Verschenen in Til + Lit, Tilburg vol van boeken, een uitgave van de Stichting Cools ter gelegenheid van de 25e editie van de Tilburgse boekenmarkt ‘Boeken rond het Paleis’ op 27 augustus 2023. Samenstelling en redactie Delila Dönmez, Marijn van Kempen, Joost Minnaard, Norbert de Vries. Over inspiratie en absurditeit staat op blz. 109 – 113
Als ik vroeg in de morgen wakker word vormen zich in mijn hoofd de woorden baroech atta adonaj avinoe malkenoe. Vraag me niet dit uit te leggen. Ik hoop wel aannemelijk te maken dat inspiratie en absurditeit voor mij samenhangen.
Tilburg en het boek? Dan de eerste captatio benevolentiae naar Tilburg. Ik woon dit jaar 50 jaar in Goirle, maar ondanks de onafhankelijkheidstrijd in 1996 en Gool moet blève, ben ik nooit de vier jaren vergeten gedurende welke ik in de Willem II-straat 49 woonde waar nu De Nieuwe Vorst is ondergebracht. Karl Marx-universiteit 1969, Theologische Faculteit, Fontys, Cinecitta, het café in de Willem II-straat 5 waar Frèns * (spreek klagend uit door de neus) morose en taciturn zijn pilsjes voor ons tapte, dansschool Van Opstal in de Koestraat, Annemieke. Dit jaar maakte in kennis met Luycks Galerie en dus met Ingrid en dus met Antony Kok. Zij nodigde me uit voor de onthulling van DE WERELD VAN HEDEN RAAST DOOR IN DADA’S VOETSPOOR op maandag 18 april 2022, Tweede Paasdag. Daar werd nog eens een ouderwets staaltje Publikumsbeschimpfung beoefend richting bierdrinkers op het aanpalende terras: hallo jullie daar … het is oorlog in Oekraïne, hebben jullie daarvan gehoord, smaakt het biertje lekker? Op maandagmorgen 5 september 2022 stond ik op perron 1 van station Tilburg, en realiseerde ik me dat het een onopgemerkt jubileum was – geen bloemen van de stationschef of een gratis kopje koffie – want ik had daar 25 jaar lang nagenoeg elke maandagochtend gestaan voor de intercity naar Eindhoven. Meestal een absurd aantal van tien minuten te vroeg om op tijd te zijn. In al die jaren zag ik de omgeving veranderen: de verwijdering van het oude en de aanleg van een nieuwe busstation, de ontwikkeling van de Clarissenhof, de metamorfose van de LocHal en de andere gebouwen in de Spoorzone, de bouw van het Plan-T gebouw, van de Brabander, de Zwijsen Parkeergarage, momenteel de aanleg van perron 4. Intussen waren ook de sporen en de wissels vernieuwd, het veelgeroemde kroepoekdak was grondig schoongemaakt en vernieuwd. Dat alles had ik gadegeslagen, zoals ik ook oog had voor de vaste, vertrouwde medereizigers, vooral van vrouwen wier aangezicht mij fascineerde. Ze staan niet meer op perron 1; als ze nog in leven zijn bewegen ze zich in andere hemisferen. Tilburg is mij dierbaar. Ik groet Fons Mommers, de dichter van Kanaalzout en de componist van ongehoord mooie muziek, met wie ik in de Willem II-straat woonde, en zijn Tine. Ik groet Jan van de Wiel van Galerie De Roos aan de Veldhovenring, en zijn Marie-Cecile, drijvende kracht achter De Kaaistoep, het best onderzochte stuk natuur in Nederland (KNNV-afdeling Tilburg, maart 2020). Ik groet stichting Bachcantates in de Broekhovense kerk, en haar orkestmoeder Willemijn van Baar. Ik groet Jan Doms, glaskunstenaar en curator (art-channel) die sinds een jaar in Goirle woont. Ik groet Rob van der Zwan van MST, het kloppend hart van Tilburg aan de Gasthuisring 54a. Ik groet Nico van Doorn, die mij Bijbels Hebreeuws leert, en zijn Nelleke die koffie zet. En vele anderen die voor mij Tilburg tot een heerlijk dorp maken.
De tweede captatio gaat naar het boek. Elke maandag ga ik naar Eindhoven vanwege de maandagpreek. Ik vermoed dat het als genre bijzonder is, want predikanten, pastoors, dominees en pastoraal werkers (m/v) gaan vooral op zondag los. Dan moet en zal het Woord verkondigd worden. Op maandag herneemt het leven zijn gewone gang en gaan we door met alles waardoor we terecht zijn gekomen in de wereld waarin we leven alsof het nooit zondag is geweest; raast de wereld door in dada’s voetspoor inderdaad. Op maandag preek ik voor een steeds kleiner wordende groep mensen, van wie de meesten aan het dementeren zijn. Dat mag absurd lijken, maar preekte Franciscus niet voor de vogels en de wolven? Nou dan! Ik doe mijn best iets zinnigs te zeggen, en ik heb gemerkt dat de inspiratie me nog nooit in de steek heeft gelaten. Ik baseer me op het boek der boeken, twee fragmenten tekst die ik op me in laat werken, teksten die me verwonderen, ergeren, prikkelen, en die door moeder de heilige kerk in haar oneindige wijsheid geselecteerd zijn om op deze maandag te lezen. Een tweede inbreng is de heilige van de dag en het merkwaardige om niet te zeggen absurde leven dat hij of zij geleefd heeft; zijn sterfdag is zijn feestdag, wat ik altijd beschouwd heb als een staaltje zwarte humor. De derde inbreng is de wereld van heden, de wereld die doorraast én doordraait. Hans Georg Gadamer (1900 – 2002) heeft in Wahrheit und Methode uitgelegd dat we teksten begrijpen door ze te laten versmelten met onze verstaanshorizon, Horizontverschmelzung. Uit de botsing van die drie komt, denk ik, mijn inspiratie voort, waarbij ik het gemakkelijk heb vanwege het gegeven dat de bijbel sowieso al een geïnspireerd boek is, ingegeven door de heilige geest of door de eeuwige wijsheid die al bestond voor de schepping van hemel en aarde. Toen het nog allemaal tohoe wa vohoe was. Als ik ga schrijven weet ik zo ongeveer wat ik wil gaan schrijven, maar dan doet zich iets voor dat waarschijnlijk elke schrijver wel kent: dat je al schrijvende op geheel andere paden terecht komt, zijpaden (Norbert de Vries, de redacteur van dit boek, is daar een meester in) en dat de pen, c.q. het toetsenbord je naar gedachten en formuleringen brengt die je niet paraat had, maar die opgediept lijken te worden uit dieptes of neerdalen uit hoogtes waar je geen vermoeden van had. Je doet iets en je weet niet hoe je het doet. Je schrijft iets en je weet niet waar het vandaan komt. Terwijl je schrijft voel je je geëxalteerd, gelukkig, blij, levend: er is niets mooiers dan schrijven. Lukt het meteen, aus einem Guss? Soms wel, soms niet en vaak ontbreekt er nog iets. Maar dat komt wel wanneer ik mijn tanden poets, of op de wc zit, of vroeg in de morgen mijn rituele rondjes loop. Inspiratie is onvoorspelbaar, zij trekt zich nergens wat van aan, ze dringt door alles heen. Wonderlijk, ja, het is een groot wonder.
Nu dan over het wonder van alle wonderen, dat het zijnde is. Thanks Herman Berger (1924 – 2016), dat je me in contact hebt gebracht met metafysische denkers, je was er zelf een; je vond dat de ziel zo wijd is als alle werkelijkheid. Martin Heidegger (1889 – 1976): waarom is er iets en niet veeleer niets? Is er een antwoord? In The secular age (Charles Taylor) wordt gedacht dat er geen antwoord is. Absurdistische toneelschrijvers hebben het uitblijven van een antwoord, het zwijgen van de werkelijkheid, vorm gegeven: wachten op Godot. Maar je kunt de dingen bewonderen, begroeten zoals Paul van Ostaijens Marc: dag stoel naast de tafel. Hoe geef je lucht aan bewondering? Kijk hoe Menno Bentveld, de presentator van Vroege Vogels, dat doet. Er komt een zeldzame vogel in de kijker, een draaihals bijvoorbeeld, of een edelhertmannetje met een absurd gewei op zijn kop, een insect met de meest uitzinnige ogen als je het onder het vergrootglas legt, de inktspatschors op een berkenbast. Menno roept: te gek! ongelooflijk! waanzinnig! absurd! waauw! (ook als het geen grijze wouw is). Hij bedoelt hetzelfde als Heidegger maar het is minder gearticuleerd, niet iedereen heeft filosofie gestudeerd, niet iedereen heeft zich een weg kunnen banen door Heideggers Holzwege. Niet iedereen heeft theologie gestudeerd, voeg ik daar aan toe. Sinds de katechismus niet meer wordt onderwezen en uit het hoofd geleerd, heeft de laatste kerkganger geen (aangeleerde) taal, hij is met stomheid geslagen. De Bossche bisschop schudt daar zijn hoofd over, en desavoueert de cultuurchristen, hem afserverend als ongelovige. Ten onrechte. Al die zwijgenden vinden meestal wel dat er “iets is” (waarom is er iets) en dit zou wel eens het equivalent kunnen zijn van Menno’s kreten waauw, absurd, ongelooflijk. Er is enige ondersteuning te vinden voor die gedachte bij Tertullianus (kerkvader én ketter) met zijn uitspraak: credo quia absurdum. Nou dan.
En opeens raakte ik verslingerd aan biografieën en bleef ik af van romans. Niet dat ik nooit eerder een biografie had gelezen, ja wel degelijk. Zo die van Guido Gezelle door Michel van der Plas, Susan Sontag door Benjamin Moser, J.S. Bach door John Eliot Gardiner. Maar nu las ik achter elkaar door: Miskotte, Theoloog in de branding (1894 – 1976), door Herman de Liagre Böhl (Prometheus, Amsterdam, 2016, 359 blz.). Luther, Een biografie, door Lyndal Roper (Ambo/Anthos, Amsterdam, 2016, 556 blz.), vertaald uit het Engels door Rob Hartmans en Jan Dirk Snel. Hegel, Een biografie, door Jürgen Kaube (Ten Have, Utrecht, 2022, 544 blz.), vertaald uit het Duits door Willem Visser. Speak, Silence, In search of W.G. Sebald, door Carole Angier (Bloomsbury Circus, London, 2021, 617 blz.). Lezing van die prachtige werken verschafte mij enorme vreugde en ik dacht dat ik nooit meer een roman zou lezen, want waarom zou je je tijd verdoen met verzonnen verhalen – zo vermoed ik is het sentiment van de ouder wordende mens – als de werkelijkheid vele malen boeiender is en je tenminste nog iets wilt begrijpen van die werkelijkheid voordat het licht uitgaat, de boeiende werkelijkheid van mensen die een zoveel boeiender leven hebben geleid dan jijzelf hoewel het frappant is te ontdekken hoeveel overeenkomsten en herkenningspunten er zijn tussen die vreemde ander en je vertrouwde zelf in welke biografie ook. W.G. Sebald: hoe had ik die man ooit kunnen missen, van hetzelfde geboortejaar als ik (1944). Sebald (geboren op 18 mei 1944 in Wertach, Duitsland) die in het fluistercircuit een kanshebber was voor de Nobelprijs Literatuur, en ik had niets van hem gelezen. Wat een prachtige biografie heeft Carole Angier geschreven van W.G. Sebald (overleden in Norfolk, UK, op 14 december 2001), terwijl ze geen enkele medewerking kreeg van zijn weduwe. Deze biografie katapulteerde me terug naar de roman, zijn laatste: W.G. Sebald, Austerlitz (De Bezige Bij, Amsterdam, 2015), vertaald door Ria van Hengel; onduidelijk is of ze vertaald heeft uit het Duits of uit het Engels waarin het boek in 2001 gelijktijdig uitkwam. Ik vermoed uit het Duits, want Ria van Hengel is ook de vertaler van de Bachcantates. Wat moet ik zeggen over Austerlitz. Ik kan wel superlatieven gaan rondstrooien, maar het is misschien beter om te zeggen dat het verdriet van onze 20ste eeuw, de twee Wereldoorlogen en onze (gebrekkige) omgang daarmee in dit werk zijn uitdrukking vindt. Theodor Adorno (1903 – 1969) zou gezegd hebben dat na Auschwitz de kunst alleen nog maar kan zwijgen. Sebald heeft zich dat aangetrokken, hij heeft “de onmogelijke mogelijkheid” gerealiseerd (volgens Erik Borgman de definitie van theologie) de stilte te laten spreken en levenden en doden terug te halen in een groot metafysisch verband. Hij kon het, denkt Carole Angier, omdat hij volgens zijn moeder zonder huid geboren was. Voetnoot 26 op blz. 576 van de biografie borduurt daarop voort, het wordt de tweede voetnoot onder deze mijmering over inspiratie en absurditeit.
Ach Oekraïne: Slava!
Ach Iran: Vrouw, Leven, Vrijheid.
Ach ons: jij en ik …
Laat in de avond als ik slapen ga, malen de gedachtes nog een tijd door mijn hoofd. Spreuken 21,1 zegt het zo: De gedachten van de koning zijn als waterstromen in de macht van de HEER, Hij leidt ze waarheen Hij maar wil …
* Excuses aan Wil Sterenborg (1923 – 2019) voor de waarschijnlijk onjuiste schrijfwijze van de voornaam Frans op z’n Tilburgs uitgesproken. Tevens een groet aan deze “ridder van het correcte Nederlands, de leeuw van het Tilburgs” (Marc van Oostendorp, in Neerlandistiek, online tijdschrift voor taal- en letterkunde). Dikwijls heeft Wil publicaties onder mijn redactie gecorrigeerd. Ik twijfel er niet aan dat bovenstaand stuk, als het onder zijn ogen had kunnen komen, zou wemelen van streepjes met zijn rode pennetje.
2) Stanley Cohen, States of Denial: Knowing About Atrocities and Suffering, Polity Press, 2001. I thank Jean Boase-Beier for introducing me to this classic book. Many people have described this special sensitivity in artists. About Kafka, for instance, Elias Canetti wrote that most people notice life’s horror only rarely, ‘but a few whom inner forces appoint to bear witness are always conscious of it’(Kafka’s Other Trial: The Letters to Felice, Penguin Classics, 2012). And Milena Jesenská, Kafka’s love after Felice, put it clearly: ‘We all seem able to live because we have at one time or another taken refuge in a lie, in blindness, enthusiasm, or optimism, in a belief, in pessimism, or whatever. But he has never fled to a protective refuge, nowhere … He has no refuge, no home. That is why he is exposed to everything from which we are protected. He is like a naked man.’(Quoted in Jeremy Adler, Franz Kafka, Penguin Illustrated Lives, 2001, p. 122.)