader des vaderlands: Willem van Oranje / Willem de Zwijger (1533-1584) – een bijnaam die bepaald niet meer afstraalt op het volk dat hem zogenaamd als vader beschouwt. Sinds een jaar of 18 zijn er steeds meer “des vaderlands”-titels bijgekomen, ik noem denker des vaderlands, dichter des vaderlands, componist des vaderlands, fotograaf des vaderlands. Maar wat heeft dat te maken met het Lucasevangelie van vandaag? Met die vrouw die al 18 jaar lijdt onder een geest die haar ziek maakt, die haar krom doet lopen, zodat ze niet in staat is zich op te richten en haar rug te rechten? Niets misschien, behalve dan dat ik denk dat Jezus destijds beslist de titel theoloog des vaderlands verdiend zou hebben. Hij ziet die vrouw met haar lijden, zoals opgemerkt wordt door de meest vrouwvriendelijke van de evangelisten Lucas. Hij raakt haar aan, een taboe doorbrekend gebaar, maar waar hij echt zijn nek mee uitsteekt is dat hij haar op sabbat geneest. Sabbat is heilig, op sabbat verricht je geen geneeskundige handelingen. De ergernis van de leider van de synagoge waar het zich afspeelt, richt zich op de aanwezige menigte: laat je op een andere dag genezen. Er zijn zes dagen om te werken, kom dus op die dagen om je te laten genezen en niet als het sabbat is. Huichelaar, bijt Jezus hem toe. “Moet deze dochter van Abraham dan op sabbat niet losgemaakt worden van de boeien waarmee satan haar al achttien jaar geleden heeft vastgebonden?” Hier zien we de theoloog die Jezus is aan het werk. Hij ziet in die vrouw een dochter van Abraham; Abraham – hier hebben we nog zo’n titel – wordt de vader van alle gelovigen genoemd. Satan is een theologische term, het is de naam van de duivel, d.w.z. alles wat van God afleidt, alles wat Gods goede schepping corrumpeert, alles wat ziekmakend is voor de mens, man en vrouw, lhbti, minachting, discriminatie, uitsluiting of nog erger. De glorie van God is de mens met een rechte rug, broeders vrij en opgericht, zingt het lied, alleluja. En dit lied mag alle zeven dagen van de week gezongen worden, ja vooral op de sabbat, vooral op zondag de dag des Heren.
Jezus geneest de vrouw, ze gaat rechtop staan zoals de dappere vrouwen in Minsk, Belarus, opstaan en week in week uit demonstreren. Ze looft God. Maar zei ik dat Jezus destijds de titel theoloog des vaderlands verdiend zou hebben? Die titel zou hij nog steeds verdienen, ook anno 2020 zou er voor Jezus nog heel wat werk te doen zijn om verkeerde godsbeelden op te ruimen, foute kerkelijke praktijken aan de kaak te stellen, religieuze leiders als huichelaars te bestempelen. Hij zou samenwerking zoeken met denkers en dichters, componisten en fotografen en alle mensen van goede wil. Hij zou zijn geest verspreiden over de sociale media, steeds in de naam van de Vader, de schepper van hemel en aarde ….
“Pas op voor iedere vorm van hebzucht! Ook al heeft een mens nog zo veel, zijn leven bezit hij niet.” Het is een waarheid als een koe, we hebben er niet eens het gezag van Jezus voor nodig om daarvan overtuigd te zijn. Je bent niet de bezitter van je leven.
Maar je kunt je wel degelijk de bezitter wanen van je leventje. In het vervolg van de evangelietekst krijgen we daar een uitgetekend voorbeeld van in de man die goed geboerd heeft, zijn schaapjes op het droge – of in meer hedendaagse beelden: die zijn ICT-bedrijf voor miljoenen verkocht heeft aan een grote jongen en die nu binnen is. De woorden van het evangelie doen verrassend modern aan: “Ik zal tegen mezelf zeggen: je hebt daar nu heel wat liggen, jongen, je kunt jaren vooruit. Rust nu maar eens uit, eet, drink en neem het ervan.” Die jongen en dat meisje zijn in onze maatschappij de winnaars van de ratrace, ze zijn geslaagd, zij hebben succes, ze zijn jong en energiek met strakke, perfecte lijven of ze zijn oud maar nog kras en een flink pensioen en geld zat. Zij hebben een goed leven, ze gaan drie, vier keer per jaar op vakantie, ze gaan naar feesten en festivals, ze gaan uit hun dak met alcohol en partydrugs, ze gaan naar restaurants, ze drinken in het weekend met hun vrienden bier in het café, ze maken een cruisetocht of naar hun tweede huis in Spanje. Dit is het leventje. Van dat leventje kun je je de bezitter wanen. Als Jezus zegt dat niemand zijn leven bezit toont hij dat aan door even in de huid van God te kruipen. “Maar God zei tegen hem: ‘Jij dwaas, nog deze nacht wordt je leven opgeëist, en voor wie zijn dan al die voorraden die je hebt aangelegd?’ En de moraal van zijn parabel is: “Zo vergaat het iemand die rijke schatten verzamelt voor zich zelf en niet voor God.”
Hmm, ja, in principe wel, maar dat is in de praktijk lang niet altijd het geval. God wordt in onze geseculariseerde samenleving niet meer als actor gezien. Wie het leventje afpakt is een virus, het coronavirus, die een wereldwijde pandemie veroorzaakt met de ziekte Covid-19. Het ziet er naar uit dat het virus enkel bestreden kan worden door dat leuke leventje tussen haakjes te zetten: cafés en restaurants dicht, theaters en festivals verboden, voetbal zonder publiek, reisbewegingen beperken tot het strikt noodzakelijke, mondkapjes op in de binnenruimte. Het is de tweede lockdown dit jaar en psychiaters (de nieuwe priesters in de geseculariseerde maatschappij) houden hun hart vast: laten de bezitters van het leventje zich dat leventje afpakken? Wat doet dat met hun psychische gezondheid? Hoe houden ze dat vol? Wat is het perspectief? Is er wel een perspectief behalve dat het misschien nooit meer zal worden zoals het was? De grote vraag die op iedereen drukt, aldus Damiaan Denys, hoogleraar psychiatrie aan de Universiteit van Amsterdam, is: waar gaat dit naar toe? We kunnen ons geen beeld vormen van de toekomst. Hij zegt: vergeet het maar als je denkt dat we ooit weer zullen vliegen en snacken en feesten zoals we gewoon waren. Maar een beloning kun je ook vinden in een ander perspectief kiezen en je gedrag veranderen: minder individualistisch geluk najagen en maatschappelijker worden, wel contacten aanhouden, maar dan meer als intensere vriendschappen in kleinere kring, meer in de natuur verkeren” (NRC 17 oktober 2020).
Ik ben het met hem eens. Perspectief is hier het grote woord, en ander gedrag. De kerk van Christus weet hier al 2000 jaar heel veel van. Metanoia, omkering, bekering. Voor christendom is het niet nodig om je vast te klampen aan het oude wereldbeeld, levensvreugde op te schorten, alles opzij te zetten voor het hierna. Je vastklampen aan een wereldbeeld is ook een vorm van hebzucht, en Jezus waarschuwt tegen elke vorm van hebzucht. Is het christelijk perspectief dan niet: het hiernamaals? God in de hemel? Nee, het perspectief is: Midden onder u staat Hij die gij niet kent. Het perspectief is: Heden is het Schriftwoord vervuld. Het perspectief JHWH, de onuitsprekelijke godsnaam: Ik zal er zijn. Het perspectief is Fratelli Tutti, de nieuwste encycliek van de paus, we zijn allen broers/zusters. Het perspectief is vervat in de woorden van het Onze Vader: geef ons vandaag het brood dat we nodig hebben.
In het korte evangeliefragment gaat het over “het teken van Jona”. Wat is dat teken? We worden deze keer niet geholpen vanuit de eerste lezing met het verhaal uit het boek Jona waar Jezus naar verwijst, maar het is bekend genoeg. Het was – of misschien is – een favoriet verhaal in het godsdienstonderwijs op de basisschool, met prachtige illustraties erbij. Het sprookjesachtige verhaal van die aandoenlijke Jona op de vlucht voor God; tijdens een vreselijke storm wordt hij overboord gekieperd door zijn medeopvarenden, vervolgens opgeslokt door een grote vis; hij verblijft drie dagen in de maag van die vis, en wordt dan uitgespuwd op het strand.
Een prachtig verhaal? Als verhaal misschien wel, maar ik geef het je te doen om in de maag van een vis te zitten. Als we dit verhaal uit zijn letterlijkheid halen, komen we uit bij de hedendaagse bubbel. Mensen verblijven tegenwoordig in allerlei soorten bubbels, afgesloten of afgezonderd van de grote gemeenschap. Een speciale bubbel is de bubbel van verdriet, ook in alle soorten en formaten. Ik denk aan mensen die de boodschap hebben gekregen dat ze kanker hebben, dat ze ongeneeslijk ziek zijn, dat ze niet lang meer hebben. Het plaatst hen in een bubbel waarin zij zich buitengesloten voelen van het goede leven van onbezorgdheid, perspectief, plannen, het gekoesterde leven met hun dierbaren dat eindeloos door mag gaan. Zij voelen zich als in de maag van de grote vis, als Jona. Hoe kom je daar uit, hoe mag je hopen dat je uitgespuwd wordt op een strand van innerlijke vrede?
Zo kwam ik op mijn ochtendwandeling een buurtgenoot tegen – een wat formele man die een deftig beroep heeft uitgeoefend – die me weken geleden vertelde dat zijn vrouw kanker had en dat hun leven op z’n kop stond. Ik vroeg hem nu hoe het met zijn vrouw ging. Hij antwoordde dat de kuren leken aan te slaan en dat er gedacht werd aan een operatie. We liepen samen op, zwijgend, hij met hond, ik zonder hond, zoals we sinds vorige week maandag weten. Opeens zei hij: “mag ik je een rare vraag stellen”? Ik zei: “kom maar op met je rare vraag.” En daar kwam ie. “Bid jij”? Inderdaad een rare vraag, raar in de betekenis van zeldzaam. Een heel intieme vraag ook die ik beslist niet van hem verwacht had. Ik zei: “ja, ik bid.” En toen hij weer: “ja, maar dat komt omdat jij nog gelooft.” O o o! Hier zat een hele wereld achter aan vooronderstellingen, een achtergrond die ik niet kende, zijn taxatie van mensen die “nog bidden en geloven”. Ik vond op dat moment dat ik daar wat aan moest doen, dus ik zei: “maar mijn geloof is door de Verlichting gegaan, door een vracht aan filosofen. Ik geloof niet meer zoals ik als kind geloofde, ik heb niet meer dat naïeve geloof van toen. Maar toch geloof ik nog.” Op dat moment brak ons gesprek af, vanwege de hond. De hond trok hem naar een plaats waar hij zijn “gevoeg” wilde doen (de woorden van mijn gesprekspartner, ik zei al dat het een wat formele, deftige man is) en zo gingen onze wegen uiteen. Toen ik verder liep dacht ik: je hebt dat niet goed aangepakt, je had niet over jezelf moeten praten. Ik had moeten zeggen: zou jij ook willen bidden, maar je weet niet hoe? Waarschijnlijk had hij dan gezegd: nee, ik zou bij God niet weten hoe ik moet bidden. Dan had ik weer kunnen zeggen: dat wisten de vrienden van Jezus ook niet. Zeer waarschijnlijk wisten ze dat niet, omdat ze ook niet geloofden in de traditionele zin van het woord (“het Galilea van de heidenen”, zo stond de streek immers bekend waar Jezus zijn makkers vandaan haalde). En toen ze vroegen: hoe moet je bidden, leer ons dat, antwoordde Jezus: Vader, laat uw naam geheiligd worden en laat uw koninkrijk komen. Geef ons dagelijks het brood dat wij nodig hebben. Vergeef ons onze zonden, want ook wijzelf vergeven iedereen die ons iets schuldig is. En breng ons niet in beproeving (Lukas 11, 2 – 4). Deze voortgang van het gesprek bedacht ik. Zoals zo vaak gebeurt dat je denkt: dát had ik moeten zeggen. Enfin, er komt misschien nog een kans.
Als je bidt zoals Jezus kom je misschien uit je bubbel, uit de maag van de grote vis, en tref je jezelf aan op het strand van de innerlijke vrede. Jezus wist waarover hij sprak. Hij zat zelf in die maag. Hij vergeleek zich met Jona, en zei dat de mensen geen ander teken gegeven zou worden dan het teken van Jona, het teken van Jezus.
Ooit was religie een ingewikkelde zaak, je moest je houden aan vele geboden en verboden, regels en voorschriften. Het jodendom kent 613 mitswot. Wikipedia somt ze allemaal op, wie zin heeft om ze te bekijken zoekt ze maar eens op. Jezus heeft de zaak aanzienlijk vereenvoudigd door ze terug te brengen tot 2: God beminnen en de naaste als je zelf. Simpel, toch? Je moet een Schriftgeleerde zijn om het weer moeilijk te maken met de vraag: wie ís mijn naaste?
Het Grote Verhaal mag dan voorbij zijn, Lucas heeft een aantal prachtige kleine verhalen; het verhaal van de barmhartige Samaritaan blijft een ijzersterke uit zijn repertoire. Het heeft onze beschaving mede vorm gegeven, ik geloof niet dat dit een overdreven bewering is. Op 27 september werd de heilige Vincentius gevierd. Welnu, Vincentius (1581-1660) was zeker een barmhartige Samaritaan, zoals vele actieve religieuzen barmhartige Samaritanen zijn geweest, zoals momenteel zorgmedewerkers en verpleegkundigen, intensivisten en virologen Samaritanen zijn voor de mensen die langs de weg liggen met Covid-19.
Maar nu terug naar het ijzersterke verhaal, met de moeilijke vraag: wie is mijn naaste? We moeten nog eens goed kijken, want we zijn niet allemaal intensivist of verpleegkundige, we zijn niet allemaal beroepshalve Samaritaan. Hoe zit dat in de vrije tijd of aan gene zijde van welke baan of professie ook? Volgens het verhaal van Lucas kan iedere mens de naaste worden van een andere mens … als die andere mens je pad kruist, en als het toevallig zo is dat die ander in nood verkeert. Je moet die nood wel zien of willen zien, je moet dan ook nog een hart hebben dat geraakt wordt door die nood én je moet de bereidheid hebben of de mogelijkheid om actie te ondernemen en wat aan die nood te doen. Als aan die voorwaarden voldaan is – en daarover wordt in een splitseconde beslist – dan ben je opeens de naaste geworden van die mens.
Hoe zit dat in het nieuwe normaal, met de anderhalve meter regel, met het advies om vooral thuis te blijven werken? Je hoort dat veel mensen psychische problemen krijgen, dat er grote eenzaamheid ontstaat. Wie doet daar wat aan? De trouwe viervoeter! Ik begin mijn dag met een wandeling, en ik kom dan mensen tegen met een hond, al dan niet aangelijnd. Ik ben op de gedachte gekomen: honden zijn de naaste van de mens geworden. Het valt mij op dat in de hedendaagse romanliteratuur de hond een grote rol speelt. Ik las onlangs boeken van Olga Tokarczuk (Nobelprijs literatuur 2018) waarin alleengaande oude vrouwen als enige metgezel de hond hebben. Sander Kollaard won eind juni van dit jaar de Libris Literatuurprijs 2020 met zijn boek Uit het leven van een hond. De hoofdpersoon zegt ergens dat hij méér van zijn hond houdt dan van wie of wat ook. Wat langer geleden schreef Koos van Zomeren prachtige korte verhalen over zijn wandelingen met Rakker, zijn hond. De hond heeft eigenschappen die je zonder meer christelijk zou kunnen noemen. Een hond oordeelt niet, iets wat Jezus ook aanbeveelt aan zijn volgelingen. Een hond discrimineert niet. Of je nou arm of rijk bent, oud of jong, lelijk of beeldschoon … het maakt de hond niets uit, de hond is onvoorwaardelijk toegewijd aan baas of bazin. Ja, de hond is een serieuze kandidaat om als naaste bestempeld te worden. Daags na Werelddierendag en Franciscus van Assisi moeten we God danken voor dit schepsel: broeder/zuster hond, dit prachtige geschenk van God aan de mens.
Misschien wilt u nu weten of ik zelf een hond heb. Het antwoord is nee. Ik wandel zonder hond door het leven. In mijn jeugd is er wel even een hond geweest, hij heette Bobby. Maar toen hij in de neus van mijn kleine zusje beet was het afgelopen.
De eerste lezing geeft ons een Jobstijding, slecht nieuws dus. Er was niks mis met Job en zijn zeven zonen en drie dochters, het ging hen goed, eigenlijk te goed. Voor Jobs zonen en dochters was het alle dagen feest. Het boek Job vertelt het verhaal dat het vreselijk mis gaat, alles gaat ten gronde, alles wordt hen afgepakt.
Het is haast onmogelijk om Job niet als een spiegel te zien waarin we onze tijd herkennen. En als wíj dat niet zien, dan wel Philipp Blom (1970), historicus, filosoof, schrijver, die in Buitenhof onlangs zijn essay toelichtte: “Het grote wereldtoneel, over de kracht van verbeelding in crisistijd.” Volgens hem verkeren we in de laatste fase van het Grote Verhaal. Het grote verhaal van de mens als kroon (corona) op de schepping, het schepsel dat boven de natuur staat, en dat met de natuur kan doen wat hij wil. We komen nu van die kermis thuis. We ontdekken dat we onderdeel zijn van de natuur en dat we niet straffeloos met haar kunnen doen wat we willen. Hoe moeten we daarop reageren? Binnen het Grote Verhaal van de Bijbel treffen we het ontnuchterende verhaal aan van Job, hoe hij door Satan beproefd wordt met goedvinden van God. De inzet van het boek Job is: houdt zijn Godsvertrouwen stand bij onheil en rampspoed voor zijn dierbaren, de algehele teloorgang van zijn bezit en bij zijn persoonlijk lijden? Het antwoord op die vraag kennen we: ja, het houdt stand. De clou van het verhaal wordt al weggegeven in het eerste hoofdstuk, in de luttele verzen die we lezen, met de woorden: “De HEER heeft gegeven, de HEER heeft genomen, de naam van de HEER zij geprezen.”
Maar hoe zal de mens reageren die het geloof in God heeft verloren? Wat gebeurt er als de mens niet meer naar het café mag, naar het voetbalstadion, naar de festivals: wat zullen de zonen en de dochters van de mens dan doen? Hashtag: #ikdoenietmeermee? Je toch maar aan de strenge maatregelen houden, wachten op het vaccin, en daarna weer verder op de oude voet? Als we dat doen, zegt Philipp Blom, en hij is de enige niet, dan kun je wachten op de volgende ramp, een nog dodelijker virus; dan stevenen we – denk aan het klimaat – regelrecht af op de afgrond. Wat is zijn oplossing, welke kant moeten we op? Zijn antwoord is: verbeelding, de kracht van de verbeelding kan ons redden. We zullen iets anders moeten willen, we moeten iets anders gaan zien, we zullen ons een nieuw doel moeten stellen, er zal een ander verhaal moeten komen dat ons het duwtje in de rug geeft om in beweging te komen naar een nieuwe toekomst.
Veel oproepen met nieuw dus. Daarom treft het dat we een boek hebben dat Nieuwe Testament heet. Volgens mij brengt Jezus die verbeelding, die krachtig genoeg is om het aanschijn van de aarde te vernieuwen. Ja maar zeg, en nu zal ik me even advocaat van de Satan maken, het zogenaamde Nieuwe Testament is onderdeel van het grote verhaal van de bijbel. Dat grote verhaal had toch afgedaan, dat verhaal was toch juist deel van het probleem? En zeg je Jezus, dan is het volgend woord God … en in God geloven we toch niet meer? Hebt u Trouw van zaterdag 19 september gelezen? Daar maken we kennis met Julian Baggini (1968), een Brits filosoof, journalist en schrijver. Hij heeft gezocht naar de boodschap van Jezus zonder God. Volgens hem kun je de woorden van Jezus ontdoen van alles wat met God te maken heeft en dan nog hou je een radicale levensfilosofie over die kan inspireren. Ik zal me vandaag onthouden van commentaar op die stelling, en me keren tot Jezus in de korte tekst die vandaag voorligt: Lucas 9, 46 – 50. De leerlingen zijn bezig met de gewichtige vraag wie van hen het belangrijkste is. Powerplay, de hoge borst, haantje de voorste, de kroon op het hoofd, het oude liedje. De kracht van Jezus verbeelding komt tot uitdrukking in zijn woord: wie de kleinste onder jullie allen is, die is werkelijk groot. Dit voldoet aan de eisen die Blom stelt: iets anders willen, iets anders zien, een ander doel stellen. Gaat dit je verbeelding te boven, dan helpt Jezus door het concreet te maken: hij nam een kind bij zich dat hij naast zich neerzette. Hij zei tegen hen: wie dit kind in mijn naam opneemt, neemt mij op; en wie mij opneemt, neemt hem op die mij gezonden heeft. Philipp Blom doet in feite hetzelfde als hij Greta Thunberg tot icoon maakt van de nieuwe wereld die komen moet. Dit kind kijkt ons met grote ogen aan en vraagt ons te stoppen met de vernietiging van de aarde, en te bouwen aan een toekomst …
Vandaag valt de schijnwerper op Matteüs, een van de vier evangelisten. Een evangelie is een goed en waar verhaal over Jezus. Dat er vier evangelisten zijn betekent dat er vier goede en ware verhalen over Jezus zijn. Vier verschillende verhalen, en dat is mooi want het voorkomt fundamentalisme. Fundamentalisme is de akelige menselijke neiging om te denken dat je de waarheid kent, dat je de waarheid in pacht hebt, dat je die waarheid aan anderen kunt opleggen. Jezus lijkt zich in het Johannesevangelie schuldig te maken aan fundamentalisme als hij zegt: Ik ben de waarheid. Van de andere kant zegt hij ook: wat is goed? Een is goed, God. Vier verhalen dus over Jezus. Maar elk verhaal moet uitgelegd worden, vooral als er dingen zijn die we niet begrijpen. De bijbel (waar de evangelies onderdeel van zijn) wemelt van dingen die we niet begrijpen, dus de uitleg is ook een wemeling. Een rabbijn heeft ooit gezegd: er zijn 99 manieren om de bijbel uit te leggen, aan jou de taak om de 100ste te vinden. Misschien zegt u: ik heb wel wat beters te doen. Dat zal ik niet zeggen, veel beters heb ik niet te doen. Zo ook niet theologen en exegeten – en mensen die bijvoorbeeld in een bijbelgroep de tijd nemen om in een uitwisseling van hun gedachtes nader te komen tot het begrijpen van het goede en ware verhaal. Daarbij wordt het oude verhaal altijd in contact gebracht met de eigen tijd, onze problemen en onze behoeftes om zin te zien te midden van de oeverloze onzin. Zo heb je in Trouw het Theologisch elftal dat zich buigt over de vraag of je mensen kunt dwingen het goede te doen (Trouw 10 september 2020). Probleem: het dodelijke virus dat om zich heen grijpt. Probleemstelling: terwijl de coronacrisis zich voortsleept, groeit het protest tegen de coronawetgeving. Maar hoeveel vrijheid kunnen mensen aan? Als we vrij zijn, denken we dan nog aan het algemeen belang? Uit het elftal rent Manuela Kalsky naar voren, bijzonder hoogleraar voor theologie en samenleving aan de VU. Zij wijst op Matteüs, de evangelist die we vandaag vieren. Ze zegt: “In het evangelie van Matteüs staat: ‘Zoekt eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden’. Het koninkrijk van God, dat klinkt misschien exclusief christelijk. Maar je kunt het ook ‘het goede leven voor allen’ noemen. Het is namelijk het visioen van een radicaal inclusieve samenleving. De wolf ligt naast het lam; in plaats van wij-zij is er onderlinge verbondenheid. Een samenleving met een economie die gericht is op het algemeen welzijn.” Manuela rent nog wat verder: “Als individu kan ik me heel goed vinden in dat goede leven voor allen. Maar je kunt het niet afdwingen met wetgeving. Ik denk dat we als samenleving weer zo’n soort gedeeld visioen moeten ontwikkelen, als we de crisis de baas willen worden. Want er gaat nog veel op ons afkomen: meer mensen worden werkeloos, kunnen de huur of de hypotheek van hun huis niet meer betalen. Mensen raken hun bestaanszekerheid kwijt. Als we dan geen visioen van een solidaire samenleving hebben die we samen praktisch willen vormgeven, blijft ieder enkel vechten voor zijn eigenbelang en overleven.” Volgens mij treft Manuela het doel: doelpunt! We mogen niet juichen, wel in de handen klappen. Na de spelhervatting maakt een andere speler uit het Theologisch elftal zich los en rent naar voren in een korte sprint, Erik Borgman, hoogleraar publieke theologie aan Tilburg University. Hij zegt: “Wat dat betreft vond ik de oproep van Van der Staaij niet gelukkig. Hij riep de overheid vooral op meer rekening te houden met het belang van de kerk. Dat is voor hem het belang van gelovigen die zich principieel niet willen laten vaccineren, mensen die op zondag in de kerk willen zingen of kost wat kost avondmaal vieren. Ik herken mij niet in die kerk. Juist de kerk zou wat mij betreft moeten weten dat het niet om het eigen belang draait.” Weer een doelpunt gemaakt door een lid van het Theologisch elftal. Maar ook hier: niet juichen, enkele een zacht applaus op het feest van Matteüs, een van de vier (officieel erkende) schrijvers van het goede en ware verhaal van Jezus de Levende.
Vandaag viert de kerk het feest van de Kruisverheffing. In het verleden heb ik wel uitgelegd waar dit feest vandaan komt: het is een mix van oude legendes en vrome onzin waar vooral het rooms-katholicisme verzot op was. Geen hond die zich daar nog voor interesseert. Nee, ik kan beter het verhaal vertellen van Sjef (1932) over wie ik eens een portret heb geschreven onder de titel: mantelzorger, wandelaar, gemeenschapsmens. Ik kwam hem tegen bij de karretjes van Albert Heijn. Hij is 88. Al negen jaar gaat hij elke dag naar het verpleeghuis Elisabeth, naar zijn vrouw die daar is opgenomen. Hij houdt zijn vrouw enkele uren gezelschap en helpt haar bij de maaltijden, negen jaar lang op die leeftijd. De afgelopen corona maanden mocht hij niet bij haar komen – zijn verhaal is niet uniek, dit is de grote schande van de overheidsmaatregelen rond verpleeghuizen waarvan nu gezegd wordt: dat gaan we zo niet meer doen. Al die maanden stond hij op straat met zijn mobiele telefoon, belde haar op een vast tijdstip, sprak haar bemoedigende woorden toe. Vanaf een vrij grote afstand zwaaide hij naar haar en zij zwaaide terug. Spreken kan zij al lang niet meer. Hij vertelde me dat hij nu voor de derde keer weer was toegelaten om haar te helpen met eten, alleen op haar kamer. Hij keek me met droeve ogen aan. “Weet je,” vroeg hij, “hoe ik door die periode heen ben gekomen?” Ik wilde het graag horen. “Tegen de muur van het verpleeghuis hangt het kruis dat nog van de Maria Boodschap afkomt (de Maria Boodschapkerk is aan de eredienst onttrokken, het was de parochiekerk van zowel Sjef als van mij). Wel, ik heb telkens naar dat kruis gekeken en dan kon ik er weer tegen. Ik weet niet hoe de mensen het doen die geen geloof hebben, want het verpleeghuis … dat is pure ellende.” Dit was het verhaal van Sjef. Ik vond het een verheffend verhaal, en ik besefte meteen dat mijn preek over de Kruisverheffing daarmee geschreven was. Toch nog even naar de tekst van Johannes hoofdstuk 3. Geen vrome onzin daar, maar de kern van de zaak: Jezus in gesprek met Nikodemus. Ze praten over het koninkrijk van God zien en dat daar een soort nieuwe geboorte voor nodig is, een nieuwe blik of een nieuwe mentaliteit, iets dat je niet kunt kopen bij Albert Heijn. In het verlengde van dit gesprek zegt Jezus: “Er is toch nooit iemand opgestegen naar de hemel behalve degene die uit de hemel is neergedaald: de Mensenzoon?” Als mensen sceptisch zijn over de hemel en het hiernamaals – en dat zijn de meeste mensen tegenwoordig – dan zeggen ze: ja, ja, je kunt mooie verhalen ophangen, maar één ding is zeker: er is nog nóóit iemand van ginds teruggekeerd om ons te vertellen hoe het is. Jezus kent die scepsis natuurlijk ook, en hij gaat er in mee. Als je gestorven bent daal je af in de aarde, je stijgt niet op naar de hemel. Zo is het en niet anders. Maar er is één uitzondering, namelijk degene die uit de hemel is neergedaald … die maakt een gerede kans dat hij opstijgt naar de hemel: de Mensenzoon. Het is deze Mensenzoon, Jezus Christus, die aan het kruis geslagen wordt. Het kruis is het teken van het christelijk geloven, een dubbelzinnig teken. Enerzijds staat het voor de diepste ellende van de mensheid die in een tranendal verkeert, anderzijds staat het voor de verheffing uit de ellende in een rijk van God waarin er vreugde, vrede en geluk zal zijn. Een prachtig geloof. Een geloof dat je er doorheen trekt. Inderdaad Sjef, ik weet niet hoe mensen die geen geloof hebben hiermee kunnen dealen. Nauw gekoppeld aan het feest van de Kruisverheffing is het feest van morgen: Onze Lieve Vrouw van Smarten. Vanuit zijn verhoogde positie aan het kruis ziet Jezus naar om laag en daar staat zijn moeder (Stabat mater dolorosa). Daar staan wíj met smart in ons hart. Want al is ons geloof verheffend, de dingen hier om ons heen blijven smartelijk. En wat is ons geloof? Dat is wat Johannes in het fragment van vandaag durft te belijden: “Want God had de wereld zo lief dat Hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.”
“Ik vraag u of men op sabbat goed mag doen of kwaad, of men een leven mag redden of verloren laten gaan.” Dit is een schoolvoorbeeld van een retorische vraag: een vraag waarop je eigenlijk niet eens hoeft te antwoorden omdat er maar één antwoord mogelijk is. Natuurlijk mag je goed doen, natuurlijk mag je een leven redden, hé hé. Maar in de situatie waarin Jezus die vraag stelt ligt het iets ingewikkelder. Op sabbat mag je niet doen, dat was de idee van sabbat. Niet werken, je onthouden van activiteiten, op de plaats rust en daarbij denken aan God die in zes dagen de wereld schept en op de zevende dag rust. Dit is de orde, dit is in orde. Jezus is hier – in tegenstelling tot het vrome plaatje dat we misschien van hem hebben – subversief bezig, hij gooit de orde omver. Op sabbat mag je wel degelijk iets doen, goed doen mag altijd en een leven redden mag ook altijd. Als je vindt dat het anders is moet je je toch eens laten nakijken. Nu is “goed doen” erg abstract, “een leven redden” is al een stuk concreter als het bijvoorbeeld gaat over reddingsbrigades langs de Noordzee bij gevaarlijke stromingen en mensen die geen ervaring hebben met deze zee zoals deze zomer weer het geval was. In het evangeliefragment gaat het in concreto over een naamloze man met een verschrompelde hand. Zijn hand is nutteloos, hij kan er niets mee doen, niet alleen op sabbat niet, maar ook op maandag niet. Op sabbat zal hij er niet veel last van hebben, want dan mag je toch niets doen, maar al die andere dagen is het behoorlijk lastig. Het verhaal van Lucas is dat Jezus de man geneest, op de sabbat, op de dag dat je niets mag doen, ook niet geneeskundige handelingen verrichten. Jezus gooit hier de oude orde omver: ook op sabbat, en elke dag van de week, mag je goed doen, mag je het leven redden. Het verhaal heeft een grote actualiteitswaarde, lijkt me. De man met de verschrompelde hand staat voor de mensheid anno 2020: kan de mens het leven van de planeet nog redden? Wat is het goede dat er dient te gebeuren om het grote sterven van de soorten te stoppen? Als we het daar al over eens zouden worden, zijn we dan ook bij machte om de juiste acties te ondernemen, de goede maatregelen te treffen, ons ingesleten gedrag te veranderen? Zijn we in staat om het op een rechtvaardige manier te doen, zo dat alle mensen van deze planeet een menswaardig bestaan hebben, er gelet wordt op het welzijn van de dieren, er een toekomst mogelijk is voor hen die na ons komen? Ook dit zijn welhaast retorische vragen: we weten wel dat we daartoe niet in staat zijn, we zijn onmachtig, onthand, de rechterhand is verschrompeld en met enkel de linkerhand is het halve bak. We wachten op iemand die ons geneest, die zegt: strek je hand uit zodat er leven in komt. We wachten op het onverwachte: dat Jezus de samenkomst der mensen binnenwandelt en ons de kracht geeft om goed te handelen en het leven te redden. Maar Jezus is die synagoge al binnengewandeld, de hand is in principe al genezen. Laten we daar maar eens bij stil staan, op een sabbatmoment tijdens het weekend. Laten we het ons herinneren en bidden om de gids-en-helper die hij belooft heeft: de heilige Geest, zodat we op maandag vooruit kunnen met het karwei....
Op maandag 17 augustus keek ik terug op het optreden van Zomergast Jaap Goudsmit, viroloog en epidemioloog.
Vanwege de pandemie van Covid-19 willen wij alles weten over dit virus dat ons leven bedreigt. Maar deze
openhartige wetenschapper vertelde vooral dat we niet veel weten. Toon Hermans maakte daar destijds een mooi
nummer van: weet ik veel! riep hij uit, wij weten niet veel! Wij moesten daar erg om lachen, tegenwoordig vinden
we dat niet zo grappig.
Vorige week had ik terug kunnen kijken op het optreden van Zomergast Carola
Schouten, maar zij moest plaats maken voor Maria Tenhemelopneming. Daar zou Carola ging enkel bezwaar tegen
hebben, want we leerden haar kennen als een bescheiden vrouw. Als minister van landbouw gaat zij over het
milieu, het klimaat, de houdbaarheid van onze aarde. Zij moet oproeien tegen de overmacht van het grote geld en
de gevestigde belangen. Zij zit gevangen tussen structurele maatregelen die gevraagd worden en de lotgevallen
van individuele boerenfamilies die zij wil blijven zien. Zij vraagt zich af of zij de juiste persoon is op de
juiste plaats. Ik vond haar met haar zelftwijfel een krachtige vrouw, een sieraad voor de ChristenUnie. Bij haar
zie je de paradox die wel vaker opgaat: mensen die zich geschikt achten om leiding te geven zijn het vaak niet,
mensen die zich niet geschikt achten zijn het vaak wel. Denken we aan de gebedsformule voor het ontvangen van de
communie: “Heer, ik ben niet waardig”.
Vandaag kijk ik terug naar de laatste Zomergast van dit seizoen,
Ilja Leonard Pfeiffer, vorige week zondagavond. Ilja Leonard is een zeer succesvolle romanschrijver, dichter,
columnist: alles wat hij aanraakt wordt goud. Ik vond het interessant wat hij over zijn schrijverschap zei: hij
is vaak verrast wat er uit zijn pen komt, het is heus niet allemaal vooraf bedacht, het lijkt alsof het van
buiten komt. Als klassiek geschoold man weet hij dat de ouden dan aan de Muzen dachten; ongetwijfeld kent hij
ook de christelijke opvatting in dezen die denkt in termen van inspiratie en heilige Geest. Maar zoals het een
hedendaagse schrijver betaamt is Ilja Leonard ongelovig: hij gelooft niet in iets dat van buiten komt. Op het
eind van de avond kwam hij niettegenstaande zijn beleden ongeloof toch tot de uitspraak dat een mens iets moet
geloven. Het adagium: zonder geloof vaart niemand wel, bleef ongenoemd. Waarin geloofde Ilja Leonard dan
persoonlijk, zo vroeg gastvrouw Janine Abbring. Als antwoord gaf hij: dat je in je leven iets moet bijdragen aan
de verbetering van de wereld, want anders had je leven geen zin gehad. We moesten het ermee doen, en het is
helemaal geen slecht antwoord.
De antwoorden uit de lezingen van vandaag zijn eigenlijk hetzelfde, maar
iets krachtiger. Paulus in 1Kor. 2, 1- 5 zegt dat hij zich zwak, onzeker en angstig voelde bij zijn verkondiging
van het Woord – ik denk dan aan Carola Schouten. Hij denkt ook dat het geloof niet steunt op menselijke wijsheid
want wat stelt die wijsheid nu helemaal voor – ik denk dan aan Jaap Goudsmit. Nee, geloof steunt op de kracht
van God, en die kracht is tot uiting gekomen – heel paradoxaal – in Jezus, de gekruisigde. In de evangelielezing
uit Lucas 4, 16 – 30 zien we Jezus in de synagoge van Nazaret aan het begin van zijn optreden. Hij leest voor
uit Jesaja, hij maakt zich die woorden eigen. “De geest van de Heer rust op mij, daartoe heeft hij mij gezalfd.
Om aan armen de goede boodschap te brengen heeft hij me gezonden, om aan gevangenen hun vrijlating aan te
kondigen en aan blinden het licht in hun ogen, om verdrukten in vrijheid te laten gaan en een jaar af te
kondigen dat de Heer welgevallig is.” Een prachtig programma, dat is iets om in te geloven. En wanneer gaan we
daar aan beginnen? Morgen? Stil maar wacht maar, alles wordt nieuw? Niks daarvan. Het is de enorme kracht en
macht van Jezus dat hij kan zeggen: “Vandaag is het Schriftwoord dat u gehoord hebt in vervulling gegaan.”
Waarlijk, Jezus is de Zomergast die de wereld nodig heeft.
Belofte maakt schuld: ik zou aandacht besteden aan het hoogfeest van Maria Tenhemelopneming. Negen dagen na dit
feest – dat is de periode waarin je een noveen kunt bidden – ben ik nog niet over tijd, lijkt me zo. Maar eerst
een mop uit de laatste Met Kap en Koord, het blad van de Nederlandse kapucijnen. “Een jezuïet en een franciscaan
reizen samen. Plots vraagt iemand aan hen allebei: Broeders, kunnen jullie mij vertellen welke noveen ik moet
bidden om een BMW te kunnen betalen? De franciscaan reageert met een wedervraag: Wat is een BMW? Waarop de
jezuïet antwoordt: Wat is een noveen?”
Juist, en wat is Maria Tenhemelopneming? Wie zijn catechismus
heeft geleerd én onthouden, antwoordt: dat Maria met lichaam en ziel is opgenomen in de hemel. Het is een kras
dogma dat pas in 1950 werd afgekondigd in de rkk. In de oosters-orthodoxe kerk (evenals in de oudkatholieke kerk
en in het protestantisme) heeft men dit niet overgenomen; daar spreekt men van het Ontslapen van Maria. Na haar
dood zou Maria “ontslapen” zijn, d.w.z. wakker geworden voor Gods eeuwigheid. De crux zit hem natuurlijk in het
lichaam. Dat je met je ziel wordt opgenomen is voor de mens voorstelbaar, als hij zich al iets kan voorstellen
bij de ziel. In het westen zijn we sinds Plato vertrouwt met het idee van de onsterfelijke ziel. Maar een
lichamelijke onsterfelijkheid is absurd en in strijd met elke waarneming, ervaring en gedachtegang. Ik heb in de
loop van mijn inmiddels toch ook al lange leven diverse theologen horen zeggen dat dat dogma van 1950 “jammer”
was: het ware beter geweest als dit niet was gedaan, beter voor de oecumene met het oosterse kerk en het
protestantisme. Waarom moest de rkk zich hiermee zo apart zetten? Toch heeft de gedachte van de lichamelijke
opneming van Maria zeer oude papieren; het is bepaald niet zo dat vrome borsten dit in de 20ste eeuw bedacht
hebben. Ik wijs op het Credo van Nicea-Constantinopel uit de vierde eeuw, op de daarvan afgeleide “twaalf
artikelen van het geloof” die aldus eindigen: Ik geloof in de Heilige Geest, de heilige katholieke Kerk, de
gemeenschap van de heiligen, de vergeving van de zonden, de verrijzenis van het lichaam en het eeuwig leven.
Amen. Zo’n beetje weggefrommeld tussen de vergeving van de zonden en het eeuwige leven amen zit daar toch de
verrijzenis van het lichaam. Dat onze Verlichte tijd dat niet kan geloven, en dus ook niet dat Maria met ziel én
lichaam ten hemel is opgenomen, is dus een probleem. Toch had de paus in 1950 wel iets gezien dat steeds groter
zou worden in onze cultuur, namelijk het enorme belang dat we hechten aan het lichaam en het lichamelijke. Er
wordt misschien nergens zoveel geld aan uit gegeven dan aan de kapper, de pedicure, de nagelstudio, de bodyshop,
fitness, de piercings en de tatoeages, de cosmetica om nog maar te zwijgen van ingrepen in het lijf voor een
optimaal lijf. Onze tijd gelooft nog eerder in het lichaam dan in de ziel.
Nou moet ik eindelijk naar het
theologisch antwoord op de vraag waarom het lichaam in de geloofsartikelen zit. Dat komt omdat vanwege de
christologie, de verrijzenis van Christus die mens werd, d.w.z. het sterfelijke vlees heeft aangenomen, geboren
uit de maagd Maria. Als de mens een onsterfelijke ziel had was de komst van Jezus Christus overbodig: wat zou
hij toevoegen aan het drama van het mens-zijn? Maar de mens is geen ziel, de menselijke persoon is ziel én
lichaam onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het christelijk geloof gelooft dat de gelovige met Christus mee
wordt getrokken in een eeuwig leven bij God, op het einde der dagen als Hij alles nieuw maakt. Maria
Tenhemelopneming is een voorafschaduwing van die gebeurtenis, een anticipatie, nu al, in het geval van Maria.
Uit de grote liefde voor Maria is dit vermoeden tot dogma uitgekristalliseerd. En het is zoals Paulus in 1Kor.13
zegt: de liefde gelooft alles.
Vorige week zondagavond was Jaap Goudsmit, viroloog en epidemioloog, de Zomergast (VPRO, NPO2). Hoewel we
tegenwoordig hevig geïnteresseerd zijn in virologie en epidemiologie is zo’n gesprek van 20.15 uur tot 23.25 uur
veel te lang als u het mij vraagt. De formule is praten naar aanleiding van filmfragmenten. In mijn preken praat
ik naar aanleiding van bijbelfragmenten, het lijkt dus wat op elkaar, al ben ik niet zo lang van stof. Een
filmfragment was schokkend en absurd.
In Alphaville (Jean-Luc Godard, 1965) bestuurt een supercomputer
de stad Alphaville; het is de mensen verboden om onlogisch te handelen en emoties te tonen; als ze dat toch doen
worden ze doodgeschoten. Schokkend en absurd. Bij Ezechiël, het eerste bijbelfragment, lezen we precies
hetzelfde. “Mensenkind”, zegt God de HEER, tegen de profeet Ezechiël: “Ik ga je oogappel, je vrouw, van je
wegnemen, maar je mag niet rouwen, huilen of klagen.” Wat Ezechiël met deze profetische symbooldaad moet
duidelijk maken ontgaat mij eerlijk gezegd, maar wel is duidelijk dat het niet gezond is om geen emoties te
mogen tonen: dat is onmenselijk en ziekmakend. Rouwen, huilen of klagen zijn goede dingen, de HEER welgevallig.
O ja, nu zie ik wel wat Ezechiël het ontrouwe volk Israël wil duidelijk maken: het is ongezond en ziekmakend om
je af te keren van de HEER, om MAMON te dienen, valse goden na te lopen, de verkeerde dingen te willen, het
milieu te vernietigen, het klimaat te veranderen, onrechtvaardige verhoudingen in de wereld te laten bestaan
door op de verkeerde partijen te stemmen en de verkeerde politieke leiders aan de macht te houden.
Het
tweede bijbelfragment komt uit Mattheüs. Daar gaat het over een rijk mens (“hij had vele bezittingen”), het gaat
over ons dus. We hebben alles, maar het eeuwige leven niet, of nog niet. Dus vraagt hij Jezus hoe hij moet
handelen, of in de woorden van het evangelie: “wat voor goeds moet ik doen om het eeuwig leven te krijgen?” Ook
hij zit nog gevangen in het neoliberale model: hebben en krijgen, daar gaat het om. Jezus toont zich in zijn
antwoord een theoloog én een humorist. Eerst gaat hij in op het idee “goed”. Goed, goed: wat noem je goed, de
geboden onderhouden is goed, als je daar eens mee begint. Overigens – en daar spreekt Jezus de theoloog, en Hij
kan het weten – EEN is er goed. En dat is God. God is onverdeeld goed. En nu komt Jezus als de humorist uit de
hoek: als je onverdeeld goed wil zijn (d.w.z. zoals God), ga dan je bezit verkopen en geef het aan de armen; dan
zul je een schat hebben in de hemel. Ik vind dit humor. Jezus weet ook wel dat we dat niet gaan doen. Maar hou
dan op om over het goede en het eeuwige leven te zeuren.
Het bijbelfragment sluit af met de scène dat de
jongeman verdrietig heengaat als hij dat woord hoort, want hij heeft veel bezittingen. We moeten de jongeman en
onszelf dit verdriet, deze emotie gunnen. Het toont aan dat we behalve in virologie en epidemiologie ook
geïnteresseerd zijn in maatschappelijke en theologische vraagstukken …
De laatste roman van Stephan Enter (Barneveld, 1973) heet Pastorale (Van Oorschot, Amsterdam, 2020). Het gaat
over een warme zomer in de jaren tachtig en een eerste liefde én over het ontsnappen aan een christelijk milieu.
In de NRC van 31 juli jongstleden wordt Stephan geïnterviewd. Hij begint met te zeggen: “Religie is naar mijn
mening uitsluitend verzonnen om vrouwen, kinderen en dieren te onderdrukken. Ik vind het onbegrijpelijk dat
vrouwen in zo’n wereld blijven hangen.” Jeminee, vrouwen, kinderen en dieren, wat een opsomming. Maar inderdaad,
mannen zijn traditioneel niet de onderdrukten, maar de onderdrukkers. Ook lijkt het wel zo dat vrouwen
tegenwoordig langer in religie blijven hangen dan mannen. Zonder de vrijwilligers in de parochies, meestal
vrouwen, bestond de kerk in Nederland niet meer. Waarom is Stephen die gereformeerd is opgevoed (Barneveld,
biblebelt) en naar zijn eigen zeggen toch een gelukkige jeugd heeft gehad nu zo pissig op religie? Dat legt hij
uit. Het jongetje Stephan kreeg zijn eerste fiets. Wie herinnert zich dat niet: de eerste fiets, dat was wat!
Maar toen kreeg het jongetje Stephan de gedachte: wat als de Here Jezus nu van mijn vraagt die fiets in de sloot
te gooien? Iets in hem zei: niet doen, maar onmiddellijk dacht hij: maar dan ben ik zwak in mijn geloof. Welnu,
anno 2020 is hij woest vanwege de kwaadaardigheid van een geloof dat kinderen zulke gedachtes kon aanpraten.
Arme gereformeerde Stephan! Wat ben ik blij dat ik katholiek ben opgevoed. Ik kreeg zulke gedachtes helemaal
niet. Ik heb nooit gedacht dat Jezus zulke domme dingen van mij wilde. Welnee, Jezus wilde wel wat anders. En je
mocht daar in alle vrijheid ja of nee tegen zeggen. Jezus wilde dat ik mijn hele leven zou prijsgeven, dat ik
Hem zou volgen, niks fietsen in het water gooien. Zich helemaal geven werd destijds vertaald als religieus
worden (pater, zuster, broeder), of parochiepriester, of de combi priester-religieus (d.w.z. pater in een
religieuze congregatie). Over het idee zich helemaal te geven ben ik onlangs op het puntje van mijn stoel gaan
zitten, en wel op donderdag 2 juli in Nijmegen, in de Vereeniging, waar Patrick Chatelion Counet afscheid nam
als topman van de KNR (Konferentie Nederlandse Religieuzen). Hij vertelde dat ie uit hoofde van zijn functie
veel in contact was gekomen met hoge geestelijken, bisschoppen en kardinalen, in Rome met hoge prelaten van de
curie, en dat hij bij het voorstellen altijd had gezegd: Patrick Chatelion Counet, leek. Dan was meteen het
misverstand de wereld uit dat hij priester of religieus zou zijn. In zijn dankwoord en lofrede zei abt Bernardus
Peeters o.c.s.o. dat Patrick zich altijd voor de volle 100 % had ingezet voor de KNR, de zaak van de
religieuzen, het religieuze leven, en nu komt het: dat hij, Bernardus dus, er van overtuigd was dat Patrick dit
alléén had kunnen doen DANKZIJ zijn vrouw en twee dochters, dankzij zijn achterban. Interessant! Meestal wordt
het celibaat en het celibataire leven beargumenteerd vanuit de volledige beschikbaarheid, praktisch en
spiritueel; je bent volledig beschikbaar als je ongehuwd blijft, als je niet gehinderd wordt door vrouw en
kinderen (of door man en kinderen, moeten we tegenwoordig zeggen met vrouwelijke ambtsdragers in de PKN). Voor
het eerst hoorde ik – ik weet niet of anderen dit ook hebben opgemerkt – dat volledige toewijding en
beschikbaarheid wel kan samengaan met een gezinsleven. Ik vond het fantastisch dat juist abt Bernardus zoiets
zei. Maar nu nog de evangelietekst.
“Waarachtig, Ik verzeker jullie: als een graankorrel niet in de
akkergrond sterft, blijft hij onvruchtbaar. Maar hij moet sterven, alleen dan brengt hij rijke vruchten voort.
Wie zich aan zijn leven vastklampt, verliest het; maar wie zijn leven prijsgeeft in deze wereld, zal het
behouden voor het eeuwig leven. Wie Mij wil dienen, zal Mij moeten volgen, en waar Ik ben, daar zal ook mijn
dienaar zijn; wie Mij dient, zal erkenning vinden bij de Vader.”
Ik lees die tekst nu zo: Wie Mij wil
dienen, zal Mij moeten volgen. Je moet het wel zelf willen, het hoeft niet. Jezus dwingt je niet, noch om de
fiets in het water te gooien, noch om in het klooster te gaan. Het is je eigen, vrije beslissing. De manieren
waarop je dient en volgt zijn cultureel bepaald. Maar het eerste wat Jezus zegt is een universele waarheid:
ieder mens is een graankorrel die maar vruchtbaar is als hij in de akkergrond sterft. Het heeft geen zin je aan
je leven vast te klampen, dan verlies je het. Het heeft wel zin om het prijs te geven ten behoeve van de ander,
de gemeenschap, dan zal het behouden blijven voor het eeuwig leven.
Dit is een belangrijke boodschap voor
de mens, voor de mensheid. Ik las een artikel van de Poolse filosoof Leszek Kolakowski (1927 – 2009) over Jezus
(Filosofie – Tijdschrift nov/dec. 2019 nummer 6). Hij zegt: als Jezus helemaal weg zal zijn uit onze
herinnering, dan zal het geloof in de Europese beschaving ook verloren gaan. Hij vreest dat we zullen
terugzakken in onmenselijke barbarij. Nee, Stephan Enter, ik zou die christelijke opvoeding toch maar niet
minachten; over kinderlijke voorstellingen kun je heengroeien. Dat wist Paulus al: toen ik kind was dacht ik als
een kind, nu ik volwassen ben geworden denk ik als een volwassene.
Vandaag citeer ik uit de NRC van zaterdag 25 juli, geschreven door Christiaan Weijts. Hij moet niets hebben van
godsdienst en nog minder van christendom, daarom vind ik het geestig dat hij Christiaan heet. Ik ken hem uit
zijn stukken als een mens die het goede zoekt en bovendien kan hij geweldig schrijven; laten we ons daarover
verheugen.
“Wat bent u allemaal van plan?” Op het strand van Callantsoog stopt de terreinwagen van de
reddingsbrigade bij drie mannen in clowneske tuinbroeken. “Wij?” Ze bekijken elkaar, alsof ze nu pas opmerken
hoe ze erbij lopen. De linten van hun strohoeden, kaasdragersmodel, wapperen in de straffe wind. Op een brancard
torsen ze een constructie van bamboestokken ter grootte van een strandbal. “Oh, wij komen de wereld redden.” De
vrouw achter het stuur lacht bedachtzaam – “Oké, dan is het goed …” – en vervolgt haar patrouille langs de
branding. De wereld kan wel wat zorg gebruiken, vonden Ton Baan, Erik Boot en Joep van der Peet, drie vrienden
van rond de zestig. Gewoonlijk maken ze elk jaar een survivaltocht, weg van de vaste paden. Dit jaar doen ze het
anders. Tijdens deze theatrale dialoogwandeling van vijf dagen gaan ze met passanten in gesprek over de wereld
na corona.
De bol op de brancard ligt op een piramide van dikke bamboestokken. Daaruit is een
reuzenwereldbol te maken, vier meter doorsnee. Aan het eind van elke wandeletappe zoeken ze een plek met wat
reuring om die op te bouwen. Tijdens het bouwen praten de deelnemers over de postcoronawereld. Daarin is er
‘minder ik en meer wij’, denkt het drietal. ME-YOU-WE-DO staat er daarom op de polsbandjes die ze uitdelen: ‘het
kleinste manifest ter wereld’. Stel jezelf bij elk plan of voornemen de vraag: is het goed voor mij, voor jou,
voor ons? Drie keer ja? Doen!
Niets zo bevorderlijk voor de saamhorigheid als een stevige ramp. Kijk naar
de Watersnood van 1953. Die ontketende een uitbraak van nationale liefdadigheid, inzamelacties, hulpploegen voor
de wederopbouw. Heeft de coronacrisis ook zo’n samenbindend potentieel? In de eerste weken van de lockdown was
ik daarvan overtuigd.
”Nog steeds is Christiaan Weijts aan het woord. Hij vervolgt: “In die eerste weken,
midden in de eerste schok van de stilgevallen wereld, in die dagen van verlaten straten, thuisonderwijs en
slapeloze nachten, verscheen de Nederlandse vertaling van het nieuwe boek van New York Times-columnist David
Brooks: De tweede berg. Een maand eerder zou ik alleen al bij de ondertitel, ‘een zoektocht naar zinvol leven’,
gillend zijn weggerend. Nu snakte ik naar iets positiefs. Ik merkte dat ik onverhoeds ontvankelijk was voor een
verhaal dat ik anders als klef en wel ‘erg Amerikaans’ had afgedaan. Volgens Brooks richten wij ons leven te
veel op het beklimmen van ‘de eerste berg’, gericht op succes, prestaties, aanzien, ons ik. Terwijl ‘de tweede
berg’ gaat om relaties, compassie, gemeenschappen. Op de eerste berg is kortstondig geluk je beloning, op de
tweede beginnen onze zielen zachtjes te gloeien en ervaren we vreugde. Helemaal mee eens. Ja, we hebben een
hechte gemeenschap nodig!”
Tot zover Christiaan Weijts, tot zover het begin van het artikel dat verder
nog allerlei interessants geeft. Nu nog van mijn kant een klein christelijk commentaar op wat Christiaan te
berde brengt. Laten we nog eerst even vaststellen dat het christendom over de redding van de wereld gaat. Jezus
is gekomen om de mens te redden van de eeuwige dood. Nu, aan het begin van het verhaal gaat het over de
reddingsbrigade die over het strand rijdt nabij Callantsoog. En daar treffen we de drie vrienden Ton, Erik en
Joep, zestigers, die de postcoronawereld willen redden met de gedachte: ‘minder ik meer wij’, en hun polsbandje
ME-YOU-WE- DO. En dan dat boek van die columnist: De tweede berg. Ik vind het fantastisch dat deze man David
heet. David genoemd naar de gezalfde koning, Messias in het Hebreeuws, Christus in het Grieks. Van Jezus is
bekend dat hij regelmatig de berg opging om alleen te zijn, c.q. bij zijn Vader. Dat moet in Brooks termen ‘de
tweede berg’ zijn. Bij Jezus is er wel meer dat de tweede keer is: bijvoorbeeld ‘de tweede keer geboren worden’.
In de evangelietekst vandaag uit Mattheüs 14, 13 – 21 gaat Jezus naar een eenzame plaats, meestal is dat hoger
de berg op. De mensen zoeken en vinden hem en Mattheüs zegt: hij heeft zeer met hen te doen: compassie is hier
het woord. Ze zijn ziek, ja wie niet? En hij geneest hen. En dan wordt het avond en de leerlingen suggereren:
stuur ze weg, laat ieder voor zichzelf in de dorpen eten gaan kopen. Maar ook dit is niet het idee dat op de
tweede berg is geboren: nee, geven jullie wat voorhanden is, laat de mensen gaan zitten in groepen, houd de
gemeenschap bij elkaar, als we delen is er genoeg. Minder ik meer wij. Dit is allemaal evangelie, dit is Jezus,
dit is christendom, ja ook die ludieke actie van Ton, Erik en Joep. Ja, ook het boek van David Brooks, ja ook
het goed geschreven stuk van de heidense Christiaan Weijts. En Jeremia, de eerste lezing? Die laat ik maar
zitten. Ik hoop daarover geen klaagzang te horen …
Vandaag viert de kerk de zalige Titus Brandsma, priester en martelaar. Hij werd geboren in Bolsward op 23 februari 1881, hij stierf in Dachau op 26 juli 1942. Sterfdatum en -plaats wijzen op zijn noodlottig einde. Deze hooggeleerde karmeliet (hoogleraar in Nijmegen) was een man die zijn stem verhief tegen nazisme, racisme, de onderdrukking van het vrije woord. Dat bracht hem tot zijn einde. Dat maakt hem in de ogen van de kerk tot martelaar. Ik begrijp niet waarom de kerk hem nog niet heilig heeft verklaard; ik dacht dat martelaar zijn voor je geloof al “voldoende” is. Op welk wonder wacht de kerk? Is het niet een wonder dat het Titus Brandsma Instituut in Nijmegen bestaat? Dat zo veel wetenschappers, theologen en mystici in hun dagelijkse werk inspiratie putten uit zijn erfenis? Wikipedia geeft een kort overzicht van zijn leven en lot, gedachten en werken. Ik licht er de kern van zijn opvatting omtrent mystiek uit: “God is verborgen aanwezig, in iedere mens én in de gehele schepping. Ieder moment schept God alles-dat-is uit het niets tevoorschijn. Alles is in God en God is in alles. Daarom staat de mysticus niet los van het alledaagse leven, maar staat hij of zij er juist voluit in.” Een blik op de lezingen bevestigt dit. In Jeremia gaat het over een lendendoek, wij zouden zeggen een onderbroek, hoe alledaags wil je het hebben? In Mattheüs geeft Jezus beelden van het koninkrijk der hemelen. Het is als een mosterdzaadje, het kleinste van alle zaden. Als het is opgeschoten, is het groter dan de struiken en wordt het een boom, zodat de vogels van de hemel in zijn takken kunnen nestelen. Een ander beeld, ook al huiselijk en alledaags, is het zuurdesem, gist zouden wij zeggen, dat een huisvrouw in meel verwerkt totdat het er helemaal van doortrokken raakt, de grondstof voor ons dagelijks brood. U zult het niet zo van mij verwachten, maar na het zien van de eerste Zomergast, Glen de Randamie (Zwolle, 6 augustus 1984), alias rapper Typhoon, dacht ik: jongen, jij bent een hedendaagse mysticus. Wat hij getuigde over zijn geloof in de liefde en hoe hij God in zijn leven ervaart! Toen ik hem zo hoorde dacht ik: daar kan geen kardinaal Eijk aan tippen. Hij had als voorbeelden voor ogen Malcolm X, Martin Luther King en James Baldwin: de drie voorvechters van de rassengelijkheid in de VS. Twee van hen moesten hun strijd met de dood bekopen, net zoals Titus Brandsma zijn opstand tegen het racisme van de nazi’s met de dood moest bekopen. James Baldwin ( I Am Not Your Negro) confronteert iedere mens met zijn of haar innerlijk racisme opgevat als de behoefte om op een ander neer te kijken – in welke gedaante die ander ook verschijnt: als zwart, als vrouw, als lhbt-er, vluchteling, crimineel, ziek, zonderling of oud. We zouden het niet nodig moeten hebben op de ander neer te kijken vanwege de illusie dat we zelf wat voorstellen. Alleen als schepsel Gods stellen we wat voor …
Wellicht hebt u gehoord van Sander Kollaard (1961), hij was in het nieuws toen hij eind juni de Libris
Literatuurprijs 2020 won. Hij kreeg de prijs voor zijn roman: Uit het leven van een hond (Uitgeverij Van
Oorschot, 2019). De jury was lovend over de teneur van het boek, vooral over het positieve mensbeeld. Dit boek
hadden we nodig in deze gekwelde coronatijden; balsem voor de geteisterde ziel.
Een positief mensbeeld.
Ik ken geen positiever mensbeeld dan het christelijke. De mens als schepsel van een menslievende God, geroepen
om deel te nemen aan de gemeenschap van de Triniteit, bedoeld voor het eeuwig leven in gelukzaligheid. Wat wil
je nog meer? Welk positief mensbeeld kan daar tegenop? Ik was dus benieuwd. Mijn belangstelling werd nog groter
toen bekend werd dat Sander Kollaard in een voormalige pastorie op het Zweedse platteland woont. In de kamer
waar in vroeger dagen de dominee zat te zwoegen op zijn preek, schreef hij de bekroonde roman met het positieve
mensbeeld.
Ik nam en las. Vóór in het boek staat een motto uit Genesis 3, 19: Zweten zul je voor je
brood, totdat je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen; stof ben je, tot stof keer je terug. Geeft
Genesis 3,19 een positief mensbeeld? Het is alvast heel wat aardser dan het zojuist geschetste christelijke
mensbeeld, al wordt het de katholiek letterlijk ingepeperd op Aswoensdag, vooral de laatste woorden: stof ben je
en tot stof keer je terug. We zijn op zoek naar het positieve mensbeeld van Sander Kollaard. Al op de eerste
bladzijden van de roman krijgen we het mensbeeld van Henk, de hoofdpersoon van het boek. Henk is i.c.-verpleger
– een actueel beroep – zij waren de mensen die in de coronacrisis het hardst nodig waren. Hij moet denken aan
een gesprek na het werk met zijn jonge collega Saskia 28 jaar. Henk is 56. Ze hadden het over het hart, en
Saskia wist dat het hart een pomp is, niet meer en niet minder. In zijn hoofd speelt zich het gesprek af dat hij
had willen voeren, maar op het moment zelf wist hij niet veel in te brengen. Saskia heeft natuurlijk gelijk.
“Het hart pompt, het bloed stroomt. We zijn spul. Om het preciezer te zeggen: we zijn biologisch geanimeerd
spul. In mijn ogen is dat een feitelijke constatering maar verbazingwekkend veel mensen verzetten zich
daartegen. Alleen maar spul! Hoe kun je dat beweren? Wat kil en vreugdeloos! Het verzet komt neer op het idee
dat we meer zijn dan alleen maar spul. Dat we een ziel hebben, of een geest, een innerlijke god, iets nobels of
bijzonders wat ons boven de platte materie verheft. Het is een sentiment dat echo’s in zich heeft van eeuwen
waarin we dachten dat we bijzonder waren, de kroon op de schepping of het logische en schitterende eindpunt van
de evolutie, maar we weten inmiddels beter. Niets heeft ons bedoeld of gewild of bedacht. Niets maakt ons
noodzakelijk. Anders dan veel mensen vind ik dat een verrukkelijk, bevrijdend inzicht. We kunnen doen en laten
wat we willen en zijn aldus werkelijk vrij, niet gebonden aan heilsplan of bestemming” (blz. 14).
Goed,
als Henk hier Sanders mensbeeld weergeeft dan is op die domineeskamer het christelijke mensbeeld in
gruzelementen gevallen. Platte materie. Niets heeft ons bedoeld of gewild of bedacht. Er is geen heilsplan en
geen bestemming. We kunnen doen en laten wat we willen. Dit is heerlijk, verrukkelijk, positief, en het krijgt
de hoofdprijs. Even nog wat meer Henk en zijn gedachten over het spul dat we zijn. “Ik ben spul dat al miljarden
jaren voor mijn geboorte bestond en tot mijn grote geluk in 1961 deze vorm heeft aangenomen. Met mijn dood zal
het die vorm weer verliezen. Dat vind ik een verdrietig vooruitzicht – ik ben, ondanks de evidente
tekortkomingen, aan mijn vorm gehecht – maar wie weet zullen stukjes en beetjes van het spul dat nu mijn naam
draagt ooit weer samenkomen in andere vormen, zoals een kat, of een wolk, of een roman, of een kus. Is dat plat?
Is dat kil of harteloos. Ik zie er juist grandeur in.”
Nu genoeg Sander Kollaard, genoeg Henk. Genoeg
positief mensbeeld, dat – tussen haakjes – inderdaad wel eens het mensbeeld zou kunnen zijn van de huidige
geseculariseerde mens. Het mensbeeld van mijn kinderen, het mensbeeld van uw familieleden, ja misschien is het
uw eigen mensbeeld wel. Wat moeten we nog met Micha en Mattheüs? In Mattheüs willen de mensen van Jezus “een
teken”. Wat voor teken? Tegen de achtergrond van “Uit het leven van een hond” kun je zeggen: het teken dat de
mens van Jezus wil hebben is het onomstotelijk bewijs dat het christelijk mensbeeld het ware is, niet het
materialistische, het spul-mensbeeld. Jezus geeft dat teken niet. Hij geeft geen ander teken dan het teken van
Jona, namelijk dat Jona werd opgeslokt door een grote vis. Eten en gegeten worden, dat is dus precies het
materialistische mensbeeld. En Micha? De oudtestamentische profeet? Ik beperk me tot het laatste vers. Ik zet
dat tegenover het positieve: we zijn vrij, we kunnen doen en laten wat we willen. Wat zeg Micha? “Er is jou,
mens, gezegd wat goed is, je weet wat de HEER van je wil: niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en
nederig de weg te gaan van je God.” Ik zou bijna zeggen: leven als een hond. Een hond is trouw, doet alleen maar
wat een hond moet doen, is nederig en gaat de weg die God voor hem heeft beschikt …
Wie een tekst leest moet interpreteren. D.w.z. begrijpen wat je leest. Dan zijn er al twee spelers in het spel:
de tekst en de lezer. De tekst heeft een eigen zeggingskracht en de lezer heeft een eigen verstaanskracht
waarbij zijn of haar achtergrond een grote rol speelt. Dit geldt voor elke tekst, maar voor een tekst als de
bijbel des te meer. Toch lijkt het alsof Jesaja 1, 11 – 17 onmiddellijk inzichtelijk is. “Wat moet ik met jullie
offers? Zegt de HEER. Ik heb genoeg van die schapen, die vetgemeste kalveren; het bloed van stieren, rammen en
bokken wil ik niet meer. En wanneer jullie voor mij verschijnen – wie heeft je gevraagd mijn voorhoven plat te
lopen? Houd op met die zinloze offergaven. Ik heb een afschuw aan jullie wierook; jullie feesten, nieuwemaan en
sabbat, ik duld ze niet naast al dat wangedrag. Van jullie nieuwemaan, van ál jullie feesten heb ik een afkeer,
ze hinderen mij, ik kan ze niet langer verdragen. Wanneer jullie je handen opheffen, wend ik mijn ogen af, ook
als je aanhoudend bidt, luister ik niet. Aan jullie handen kleeft bloed! Was je, reinig je, maak een eind aan je
misdaden, ik kan ze niet meer zien. Zoek het recht, houd tirannen in toom, bied wezen bescherming, sta weduwen
bij.” Nou, daar is geen woord Latijn bij, of beter geen woord Hebreeuws. In fris Nederlands zet de NBV hier een
oeroude tekst om in een hedendaags sentiment dat elke rechtgeaarde atheïst of godsdiensthater zal herkennen. Hé
wat? Staat dat in de bijbel? Ja, dat staat in de bijbel. Alleen al omwille van deze tekst moet je de bijbel
nooit bij het oud papier zetten.
Maar nu naar de tweede lezing uit Mattheüs 10, 34 – 11,1. Mattheüs is
een van de vier evangelisten die elk op hun manier een venster openen op Jezus. Er openen zich dan verschillende
vergezichten, maar de overeenkomst is toch die wonderlijke man die weldoende rondtrekt, zieken geneest, de mens
boven de sabbat zet, vrede sticht en zonden vergeeft. Hij verkondigt overal het goede nieuws dat het koninkrijk
van de hemel ophanden is. O ja, zeggen de al eerder genoemde, rechtgeaarde atheïsten en godsdiensthaters: wat
doe je dan met Mattheüs 10 vers 34? “Denk niet dat ik gekomen ben om op aarde vrede te brengen. Ik ben niet
gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.” Er zijn mensen die nagenoeg niets van de bijbel kennen, maar dit
vers kennen ze wel. Ze brengen het triomfantelijk in stelling en zetten je mat in drie zetten en daar ligt je
koning. Staat dat in het evangelie? Ja, dat staat in het evangelie, ik kan er ook niets aan doen. Wat moet je er
mee? Ik zou zeggen: nog even doorlezen en kijken waar dit op uitdraait. En het is ongelooflijk waar dit
tekstgedeelte mee eindigt, namelijk: “En wie een van deze geringe mensen een beker koel water te drinken geeft
alleen omdat het een leerling van mij is, ik verzeker jullie: die zal zeker beloond worden.” Dat oorlogszuchtige
begin met dat zwaard heeft dus als inzet dat je iemand een beker koel water te drinken geeft, iemand uit de
Jezusbeweging. Dat zwaard is niet uit op macht, op het veroveren van kolonies zoals de christelijke koning
Leopold de Vrijstaat Congo veroverde met kruis en zwaard om zijn zakken te vullen, of zoals de christelijke
Christoffer Columbus uittrok om wat hij Amerika noemde als wingewest toe te voegen aan de macht van de zeer
christelijk koning van Spanje, of dichter bij huis onze eigen VOC die “ons Indië” met zwaard en kruis bedwong om
er de rijkdommen weg te slepen waar onze welvaart nog steeds op teert. Ik heb het over wereldwijde acties waarin
de standbeelden van foute helden van hun sokkel worden getrokken en in zee gekieperd, ik heb het over de
twistgesprekken die verdeeldheid brengen tussen een man en zijn vader, tussen een dochter en haar moeder en
tussen een schoondochter en haar schoonmoeder, precies zoals het evangelie zegt in het vervolg van de
zwaard-tekst.
Wat moet je doen? Die beker koel water geven, of zorgen dat je houdt wat je hebt?
Vasthouden wat je hebt of delen? Solidariteit of ieder voor zich? Die vraag verdeelt als een zwaard niet alleen
de wereldpolitiek, maar even goed de Europese en de landelijke. Ja, die vraag brengt wellicht verdeeldheid aan
in jezelf en zolang die vraag niet bevredigend is opgelost zal er geen vrede zijn in jezelf. Ach, ging iedereen
maar het klooster in als een stille trappist of als een waakzame claris. Dan zou de HEER uit Jesaja tevreden
zijn, en zou dat glas koel water geven van Jezus gerealiseerd worden. Het rijk der hemelen was dan ophanden.
In de profetische tekst van Hosea is de verhouding van God tot zijn volk uitgetekend als die van bruidegom en
bruid, man en vrouw. Omdat we tegenwoordig inclusief denken kan ik ook zeggen man en man, vrouw en vrouw: het is
de liefdesrelatie die telt. Wie de oudtestamentische geschriften een beetje kent weet dat het altijd een
moeilijk huwelijk is geweest … God en zijn volk. Zijn volk is ontrouw, het pleegt overspel, loopt achter vreemde
goden aan. In principe is het zo dat het volk niet gelooft in de levende God, het gelooft in wat het recht voor
zijn ogen ziet: het is nooit anders geweest. Maar God – bij monde van zijn profeten – geeft nooit op. Hosea
heeft pure poëzie. “Daarom zal ik haar meelokken naar de woestijn en dan tot haar hart spreken.” “En zij zal
mijn liefde beantwoorden als in de tijd van haar jeugd.” “Op die dag sluit ik voor mijn kinderen een verbond met
de dieren van het veld en met alles wat vliegt en kruipt. Ik maak een einde aan het geweld van boog en zwaard,
zodat ze in rust en vrede kunnen leven.” Welke vader wil dit niet voor zijn kinderen, welk mens zou zijn hart
sluiten voor deze goddelijke verlokking? Waarom geloven we niet?
Nu zijn we goed voorbereid voor het
verhaal van Mattheüs. De overste van een synagoge komt naar Jezus toe, valt voor hem neer en zegt: “Mijn dochter
is zojuist gestorven. Kom alstublieft en leg haar de hand op, dan zal ze weer leven.” Zonder formulieren of
protocollen staat Jezus op en gaat met die overste mee om die dode dochter de hand op te leggen zodat ze weer
zal leven. We stellen geen kritische vragen, we gaan met Jezus mee in het verhaal. Maar dan komt er iets tussen:
“Plotseling naderde hen van achteren een vrouw die al twaalf jaar aan bloedverlies leed. Ze raakte de zoom van
zijn bovenkleed aan, want ze dacht: als ik alleen zijn bovenleed maar kan aanraken, zal ik al genezen worden.”
Een vrouw met bloedverlies was cultisch onrein, een taboe dat wij gelukkig niet meer kennen. Maar in de context
van het verhaal is zo’n vrouw dood voor het sociale leven. Afstand houden, en nog wel een beetje méér dan
anderhalve meter. We moeten deze vrouw bewonderen, ze is inventief, creatief, moedig: de zoom van zijn
bovenkleed moet toch wel kunnen? Hoe loopt dit af? Wel, Jezus is kennelijk gevoelig tot in de zoom van zijn jas,
hij voelt dat iemand toenadering zoekt. Hij draait zich om en bij het zien van de vrouw zegt hij: “Wees gerust,
uw geloof heeft u gered.” En vanaf dat moment was de vrouw genezen, zegt Mattheüs sobertjes.
Maar zijn we
niet op weg naar de dode dochter van de synagogeleider? Inderdaad. Daar aangekomen komt Jezus een heidens kabaal
tegemoet: een luid weeklagende menigte en fluitspelers. Niet de plek waar – om met Hosea te spreken – in alle
stilte tot het hart van het meisje gesproken kan worden. Of het een afleidingsmanoeuvre is weet ik niet, maar
Jezus zegt: ga maar naar binnen, het meisje is immers niet gestorven, ze slaapt. Men lachte smalend, zegt
Mattheüs. Je kunt je daar iets bij voorstellen, want hoe zou dat meisje kunnen slapen bij dat kabaal? Als ze
sliep was ze daar toch wakker van geworden? Van de andere kant is het storend dat men lacht: dit zijn toch geen
serieuze mensen? Dat geweeklaag is toch fake? Je zou toch nog liever dood zijn dan verder te moeten met dat
stelletje lolbroeken en herrieschoppers? In ieder geval wordt iedereen weggestuurd, de rust daalt neer, en Jezus
gaat naar binnen. “Hij pakte het meisje bij de hand, en ze stond op.” Dit is alles wat Mattheüs ons vertelt. Wat
dat betreft doet Mattheüs me aan Wittgenstein denken met zijn beroemde uitspraak: waarover je niet spreken kunt,
daarover moet je zwijgen. Maar Hosea heeft gesproken! Hosea heeft gesproken over de woestijn waar God tot het
hart spreekt. Jezus heeft tot het hart van het meisje gesproken. Als God tot het hart van de mens spreekt wordt
die mens levend. Dat is het geloof van de gelovige. Ongeloof ziet er vanuit dat perspectief uit als langdurig
bloedverlies, ja zelfs als dood. Maar ongeloof is als een slaap, je kunt gewekt worden. Christelijk geloof is
een opgewekt geloof …
Met mijn maandagpreken zit ik wat de grote feesten betreft altijd “de dag erna”. De beste wijn is de vorige dag
geschonken en gedronken. Ik vind dat prima, het geeft me geen kater terwijl het euforisch gevoel nog niet
verdwenen is. Vandaag maandag 29 juni heb ik nu eens wel een hoogfeest, het hoogfeest van de apostelen Petrus en
Paulus. Wie de serie “Jezus verovert de wereld” volgt (EO, Kefah Allush) heeft vorige week gezien dat de resten
van Petrus begraven liggen onder, onder, onder de Sint Pieter (ik ben niet aan het stotteren, maar zo kun je
aangeven dat onder het hoofdaltaar een ander altaar ligt, daaronder weer een dieper altaar en daaronder ten
slotte het graf van Petrus); de resten van Paulus liggen begraven in de basiliek van Paulus buiten de Muren (van
Rome), maar hun beider schedels zijn bijeengebracht in de Sint Jan van Lateranen. De twee koppen konden nogal
eens hard botsen, maar dat zullen ze nu niet meer doen. Ach, het zijn aardige weetjes, Kefah Allush is een open,
aardige, nieuwsgierige man. Dat het allemaal zo oppervlakkig is, kan op de televisie kennelijk niet anders.
Voor de diepte moeten we in de teksten duiken die de kerk voor dit hoogfeest heeft uitgekozen. En dat
ga ik nu doen. Wie is Petrus? Daarvoor kijken we naar het verhaal van Mattheüs 16, 13 – 19. Daar vraagt Jezus
aan de leerlingen: ‘Wie zeggen de mensen dat de Mensenzoon is’? De antwoorden zijn anders dan wij zouden geven;
er komen geen gegevens van de burgerlijke stand of wat biografische achtergronden; nee, de antwoorden proberen
iets van de ziel aan te duiden – ga er maar eens aan staan, probeer het maar eens – als ze melden: sommigen
zeggen “Johannes de Doper”, anderen zeggen “Elia”, weer anderen “Jeremia” of “een van de andere profeten”. Deze
pogingen geven wel aan in welke richting de mensen denken als ze met Jezus te maken hebben. Maar dat is wat “de
mensen” zeggen. Wat zeggen zijn leerlingen? Wie ben ik volgens jullie? En dan komt Petrus: “U bent de messias,
de Zoon van de levende God.” Dit antwoord maakt Petrus tot degene die hij is. Wie is Petrus? Petrus is de man
die op de vraag van Jezus naar zijn identiteit het antwoord geeft: de messias, de Zoon van de levende God. Dit
antwoord maakt hem tot de rots waarop Jezus zijn kerk zal bouwen, tot de eerste bisschop van Rome, en
terugblikkend tot de eerste paus van de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk. Dit antwoord is zo goed –
dat vind ik wel grappig aan deze passage – dat Jezus zegt: “Gelukkig ben je Simon Barjona, want dit is je niet
door mensen van vlees en bloed geopenbaard, maar door mijn Vader in de hemel.” En Jezus vervolgt: “En ik zeg je:
jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet kunnen
overweldigen. Ik zal je de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven, en al wat je op aarde bindend
verklaart zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat je op aarde ontbindt, zal ook in de hemel ontbonden zijn.”
Kijk, en daarom kun je beelden van Petrus altijd thuisbrengen: hij draagt twee sleutels en dan weet je: dat is
Petrus.
In Handelingen gaat het ook over Petrus; Paulus komt er in de lezingen maar bekaaid af. Daar
horen we het fantastische verhaal van de gevangenschap van Petrus. Herodes wil Petrus doden. Het verhaal vormt
een soort echo van het verhaal van Jezus. Aan de vooravond van zijn beoogde dood slaapt Petrus in de kerker. Hoe
je dan kunt slapen is mij een raadsel, maar Petrus is altijd een goede slaper geweest. In de hof van Olijven
sliep hij ook prima. Daar ligt hij te slapen. Dubbele sloten, dubbele wachten. Maar zijn sleutels zijn magisch.
Zelf denkt Petrus dat hij droomt, maar als hij wakker wordt is hij uit de gevangenis, uit de greep van Herodes
die hem wil doden. Hem is nog enige tijd gegeven vooraleer hij volgens de vrome overlevering sterft zoals zijn
leermeester Jezus, zijn Heer en God: aan het kruis, maar dan ondersteboven.
Gaat het vandaag helemaal
niet over Paulus? Jawel, in de tweede brief aan Timotheüs is hij zelf aan het woord. Hij schrijft – Paulus was
een groot brievenschrijver – “Mijn bloed wordt als een offer uitgegoten, het moment waarop ik heenga nadert.
Maar ik heb de goede strijd gestreden, de wedloop volbracht, het geloof behouden. Nu wacht mij de krans van de
gerechtigheid die de Heer, de rechtvaardige rechter, aan mij zal geven op de grote dag; en niet alleen aan mij,
maar aan allen die naar zijn komst hebben uitgezien.” Petrus en Paulus zijn de grote heiligen van de Kerk. Veel
mensen heten Peter of Piet en Paul, namen waar niemand zich voor hoeft te schamen. Zouden zij ooit anderen de
vraag voorleggen: wie zeg je dat ik ben? Waarschijnlijk niet: de ander zou vreemd opkijken en niet weten wat te
antwoorden …